Stolvorm

Panta rhei, alles stroomt…
behalve die arme boot op het schilderij
die nooit eens van het doek af vaart…
en de loofbomen van Ruysdael waarvan
het arme gebladerte nimmer danst en wiegt
in de kunstig geschilderde wind.
Elk schilderij blijkt bij nader inzien
een verstijfd stilleven,
diep ingevroren in een ijzige blik…
elk afgebeeld dier lijkt levensecht…
opgezet.

Zou gestolde vorm ‘n wezenlijk
kenmerk zijn van beeldende kunst?
Het niet stromende als verzet
tegen de vergankelijkheid…
door de tijd te stoppen
en het eeuwige vast te leggen.

Cocktail

Mijn vader was geen echt drankorgel.
Hij nipte hooguit van zijn limonadeglaasje met zelfbereide ‘Imitasie’, een flegmatische cocktail van bier met Fanta. Overigens liet hij dit ook vaak halfleeg of halfvol staan op het formica salontafeltje dat aan de kant van de kamer was gezet omdat er zojuist op een tango van Malando was gedanst. Onder die klanken veranderde mijn vader steevast in een Don Juan die mijn moeder onder de te laaghangende kroonluchter door liet zwieren.
Mijn moeder was ook niet echt van de drank, haar fles Bessenframbozenwijn ging jaren mee. De rest van de Amsterdamse tak was wel degelijk aan de drank, citroenjenever en sherry spoelde alle familieperikelen soepeltjes weg.
Hoe kwam het dan dat mijn moeder naar verschaald bier rook?
In de koelkast stond altijd een aangebroken flesje bier van onbekend merk met de geknakte dop erop gedrukt. Ze smeerde het in haar haar, vandaar dat haar haar net zo goed bleef zitten als bij koningin Juliana. Haarversteviger maakte mijn moeder wat zelfverzekerder en zeker als zij met Don Juan de vloer op moest. Opeens stond ze dan rechtovereind. Mijn moeder kon wel wat versteviger gebruiken.

Kwast

Er leefde eens ‘n schilder een pittoresk bestaan.
Al wat hij nodig had schilderde hij tevoorschijn…’n liefde, ‘n huis,
‘n schoorsteen die rookte, ‘n wereld van verschil.
Wilde hij bijvoorbeeld graag zitten dan schilderde hij een stoel…
of hij schilderde gewoon ‘n appel en ‘n ei en betaalde daarmee.
Kreeg hij het benauwd dan schilderde hij luchten, zeeën van ruimte
om te kunnen ademen…of een bos om in te wandelen.
Had hij honger dan schilderde hij ‘n brood en besmeerde het met eer.
Voelde hij zich somber of verveelde hij zich dan schilderde hij
zijn lust en zijn leven, wat een verbeelding.
Had hij geen spiegel dan schilderde hij zichzelf…als wat dan ook,
zoals niemand hem ooit zag. Het was een mooi portret, sommigen
zouden bijna zeggen, ‘n vreemde kwast…met een rijk palet.
Soms zat hij zichzelf in de weg, dan verdween hij in het schilderen,
de kwast nam hem over en schilderde hem, net zo lang tot hij
uit de verf kwam…tot hij werkelijk weg was.

Weg

’n prachtig moment
‘t moment dat niets
zich aandient,

als nachtelijk lege snelweg
verlichte leegte
netjes belantarenpaald

Je bent er stil van,
deze lyrische gelegenheid
je bent er helemaal weg van

Ben je weg van wege
deze poëtische ruimte
die verzuimt te inspireren
tot ‘n gedicht of
aanzet tot iets beters…
iets wezenlijkers?

Wel nee?

vraagt zich niets af?
vanwaar deze leemte…?
vanwaar deze straatverlichting…?

Bij nader inzien
is het asfalt zelf van nacht
innig zwartgeteerd
zichzelf uitstrekkend
in elke richting

gapend van leegte…

weg zakkende

asfaltmatras

Huidruil

Zo mooi als dieren…
zo schoon, zo gelikt
met slechts ‘n snavel,
‘n tong, verzorgen ze
veren, vachten, schubben
in prachtige kleuren.
Je zou je naakte vel
zo met ze willen ruilen.

En dan dat enige dier
dat kleding draagt,
lipstick gebruikt,
mascara, deodorant,
zich het liefst zo
wil laten ‘verbouwen’
dat het zo min mogelijk
op zichzelf lijkt…

Het is een enig dier
in zijn soort.