Schnee

In het voorheen
sneeuwde het nog wel eens
uren op de beeldbuis
wachtend tot het testbeeld
a la Mondriaan verscheen

wellicht spruit daaruit
mijn gekke denkbeeld
dat beelden
uit sneeuwstormen
voortkomen?

wij zijn inmiddels
overbodige sneeuwschuivers
in deze lange hete zomer
voorgoed ontslagen
van ‘schneeraumpflicht’

al worden herinneringen weggewit
door geestige sneeuwval
die al het wereldachtige doet dwijnen
tot maagdelijk filmdoek
klaar voor verse projecties

de voorstelling
kan elk moment
opnieuw beginnen
of niet
met of zonder publiek

vooral dat niet beginnen
is opmerkelijk

en dat er geen hond
komt kijken.

Hoop 1

Wie of wat was de mol?
Voor de meeste dieren was Mol maar een vaag gerucht. Wie had dat gerucht ooit gezien? Niemand toch? Het gerucht was onzichtbaar en vrijwel blind.
De dieren in het Bomenbos kenden alleen de hopen die zomaar lukraak ergens verschenen. Soms struikelden ze onverwacht over zo’n mollige hoop. Daar verbaasden ze zich over. Maar meestal legden ze zich bij de nieuw verschenen hoop neer. Zo gaan die dingen nu eenmaal, dachten ze.
Uil was de eerste die ontdekte dat zo’n hoopje grond kon praten.
Op een goede dag was hij toevallig bovenop zo’n hoop geland na een vergeefse rondvlucht. Hij zat daar wat in zichzelf te mopperen:
“Ik lijk wel niet goed wijs….om altijd maar te zitten peinzen…over van alles en nog wat”.
Onder hem klonk een donkere stem: “Wat peinst er daar boven mijn hoop?”
Uil keek tussen zijn poten en sprak verheugd:
“Hallo…Uil hier, aangenaam, is daar iemand beneden, met wie heb ik het genoegen?”
“Ik ben onderzoeker”, sprak de hoop, “ik doe hier diepgravend onderzoek”
“Waar zoekt u dan naar?”
“Ik graaf naar het ondoorgrondelijke”
“Ach, wat mooi”, verzuchtte Uil bewonderend.
Hoe gaat u dan verder als u niet dieper kunt?
Dan leg ik mij daarbij neer”, sprak de hoop, “soms is de grond zo hard…en toch graaf ik dan net zo lang door tot ik op het ondoorgrondelijke stuit”
“En dan?”vroeg Uil.
“Wel, dan heb ik het blijvende bereikt, het ondoorgrondelijke is van blijvende waarde… iets waar je tegen aan kunt leunen”.
Uil was onder de indruk.
“Heeft u, daarboven de aarde al iets van blijvende waarde ontdekt?”, vroeg de hoop.
“Ik graaf niet, ik peins..”, legde uit Uil en moest lang napeinzen…”nee, alle prooien die ik vind, verdwijnen uit mijn zicht….en ik heb toch een scherpe blik”, verzekerde Uil.
“Ach, wat jammer voor u… want het blijvende is mijn bestaansgrond”, verklaarde de hoop plechtig, “en dat meen ik uit de grond van mijn hart”
Uil begon opnieuw te peinzen…tot de schemering over hem heen viel….de hoop bewoog even en zakte wat in. Uil schrok wakker en vloog naar zijn holle Olm in het Bomenbos en viel leunend tegen de bast in slaap.

