Wolmar V.

“Wiggeltakkieroe meek de galst.” ,zong de sjamaan walmgeestig terwijl de smeulende damp optrok. Zo werden de fragiele contouren van zijn met kralen versierde zwerflichaam zichtbaar. Voor deze sessie droeg ‘de Sjamaan van Ondermaan’ een bh gevuld met riviergrind, klaproosblad en verse kruiden uit het veld.
Ook sjamanen omarmen kennelijk uiteindelijk de moderniteit, dacht Wolmar V. die tot zijn middel in een inktzwarte bosvijver stond, met alleen duistere naaldbomen als kaarsrechte getuigen.
“Soberfanzig galst de meek”, vervolgde Wiggeltakkieroe zijn schorre zang van uitzinnigheid waarmee hij Wolmar V probeerde te ontstoren. De met prijzen gelauwerde schrijver leed na zijn debuutbestseller ‘Een Zwerm Kolenmijnkanaries’ aan een wurgend writersblock. Dit was kennelijk de prijs die je voor succes betaalde. De literaire wereld sprak al van een ‘One-hit-wonder’, wat de auteur nooit meer zou kunnen overtreffen. Hij werd gek van dat lezersvolk dat maar ongevraagd naar zijn volgende boek bleef informeren. Teruggetrokken als kluizenaar in een gehucht liep hij Wiggeltakkieroe tegen het lijf, die hij eerst had ingeschat als dorpsgek.
Wolmar had geen idee meer hoe hij die debuutroman ooit had geschreven. Hij had maar wat neergepend, intuïtief zonder enig gewik of geweeg.
Op bezwerende toon zingzegde de rituele genezer “Soberfanzig galst de meek…Soberfanzig etc..” een fonetische mantra van wereldvreemde herkomst.
Sierlijk zwaaiend met zijn bundel walmende salie huppelde Wiggeltakkie roe rond de vijver, daarbij elke windrichting markerend met een spiralende rookpluim. Het bosbad moest Wolmar louteren van de ondraaglijke opgeklopte verwachtingen.
Zijn huisdokter had ongepast geconcludeerd: “Je kunt de kanarie wel uit de kolenmijn halen, maar niet de kolenmijn niet uit de kanarie”
Daarom had hij nu zijn leven ten einde raad in de roetzwarte handen van deze sjamaan gelegd.
Eenmaal uit de vijver, omzwachteld door een lap vet vilt had Wolmar verschrikkelijk moeten overgeven. Wonderlijk genoeg voelde hij zich daarna als herboren, stinkend en wel.
‘Soberfanzig galst de meek’, reciteerde hij nog regelmatig als nagedachtenis aan Wiggeltakkieroe die na de vijversessie in rook leek te zijn opgegaan.
Wolmar V. besloot voorlopig nooit meer te schrijven. En zeker niet over dit gewijde ritueel.
Het zou jonge schrijvers kunnen afschrikken om een debuutroman te schrijven.

De vrijpleiter

Een keurig geklede vijgendief gehuld in voornaam gewaad met tulband werd meermalen betrapt binnen de omheinde vijgenboomgaard, waar hij zich te goed deed aan een overvloed van overrijpe vruchten. De landeigenaar liet de insluiper door zijn personeel overmeesteren om hem aan de rechter van het dorp uit te leveren.
Zonder enig verweer of tegenstand liet de verdachte zich meevoeren.
De rechter zocht naar een verklaring, waarom deze keurige, welbespraakte verschijning zich verlaagde tot diefstal.
‘De geur trok mij hierheen’, verklaarde de verdachte oprecht naïef.
‘Ik zeg u eerlijk en oprecht, deze vijgen zijn schuldig, ze zijn te rijp… ze smeekten mij: toe, laat ons niet rotten!’
De rechter trok zijn wenkbrauwen op…
‘Zij maken een dief van mij…door zich te laten smaken…ben ik soms schuldig omdat ik zelf geen vijgenboom bezit? , sinds wanneer is het niet bezitten van een vijgenboom strafbaar, edelachtbare?’
De rechter probeer het betoog te volgen.
‘Ik bezit niets…behalve een zeer goede smaak en een scherpe neus?’…sinds wanneer zijn goede zintuigen verwijtbaar…strafbaar?’
‘Is het laten wegrotten van overrijp fruit dan niet eerder verwijtbaar?… ik kan gerust stellen dat ik vele vijgen heb gered van een zinloze ondergang!’
De rechter raakte even van zijn stuk. Was dit een advocaat van de duivel?
Wat kon je hier tegen inbrengen?
Hij herstelde zich en wilde de ondervraging voortzetten, maar de man haalde een handvol vruchten onder zijn tulband vandaan en zei:
‘Hier, proeft u zelf, dan zult u pas begrijpen waar ik het hier over heb!’
De rechter was perplex. De schaamteloosheid om hem het bewijs van de diefstal in handen te geven, een keiharde bekentenis.
‘Proeft en oordeelt u zelf..!’, zei de vijgendief rustig.
De rechter rook de hemelse geur die de vijgen omgaf, nam een voorzichtige hap…
en gaf zich over aan de sublieme smaak. Hij hield niet meer op tot alle vijgen waren verdwenen.
‘Mag ik u erop wijzen dat u zojuist het bewijs van een vermeende diefstal hebt opgegeten’, merkte de verdachte vrij moedig op.
De rechter was overweldigd door de zintuiglijke kennisvergaring en oordeelde vol overtuiging:
‘Ik verklaar u, verdachte, onschuldig als slachtoffer van deze onweerstaanbare vrucht…en verplicht bij deze de eigenaar van de verwaarloosde boomgaard zijn hekwerk weg te halen en deze uitzonderlijke vruchten met de hele gemeenschap te delen…dit is mijn vonnis…en ik stel voor om direct ter plekke erop toe te zien dat dit vonnis wordt uitgevoerd!’

