Witte Villa

Hans was een nogal stijf heerschap. Hij woonde in een witte villa samen met andere lotgenoten, gekraakt. Waarschijnlijk vanwege de kou was zijn spiermassa zo stijf geworden.
Er was geen verwarming in de villa en er brandde slechts één lampje wanneer de voordeur open ging.
De onderlinge relaties waren koel en afstandelijk. Dat moest ook wel als je met zovelen in één ruimte moest samenleven.
Men sprak niet veel met elkaar maar ze lazen wel elkaars ingrediënten en bereidingswijzen, die stond hen op het lijf geschreven. Dat lezen moest vaak snel tussendoor gebeuren, want de voordeur bleef nooit lang open staan.
Soms stonk het er ongenadig als er een houdbaarheidsdatum ruim werd overschreden. Hans was vorige week aangebroken of beter gezegd aangesneden. Zijn achterlijf was nogal bruut ontveld en in dunne plakjes verdeeld. Wat er met zijn voormalige achterwerk gebeurde had hij net niet kunnen zien, het licht ging uit. Hans was slim genoeg om te weten dat het hier niet bij zou blijven. Wie was hij nou eigenlijk? Dat vroeg hij zich af. Het zou toch vreselijk zijn zomaar te verdwijnen uit de villa zonder ooit te hebben geweten wie of wat hij was.
Hij besloot het te vragen aan de oudste bewoner van het pand, die zou ook wel de wijste zijn…
De bejaarde dreef met zijn groene bepukkelde lijf in een glazen pot. Zuur keek hij door het glas naar buiten. Hans stelde hem ongevraagd zijn brandende existentiële vraag…
Het bleef lang stil…
De oude wijze zweeg en keek alsof die hele prangende vraag hem worst was.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *