Zinnen als Escher

Als je eraan denkt
wat je allemaal niet kunt onthouden,
zoveel…
dat zul je nooit vergeten.

Je herinnert je alleen nog
het toekomstige
als de dag van gisteren.

Het hiernamaals bleek bij nader inzien
‘n archeologische opgraving,
de resten bestonden uit het
onverwoestbare.

Alleen met een trap
die je in de diepste diepten wergwerpt
kun je omhoogklimmen naar
de hoogste bodem,
die sluitdeksel van deze circulaire tunnel.

Zorg eerst dat je niets denkt
voor je wat dan ook grondig kunt nalaten,
doe niet en er zal nalatenschap ten deel vallen
aan het onteigende.

Schat

Holman Echo was de nachtelijke koelte van het moerbeibos ingelopen, achter de lage bergpas langs waar de volle maan scheen. Daar liep hij Droge Vijver tegen zijn inmiddels scharminkelige lijf. Het maanlicht voorzag zijn stokoude vriend van een gouden randje… hij scheen bijna doorzichtig.

‘Dat je nog leeft zeg, na de laatste keer, ouwe schatbewaarder’, lachte Holman Echo verheugd tegen de hoogbejaarde.
‘De laatste keer namen we nog lachend en voorgoed afscheid, weet je nog?’

‘Dat zal ik nooit vergeten, beste Echo, vooral omdat ik mij er niets van herinner’ grapte Droge Vijver. ‘In mijn vele vorige levens ben ik vaak een eendagsvlieg geweest…ik heb kennelijk nog wat levensdagen tegoed… en jij Echo, als wat wens jij nog te blijven na de volgende ontlijving?

Holman Echo begon voor zich uit te mijmeren:
‘Ons voortbestaan lijkt te zweven boven een woud van voormalige levens die alle wezens ooit geleefd hebben, dat woud groeit nog altijd aan… en zijn dromen dan niet onze vleugels van geest, waarmee we door en over dat woud kunnen vliegen? En weet je Droge Vijver, zo wonderlijk… eindigt niet elke droom met de wens om opgegeten te worden, verorberd door het bestaan, als voeding voor het woud?’

Dat komt mij bekend voor, zei Droge Vijver glunderend, ‘Ik droomde als eendagsvlieg alleen maar om volgende dag te worden geboren, tijdloos duurde dat voort, het leven verslond mij dagelijks en trok mij de volgende dag weer een vers lijfje aan’.

‘Hoe ben je dan ooit in het lijf van een schatbewaarder geboren?’, vroeg Holman Echo.

‘Dat was het enige dat nog over was,
niemand wilde het hebben…’, begon Droge Vijver hardop te lachen.
‘Dat zijn altijd de besten…die niemand hebben wil!’

‘Wie wil er nu ook een schat bewaren, een schat van niets, niemand toch?’, schuddebuikte Holman Echo.

‘Hou op, Echo ik lach me nog dood’, smeekte Vijver schaterend.

‘Heb je die schat nog steeds bewaard, ouwe vijver, of heb je nu niets meer?’, ging Holman verder.

Droge Vijver had het nu echt niet meer, zijn broze gestalte viel domweg om… Holman wachtte tot zijn vriend helemaal was uitgelachen en roerloos de stilte in ging.

Echo herinnerde zich hun samenzijn en dacht,
‘We kunnen in elk geval terugkijken op een prachtig volgend leven…’

Het heldere maanlicht scheen voort en bedekte het voormalige lijf van de schatbewaarder.

Ensor

Ernst is wel licht ‘t meest
serieuze misverstand en wel
daarom zo onbedoeld grappig.

Men gelooft echt in zichzelf.
Is leven niet veel te grappig
om serieus genomen te worden?

Dodelijke ernst jaagt angst aan
verjaagt het speelse leven,
dat gek is van geluk & toverbenul.