Kaliber

Kaliber was vrij als kogel
schoot doelen voorbij,
schoot in een kramp
schoot tekort,
kwam in het geweer
schoot vol in de roos
van de lach…

wat een revolverheld
al niet vermag

Kaliber koesterde jaren
een tunnelvisie,
glurend door een lange loop
tot hij plots dankzij Triggerfinger
fluitend het magazijn uitschoot,
werelden gingen open…

kogel Kaliber was dwars door
het kerkdak gevlogen zo
het zich leeglachende hemelruim in.

De veilige huls bleef achter,
abrupt verlaten op het strijdtoneel
of verbeeldde Kaliber zich dat
als losse flodder zonder prooi?
Hoe dan ook, euforisch was
zijn denkbeeldige vlucht.

Triggerfinger bleef schadevrij
en zei ontwapend:
‘Ik begrijp het niet meer,
schiet mij maar lek,
mijn kruid is verschoten
als halve zool’

Nu blust hij onverdroten
vuurgevechten
met zijn spraakwaterpistool.

Piekdiepte

Sommig taalgebak lijkt zo diep,
in de zin van zeer of heel diep zinnig…
en dat is het natuurlijk ook wanneer
het is afgemeten aan de oppervlakte
van de slagroompunt
met de legendarische kers als top.

Men moet nu eenmaal ergens beginnen
om diepten te meten…
Begin dus altijd met de kers op de taart te eten.
Wee degenen die zich verlagen
om levenstaarten van onder te naderen,
zij ondergraven de kers op de taart als ijkpunt.

Na deze kersverse piekervaring graaft men
zich aldus door toefjes room,
dwars door mierzoet fondant,
door het zijn van amandelmarsepein,
door zompigzachte moerascake,
door hompjes vrucht in rum geweekt,
door ongekende substanties.

Is het zintuig Tong ooit zo diep gezonken?
Sla dan, na deze omgekeerde bergbeklimming
eenmaal op de bodem van het bordje aangeland,
je basiskamp op, dieper kun je niet…het dal is bereikt
je papillen liggen uitgeput tussen het kruim
en de roomremsporen bij te komen.

Zo vormt de eerste hap het hoogste dieptepunt.
Van piek tot stoelgang is elk huidoppervlak
van wat dan ook het begin van mystiek,
de beleving van het onmetelijke.