Hoop 2

Soms raakte Uil een beetje van de wijs, dan vloog hij naar de molshoop voor een goed gesprek.
“Ik begrijp vaak niet waarom ik iets snap….maar ik snap maar al te goed als ik het weer eens niet begrijp” , begon Uil die op de molshoop zat, in de hoop dat Mol thuis was en naar hem wilde luisteren.
Het bleef even stil tot er een ondergronds gemompel weerklonk:
“Wat denk je dan Wel of Niet te snappen Uil…het onbevattelijke soms?”, Mol hoestte zo hard dat de hoop even omhoog plofte.
“Nee, het onbevattelijke, dat is zo ongrijpbaar, ik bedoel waarschijnlijk meer het alomvattende… tenminste als er onverhoopt zo iets bestaat wat zo heet?”, lichtte Uil toe.
“Ach Uil, dat komt gewoon omdat je oog altijd een prooi zoekt, dan zie je op dit gegeven moment alleen nog maar overal prooien in, zelfs in het denkbeeldige”, mompelde de Mol door de hoop heen.
“Hoe doe jij dat dan Mol?”, wilde Uil graag weten.
“Ik vat niks, ik graaf mij weg, zodat ik verdwijn in de grond van het mol zijn, ik laat mij door de aarde vatten”, kuchte Mol.
“Wat vreemd eigenlijk Mol, je bent mijn beste vriend en toch heb ik je nog nooit gezien, ik kom altijd graag even bijpraten op jouw hoop!”, zei Uil dankbaar.
“Ja, dat klopt, ik ben voor jou net als het alomvattende… ongrijpbaar,
en dat is maar goed ook, want je zou mij niet eens lusten…”, stelde Mol zijn beste vriend gerust.
Uil had honger gekregen, bedankte zijn onzichtbare vriend en vloog op.

Nesciobot

Robots waren we – maar vaardige robots. Al print het zich zelf.
We zijn nu nog veel sneller, jakkerig snel zijn we, behalve fakebook
dat doorgedraaid is. Wie hebben we al niet kunnen uitbuiten. We
zouden wel eens laten zien hoe dat verwoest. Wij, dat was ons soort,
alle anderen dat waren zij, zij die alles uitwisten, niets opsloegen.

Volgers waren we – maar eigenaardige volgers, we volgden selfies.
We zijn nu veel sneller jankerig, krampachtig snel online zijn we,
behalve wie niet in de mal past. Die hebben we kunnen uitsluiten.
We zouden later wel eens zien dat digitaal nooit roest.
A.i. dat was ons soort oogappel, die ons raar liet handelen,
zodat wij ons nooit vergisten en niets meer verdroegen,
er om het minste op los sloegen.

Kolonisatie

Als kind verzamel je wonderlijke vondsten. Alles is nog betoverd en betoverend als je nog niet door het ‘gewone’ bent gekoloniseerd. Stenen, door rivieren eivormig geslepen waar je ongeboren dino’s in vermoedde… onder je hoofdkussen broedde je ze uit.
Zelfs geurmonsters probeerde je te conserveren, bloesems, kruidachtige blaadjes…om later nog eens aan te ruiken. Vaak stonken ze dan muf en schimmelig. Conserveren bleek een moeilijk vak. Je bewaarde al je bevindingen in doosjes. In de lade van een oude kast op je kamer.
Op een nacht werd je wakker van indringend, knerpend geluid, alsof iemand met zijn nagels over hout schraapte, onheilspellend… beklemmend. Je hart klopte in je keel
in onzekere afwachting of het geluid nog eens zou weerklinken of niet, het klonk griezelig dichtbij, vanuit de kast leek het te komen.
Verstijfd lag je te huiveren tot je zonder besluit opstond om te kijken. Het licht ging aan en traag opende muisstil de lade die vol doosjes lag. In plaats van ze te openen wachtte je tot het geluid weerklonk. Het kwam uit een van lucifersdoosjes die toen nog van dun hout waren. Je herinnerde je niet meer wat erin verstopt zat… het doosje schoof open…
Je zag de Atalantavlinder die je voor dood had gevonden. Nog helemaal gaaf klapwiekte ze nu het weer kon.
Ze krabte aan haar doodskistje, als levend begraven. Je liet haar meteen vrij op het nachtelijk balkon. Je besloot geschokt om geen doosjes meer te vullen. Achteraf kon je er niet over uit dat zo’n fragiel wezen zo’n kabaal kon veroorzaken. De klankkast van het luciferdoosje in de klankkast van de lade. De hele kast werkte als versterker om de vlinder te bevrijden. Nu begrijp je pas dat jij toen die vlinder was.
De kolonisten van de onttovering hebben nooit grip op jou gekregen.