Speels leven is onstuitbaar vitaal,
frivool, vrolijk van kwetsbaarheid,
zelfs de dood is een speelgoedje,

want sterven is zo licht als schaduw,
het kwetsbare zijn is zo gewichtloos,
je bent er elk moment geweest.

‘t onverwoestbare in ons wezen,
zo geestig, de rest is slechts te leen.
Dood is spelen dat je er niet bent.

Leven is die garderobe van lichamen
voor het feest der vermommingen
en ernst is serieus niet om te lachen

Ooi

De voldragen ooi gaat lammeren,
altijd een verrassing hoeveel ze
er werpt. De eerste twee glijden er uit
worden schoongelikt, de derde worp is moeizaam, ligt gedraaid. Het moet gehaald, getrokken. Het lam is kleiner, slapper en wordt uiteindelijk verstoten, geschopt, verschopt.
De ooi ruikt eraan en keert zich af, weigert het te zogen.
Wij ontfermen ons over het arme lam en geven het wekenlang de fles, liefst met de biest, de moedermelk.
Het lam blijft ondanks of dankzij al onze onbeholpen zorg klein en sterft na een maand alsnog.
De wijze ooi rook het al onmiddellijk.
Afwijzing en dood laten gaan blijkt ook moederliefde. Ons mededogen is een vergeefse en wrede ingreep gebleken. Aan één keer ruiken had de ooi genoeg.
Wat wijsheid is, daar heeft de mens geen neus meer voor. De neus, zetel van de intuïtie. En stel dat de zetel tot de mens spreekt, dan is er nog die bereidheid nodig om te luisteren en dat zeldzame blinde vertrouwen. En dan nog de moed om het onaanvaardbare te doen.
Faam noch blaam deren de ooi.
Wat rest dartelt in de wei.

Paaseiland

Mijn man heeft een Paaseilandhoofd, omgevallen op zijn kusseneiland. Elke ochtend dat ik naast dat hoofd ontwaak denk ik: zoiets moet Darwin ook gezien hebben vanaf de Beagle, toen hij na een lange zeereis Paaseiland naderde…reusachtige hoofden obsessief turend naar iets in de verste verten. Gebeeldhouwde koppen, zo noemden ze dat in de frenologie. Schedelmeetkunde is nu een achterhaalde wetenschap, maar uiterlijke kenmerken spreken toch wel degelijk boekdelen tegen mijn onderbewuste. Ik droom ervan.
Ik ben nooit verliefd geweest op mijn man, eerder geïntrigeerd door dat archaïsche gezicht waarin alles: zijn kaken, konen, kin… die gebeitelde mond, dat steile voorhoofd, die massieve neus, alles zo uitgesproken.
Ik betrapte mijzelf erop, wellicht omdat ik tot bioloog ben opgeleid en nooit mijn vak heb kunnen uitoefenen…dat ik hem altijd met ‘n wetenschappelijke distantie aan het observeren ben geweest, alsof ‘het’ een onontdekte soort was die nadere determinatie vroeg. Een terra incognita wat ik in kaart moest brengen. Wat was de oorsprong van deze ondersoort, in een weeshuis opgegroeid…opgevoed door een koude afwezigheid?
Wat ging er om in dat uitgesproken hoofd, dat zwijgt als ‘n spreekwoordelijke steen.
Alsof alles al gezegd is, zo staart het megalithische hoofd vanuit mijn grootvaders fauteuil naar de platte verten die de televisie te bieden heeft. Ontdekkingsreiziger is hij zeker niet, tot geen reis te bewegen.
Het tv-geluid staat altijd uit. Hij lijkt zich louter te laven aan het beeld. Na veertig jaar heb nog niet eens het begin van een theorie over dit eiland in mijn leven. Misschien moet ik maar eens aan land gaan..of een baan zoeken? Ik vind mijzelf eigenlijk ook wel een raar beestje.

