Sommigen zien poëzie als een paaltje
aan de oever van het bestaan,
waar je een touw aan vast kunt knopen
om niet af te drijven…
aan de oever van het bestaan,
waar je een touw aan vast kunt knopen
om niet af te drijven…
Anderen zien het als het laatste grashalm
aan de rand van het ravijn van het zijn…
of als een paracetamol tegen leefpijn…
als veilige haven om in te dobberen…
als een fluisterend oor dat iets ongehoords…
een warm bad om week van te worden…
een vluchtheuvel als alibi om stil te staan…
een goedkope vakantie zonder te moeten reizen.
Men kan het zo gek verzinnen
en uiteraard is het dat allemaal niet,
poëzie is zelfs geen stok
die ergens op moet slaan,
noch slaat ze nergens op.
Ze lijkt eerder het onvermogen
om aan welke definitie dan ook te voldoen,
niet als moedwillig verzet,
maar omdat het haar zeldzame aard is
om tussen de mazen door
aan regels te ontsnappen,
naar daar
waar leven is…
Nu snap ik ook de uitdrukking “Als puntje bij paaltje komt”…