Kin

Ik heb mijn grootvaders van beide kanten nooit gekend.
Ze smolten zomaar samen tot één ongekende grootvader.
Van twee heeft de geest één hele geweven.
Omdat ik geen foto’s heb weet ik precies hoe die ene eruit ziet.
Hij heeft mij ook niets nagelaten, behalve nalatigheid.
Slechts losse rafels van verhaallijnen van horen zeggen kwamen mij ter ore.
Wat het meest bij blijft zijn de verhalen die niet zijn verteld, de verzwegen geheimen, die sijpelen nog altijd door in de lange vuile baard van de geschiedenis. Nu ik zelf grootvader had kunnen zijn van mijn dierbare ongeboren kleinkinderen scheer ik elke dag op mijn kin de stoppels van de geschiedenis weg. Mijn ongeboren nazaten spelen nietsvermoedend & onbekommerd in de branding van mijn aardse dagen, die af en aanspoelen op het strand aan deze zee van geest.

Interval

Wassily Odnoposov, gevluchte wit-Rus, was zonder bijzondere inspanning 85 jaar geworden. Nooit een dokter of een ziekenhuis bezocht, nimmer een tandarts zijn tanden laten zien, geen enkele sport beoefend. Het domme geluk van goede genen in combinatie met het zondagskindcomplex, kortom een gelukkige gokker. Ze waren nooit getrouwd, maar inmiddels ruim zestig jaar samen in balans. Zijn oude ‘vriendin’ Valerie Basinsky bezat een natuurlijke opgewektheid van het onverwoestbare soort. Toen…hik…de jarige Wassily de hik kreeg, die nu al twee weken…hik…bleef aanhouden begon Valerie zich zorgen te maken…hik…De interval van de hik volgde…hik…exact de secondewijzer van de pendule op de schoorsteenmantel, om de vijf seconden…hik…
Valerie besloot om de pendule…hik…stil te zetten. Wassily hikte echter in dezelfde frequentie..hik..door.
Voorzichtig begon ze te polsen of hij…hik…toch niet eens naar de huisarts zou gaan. Koppig…hik…bleef Wassily zich vastklampen aan zijn…hik…verdienste dat hij nog nooit een arts had bezocht en wilde dat …hik..graag zo wilde houden.
Pas toen hij na een…hik…maand geen oog meer dicht deed en vermoeid raakte kon zijn …hik…dochter hem overhalen om naar de dokter te gaan.
Het koude zweet brak hem…hik…uit toen Wassily in de wachtkamer zat. Was het niet …hik…doodgewone levenslange doodsangst geweest die hem bij de doktoren had…hik… weggehouden? In de behandelkamer kreeg hij…hik…een warme handdoek van de arts om zich…hik…te drogen. Nadat hij op vriendelijk verzoek zijn overhemd had uitgedaan…hik…plaatste de dokter rustig zijn stethoscoop op de borst van de chronische zorgmijder. Langdurig beluisterde de arts de borstholte van Wassily die met grote verbaasde ogen op de kruk zat te kijken naar zijn dochter die zachtjes vroeg:
“Waar blijft die nou?”
De arts beklopte uitgebreid zijn rug, wat de patiënt duidelijk niet onprettig vond, maar de arts kon helemaal niets ontdekken.
“De snelste genezing ooit” ,concludeerde hij lachend, “Verder geen klachten?”
Wassily kon niets anders dan tot tranen toe gapen van ontspanning.