Genide stupaal

Volgens kunst-antropoloog Wilm Bezemer komen er veel stupide ideeën  voor in de beeldende kunst. Hij meent er zelfs een kunststroming in te zien…het Genide Stupalisme.
Volgens hem komt het stupide idee veelal voort uit het principe van schaalvergroting of van contextverwisseling, hij somt wat voorbeelden op: Een suikerklontje ter grote van een sporthal, de badeend op zeilbootformaat. Het scheepsanker geplaatst op een bergtop, een reuzemuizeval als tafelblad, een rookworst als opblaaszwembadje, het
gebonden boek dat uit echte duizend dollarbiljetten bestaat, goud op snee.
We kennen ze allemaal, de reklameobjecten van en voor de industriële kunsthandel. Het is de slager die zijn eigen kunstvlees kweekt en per opbod verhandelt.
Bezemer deed jarenlang veldonderzoek in diverse museale biotopen.
Het geniale van deze kunst is dat het idee, stupide of niet, ook werkelijk fysiek wordt gerealiseerd. De genialiteit van deze kunstenaars zit hem in hun zakelijk vermogen anderen zo gek krijgen om het idee, stupide of niet, te laten voorfinancieren en te laten uitvoeren door anderen. Dit is een breuk met de traditie dat de maker het maaksel zelf maakt. Zo houdt het genie schone handen. Geen verfspatten op ‘t zakenpak van zijn kledingsponsor. Want kunst is mode, mode is kunst en de wereld is modieus, aldus de antropoloog. Ondertussen vergaapt de kunstminnaar zich aan de buitenproportionele badeend en leest met bewondering hoe het dollarboekje op de kunstveiling voor een astronomisch bedrag steeds weer van eigenaar wisselt.
In het laatste hoofdstuk behandelt hij nog even de ‘Stapelkunst’ als aparte stroming. Het stapelen of op een hoop gooien van om het even welk object. Hierover verzucht Bezemer : ‘Hoe zo enorm veel een mens zo enorm weinig kan doen, dat moet wel een kunst op zich zijn…’

Gek

Vandaag heb ik toch iets geks meegemaakt. Alles behalve ik leek opeens normaal, en volslagen gewoon. Ik dacht even: ‘Ben ik nou gek? of…’ Maar verder kwam ik niet.
Het moet toch niet veel gekker worden… dat zou de omgekeerde wereld zijn. Lees ik hier terug in mijn dagboek. Wat moet ik nu beginnen en waar? , stond er in blokletters.
Ik belde bij de buren aan die gek genoeg nog open deden ook. Ik had de beste mensen nog nooit gezien en vroeg of ze dit nu allemaal maar normaal vonden.
Ze zeiden: ‘Nou, normaal gesproken wel’, maar kom even binnen we zijn toch net aan het witten. ‘Wil je soms ook een kwast…?’ Ik had altijd al iets met kunst…wat, weet ik eigenlijk niet.
Dat klonk dus zo gek nog niet…en ‘Soms’ had ik altijd al een leuk woord gevonden.
En zo had ik meteen wat om handen.
Binnen lag het gehele meubilair onder de witte lakens, als een kunstwerk van Christo.
Waarschijnlijk uit zijn beginperiode toen hij nog niet alles meedogenloos begon in te snoeren met touwen en knopen.
We stonden plots samen te zijn in een witte doos…vertrouwd als vreemden onder elkaar.  De plafondlampen waren ook verwijderd en de luxaflex dicht. De buren liepen te kwasten en te rollen in geheel witte overals en zeiden ‘Wat leuk dat je even langskomt…we hebben gisteren net de sleutel gekregen..’
‘Vandaar dat ik jullie nog nooit gezien had’ , merkte ik naïef op.
‘Hoe lang woon je hier al naast ons?’ ,vroeg de witte buurman.
‘Nou, naast jullie sinds vandaag, dat is gek toch?, terwijl ik lustig erop los rolde.
Per ongeluk nam ik met de roller de luxaflex mee, een witte kalkbaan over de lamellen.
‘Geeft niks joh, zei witte buur lachend, ‘doe de rest ook maar’.
Ik begon er lol in te krijgen, in dat totale witzijn en vroeg of er nog een witte overal was
omdat ik mij een beetje uit de toon voelde vallen in mijn blauwe badstof ochtendjas.
‘Natuurlijk, hebben we dat voor jou!’ ,klonk het begeesterd. Even later liet buurvrouw mij kiezen uit drie maten small/ large / extra large. En of ik een koud glaasje melk wilde uit de koelkast. Nog nooit had ik mij zo op mijn gemak gevoeld bij mensen die zich als witte buren vermomd hadden. Alsof ik thuis kwam. Later aten we nog witbrood met geitenkaas, heerlijk, wat een sfeer.
Toen het klaar was stelde ik voor te helpen om de lakens op te vouwen, maar dat vonden ze gek. ‘Welnee, gekkie, dat laten we zo, kan het niet vuil worden ook’
‘We hangen wel een peertje op voor vanavond dat geeft zulke mooie schaduwen’, zei mijn witte buurman, ‘als je daar nog even bij wilt helpen graag!’
Ik ben die avond daar gebleven, weggedommeld tussen de witte lakens, dromend van sneeuwvlaktes en en de veilige beslotenheid van de iglo…en de schaduwen op de rondom holle wand.