Spukhaft

Wimperling, ooit ontsnapt uit het weeshuis voor zwerfzinnen
was ‘n echt badwaterkind met bijsluiter, gezakt voor haar slaapbrevet
sloot geen oog, droeg een gaaptooi en viel alleen bij dagklaar licht
met regelmaat in een hazendommel. Ze woonde op een half lichtjaar
samen apart met haar vriend Duizelwek, telg van een gelukraak afvalbakras.
Duizelwek zag elke rampkans schoon om ‘spukhafte fernwirkung’
te postuleren en had een Badfant als huisdier die hoogpolige tapijten afgraasde
op mals taalzaagsel waar hij onderhavige verhalen van bakte.
Badfant op zijn beurt had de Walmvaraan als bloesemvriend die
voor geurvruchtige atmosfeer zorgde.
Samenlijk loodsten ze Wimperling door de nachtelijke slaaptunnel
die naar het holst van een vers vandaag leidde.
Overige huidbewoners die hun umwelt bevolkten stonden doorgaans
perplex en paf tijdens het kennismaaksel met Duizelwek en Wimperling.
Sommigen maakten zelfs gewag van blaren op hun betonworst.
Kortom, de uitwerking op hun nervenskelet en karperhart
was verre van geruststellend, met acute fernweh als gevolg…
Menig huidwoner vluchtte kuierlatgewijs richting elke horizon
terwijl de plamuur van het wolkendek afbladderde.
Duizelwek zocht dan ook betuigsteun bij het vraagbaken
van de talmende branding in de hoop het onbedolvene
tot verhulling te vermurwen.
Badfant vond dit alles ‘te bizar zo gewoon’ en sloeg er
het Babelboek op na, na exegese bleek alles geheel
volgens het profeetbeginsel al in gedoofde sterren
te hebben gestaan. Het voorspelsel was voorheen abusievelijk
voor papieren vuur aangezien. Nu was het blussen geblazen
dan wel de spraakwar te koesteren. Na interne kortsluiting
viel het voorkeurig en volmondig op het laatste, daarin was het
roedelbeheer van elke huidwooncorporatie unaniem.
Na afloop lag het hoogpolige bezaaid met taalzaagsel tot grote
euforie van de Badfant die zich mateloos tegoed deed.
Duizelwek wiegde Wimperling in een lange tunnelslaap door
dit verhaal in te fluisteren tot haar bevallige bloemkooloortjes.
Nooit werd Wimperling zo uitgerust aangewakkerd zodat ze eindelijk
haar eigen bijsluiter kon lezen die vol met ongeopende envelopbeloftes stond.
Er gloorde haar een toekomst als zorgvuldig geleid projectiel, tot
zover was er weinig eigenaardigs, maar dat Walmvaraan en Badfant
een nazaat ter wereld zouden werpen, ter grote van een kikkererwt, die
Flabbergast zou gaan heten overtrof de stoutste verwachting van wie dan ook.
Hoe dit allemaal zo kon gebeuren verklaarde Duizelwek doodleuk door
op Spukhafte Fernwirkung te wijzen, bij wijze van opklaring.

3 nocturnes

Je moeder droomde eens tijdens een hete zomer
dat ze haar handen had afgehakt.
Het voelde kennelijk zo heerlijk luchtig
dat ze in haar slaap verzuchtte:
“Oh, wat is dit lekker fris, verkoelend!’

In een andere droom jammerde ze dramatisch klagend:
“Oh, ik kan niet meer fluiten, ik kan het niet meer”
Je vader zat wakker naast haar en moedigde haar aan:
“Probeer het dan nog eens lieverd, toe dan!”
Waarna ze wanhopig vergeefs in de lucht blies…
“Zie je wel, ik kan het niet!”
“Probeer het dan nog één keer!’

Een terugkerende nachtmerrie was dat ze een kindje
in een schoenendoos hoog op de linnenkast bewaarde
en dat ze het steeds vergat te voeden. Het huilde zacht
in de doos, maar ze kon er niet bij om het te troosten.

Soms dagdroom ik even over deze vreemde nocturnes
als nagedachtenis aan de ontroostbare, die onthand was
en nooit had kunnen flierefluiten.

Dagen van Kurk

Het waren de dagen van kurk,
dus over drijven gesproken…
Slaapverkeer stond in stapvoetsrijdende file
tussen de dode apparaten van Teknopolis,
haar blinde beeldscherm toonde
de kelderend beurse notities
die Megalomens deed slinken
tot een geperforeerd springkasteel.
Staarwater zweeg dankzij
de gestolde stroom datalava..
Oerspronkelijk at men hier nog:
Palmenpuree met Aarzelspecht.
Nu moest men zich flink behelpen
met flatersla en blinde vink
met als dessert: geen sinecure.
De klepelgeneratoren sloegen
regelmatig en vergeefs alarm
bij alles wat spuugmooi leek zoals:
ontdooide zomers, droomuitval,
toversterfte, zeevlonders, nomadenvloten
en allerlei bonte letterzwermen van onhandige goden.
Het nietsvermoede zinkhol deed haar intrede,
kwam plekkeloos op audiëntie bij de nekloze vorst
die een echo van zeefresten wilde bolwerken
door gemolken wolken te laten rondvonken.
Een waar staaltje van hogere poogkunde.
Het nekloze verwierf hiermee al eerder vele eischaalprivileges
door met sneeuwinkt het overbodige weg te penselen
op de beslagen ruit van het mysterie
en werkelijk niemand die ook maar ene regieaanwijzing zong…
Over drijven gesproken,
vlak ook de wolken niet uit,
met hun windbuilige vergetelgum…

Algemene ledenvergadering

Het meest geheime genootschap:
is dit ene waar niemand lid van is.

Lid zijn? Alleen door nimmer
contributie te betalen.

Naam en toenaam zijn bij voorbaat
geanonimiseerd, zonder registratie.

Volgens ongeschreven statuten staat het
een ieder vrij om deze nooit te lezen.

Geheime bijeenkomsten vinden altijd
hier plaats, daar waar men zich huidig bevindt.

Vergaderingen zijn permanent & telempathisch onder
luisterend oorzitterschap van niemand in het bijzonder.

Doel van het genootschap?
Het doelloze te genieten,
het onbedoelde te koesteren?
toevallige bijvangsten te oogsten?
te vieren dat men in ‘t geheim heeft genoten?