Tafelmanieren

Er zijn enkelingen bij, die eten puur natuur, anderen smullen meer uit de muur, zo zout hebben ze het vaak nog nooit gegeten. Armere fijnproevers eten uit de afvalbak van ‘n 3-sterrenrestaurant. Wij aten voorheen zelden buiten de deur… een heel enkele keer lieten we de afhaalchinees Tong-Ah bij ons aan tafel aanschuiven, een heel vriendelijke tafelgenoot, je merkte hem nauwelijks op. Dan hebt je er ook nog bij die koken recepten in dure pannen, adepten van modieuze meesterkoks, maar wie houdt er nou echt van uitgekookte recepten of van voorgekookte plannen. Niet dat zoiets geen smaak kan hebben,
maar wij bereiden liever niets voor en kijken niet vooruit. We koken liever dat wat voorhanden is en graag teveel, zodat we doorgaans de restjes kunnen opwarmen. Onze estafettemaaltijd is het menu van gisteren. Mijn ouders waren ook niet van gisteren…zoals mijn vader die ter plekke het potje flauwsel bedacht, voor eten dat al te hartig was doodgekookt…Als je dat dan niet zo lekker vond, stelde hij ruimhartig voor om er gerust wat minder van te eten… dan had je toch lekker gegeten. Mijn moeders openbare keukengeheim was ‘t toverzakje ‘jus met ingrediënten’.
Op het gele pakje stond niets over welke ingrediënten. Als het te zout was kon er handig veel water bij. De jus was de meest exotische smaak in ons ouderlijke milieu. Toch zijn wij er nooit ziek van geworden, voor zover dat niet meer is na te gaan.

Anomalie

Iets onbekends doet iets onverwachts

Het overige bekende doet kennelijk gewoon het voorspelbare

De eerste keer is het
een wonder

De tweede keer is het
een herhaling

De derde keer is het een voorspelbaar patroon

Het bekende doet iets
voorspelbaars

De vierde keer is het een
wiskundige formule

De vijfde keer is het een
selffulfilling prophecy

De zesde keer is het de uitzondering die de regel bevestigd

De zevende keer is het een anomalie binnen de theorie

De achtste keer blijkt de anomalie
een wonder

Iets onbekends doet iets onverwachts

Pudding

De twee oude jeugdvrienden Sub en Ob spraken al jaren over een al dan niet voortleven na de dood. ‘A real conversation-piece waar ze natuurlijk niet uitkwamen.
“The proof of the pudding was always in the eating…” ,vond Ob.
‘De enige kans om dit voor eens en altijd op te helderen’, stelde Sub zijn tachtigjarige vriend voor, ‘….is om samen het leven te laten, dan zien we daarna vanzelf hoe het nu werkelijk zit’.
Ob stemde wonderlijk genoeg meteen in om dit conversatie-obstakel samen tot op de bodem op te helderen, hetgeen wel iets zegt over zijn levendige nieuwsgierigheid.
De tachtigjarige Ob was dierenarts geweest, een man van praktisch handelen. Hij had nog oude paardemiddelen in huis waarmee ze hun onderzoek tot een goed einde konden brengen. Tijdens het prepareren kwamen even alle dieren in gedachte aan hem voorbij die hij ooit een lijdensweg had bespaard, alsof ze hem bedankten.
In plaats van de gangbare gezamenlijke lunch zaten ze even later te toasten, gerieflijk gezeten in de oude Chesterfields met het fatale drankje, op de goede afloop. Het ritueel voltrok zich in dezelfde vertrouwde luchtige & vrijzinnige sfeer waarin ze altijd samen hadden gesproken…in verheugende nieuwsgierigheid. De reis voltrok zich geruisloos.
Na de ingetrede dood dacht Ob, die niets in een hiernamaals zag, zijn gelijk te hebben behaald:
‘Zie je wel dat ik gelijk heb, er is niets meer!’ , dacht hij hardop tegen zijn vriend die evens zijn lichaam had verlaten.
‘Inderdaad’ ,hoorde hij Sub beamen, ‘er zijn hier geen dingen meer waar te nemen omdat we hier geen lichaam meer hebben en geen zintuigen.
‘Zie je wel dat hier dus niets is!’ , verzuchtte Ob opgenomen in een telepathische euforie.
‘Zeg dat nog eens…’ dacht Sub hardop, ‘nu je er toch niet meer bent…je hebt niets meer te verliezen?’, daagde hij zijn vriend uit.
‘Zie je wel dat er Niets….maar…dit kan toch niet’, bedacht Ob opeens, ‘ik ben toch voorgoed verdwenen?’
‘Je hebt helemaal gelijk gekregen’, dacht hij Sub hardop te horen denken.
Het bleef lang stil tot Ob aan zijn voorgoed verdwenen vriend vroeg:
‘En jij dan, ben jij er dan nog?’
‘Nee, Ik Ben Er Ook Al Niet Meer’ ,dacht Sub in ironische hoofdletters.
‘Tegen wie heb je het dan?’
‘Tegen niemand in het bizonder?’
‘Dus je hoorde mijn vraag wel?’
‘Wel, het spookt hier een beetje lijkt het, of lees ik nu jouw gedachten…als een droom?’
‘Ja, nu je dat denkt, inderdaad, ik begin ook allemaal dingen te zien die er niet zijn’
‘Ervaar jij nu ook niets, Sub?’
‘Kennelijk is niets ook te ervaren!’
‘Niets lijkt wel een hallucinatie…!’
‘Zeg, wat zat er in dat paardemiddel?’
‘Genoeg om een kudde olifanten om te leggen…’ ,lachte Ob denkbeeldig.
‘Roze olifanten zeker….’ , lachte de ander geestachtig.
‘Waar blijft die ene die dit verhaaltje uitblaast?’
‘Dood is wel de vreemdste grap… wat maakt het uit wie er gelijk heeft..?’
‘…Als je er maar om kunt lachen…?’

‘Dit is toch geen leven hier na de dood!’ ,gierde de voormalige oudste.

‘Nee, dit is beter dan we ooit hadden kunnen te dromen!’
‘Dit is de dood van de dood, nietwaar Ob?’
‘Droom jij ook een lichaam, Sub?’
‘Nee, ik ben uitgedroomd…je had gelijk, ik ben niets…en niets is dood!’
‘Nee, jij hebt gelijk, wij zijn…wij zijn doodgewoon, de dood is niets, niets is dood!’
‘Niets is dood…niets is dood!’, echode het, geheel in de geest van het gesprek.