Magawa


Magawa de hamsterrat is overleden, geboren in Tanzania is, te werk gesteld in Cambodja. Deze ‘vuile’ rat spoorde landmijnen op en maakte zo grote delen van Cambodja weer veilig. Deze rat, die met een medaille onderscheiden is, heeft meer betekend voor de mensheid dan menig mens. Zeker meer dan de mensen die mijnen plaatsen om medemensen op te blazen. Al moeten we de nalatigheid van medemensen die geen landmijnen plaatsen ook niet onderschatten. Nalatigheid is in dit licht misschien wel de meest onderschatte eigenschap. Magawa bleef speels toen hij met pensioen was gegaan. Het mijnen detecteren was voor deze rat een zorgeloos spelletje.
Waarschijnlijk is Magawa nooit geïnterviewd, maar zijn advies zou vast zijn: ‘Wees nalatig en speel, ondermijn zo de blinde ambitie waar de wereld aan ten gronde gaat’

Appartement

Het Ding was nieuw hier en kwam bij toeval op bezoek bij de familie Zintuig.
De familie Zintuig woonde in een riant warmbloedig mobiel appartement van vlees.
Het Ding was feitelijk verdwaald, zoals alle dingen eigenlijk altijd zomaar dakloos rondzwerven…dwars door de talloze belevingswerelden.
Het Ding stond daar buiten gewoon kaal en ongenaakbaar Ding te zijn.
Vader Zien had het Ding zien staan vlakbij de visuele ingang en deed open. Hij keek het Ding indringend aan…en daarna vragend. Maar het Ding gaf geen krimp en bleef stil en was blijkbaar afwachtend van aard…het voelde zich bekeken, onbewogen en niet licht genoeg bevonden. Vader wilde alleen de lichtste dingen zien. Gelukkig kwam moeder Voel zich er mee bemoeien, zij nodigde het Ding uit om zich te laten betasten. “Ach, wat ben je toch een lekker Ding” , zei ze steeds als ze het ding geruststellend over de rug streelde. Zus Geur en broer Smaak vonden het ding meteen ook heerlijk…vooral omdat ze zo nieuw was. Ding rook zo lekker vers. Of stond er iets in de oven?
Alleen oom Oor vond dat het ding nergens naar klonk. Hij beklopte het ding overal, beluisterde het, blies erop maar het maakte geen enkel geluid.
“Het ding is waarschijnlijk doofstom”, schatte oom Oor in.
Ze besloten het Ding aan te kleden met hun gezamenlijke zintuiglijke garderobe.
En het grappige was, het paste allemaal precies. Het Ding kwam er heel voordelig in uit, niet te dik niet te dun. Het leek wel een gewaad geweven van directe zintuiglijke ervaring.
Het Ding begon zich er zo te zien al in thuis te voelen. Wat begon als beproeving leek nu een warm bad. Tot er opeens weer werd aangebeld. Oom Oor deed open.
“Wie is daar?”, vroeg vader Zien.
“Hij zegt dat hij van ‘de Stellige Overtuiging’ is!”, riep oom Oor.
“Niet binnenlaten oom Oor”, riep vader streng, “aan de deur wordt niet gekocht”
Zus Geur riep opeens: “Wat een stank hier! , er brandt vast iets aan!”.
En inderdaad, moeder Voel had een donkerbruin vermoeden in de oven staan.
Door het plotseling bezoek van het Ding was ze het helemaal vergeten.
“Het is allemaal de schuld van dat Ding!” , riep ze wanhopig.
De geur van dat zwartgeblakerde vermoeden bleef nog jaren lang in het appartement hangen, waardoor het Ding onvergetelijk werd.

Bero

Mijn jeugdvriend Wolf Mulgers, ‘Bero’ voor ingewijden, erfde een bizonder slecht gebit. Vrijwel elk familielid van de Mulgertjes lachte met kunsttanden. Wolf ging als jongste telg nog wel eens naar de tandarts als de pijn echt niet meer te verdragen was. In de aanloop daarvan rook hij eigenaardig naar kruidnagel en jonge jenever, waarmee hij zich verdoofde. Wolf had veel geplombeerde kiezen…waarvan er één wonderbaarlijk werkte als een transistor waardoor hij permanent radiozenders ontving.
Hij noemde zijn kies grappend: ‘Beromünster’.
Als hij op zijn ‘radio-kies’ beet veranderde die vaak van zender. Eten betekende, willekeurig kiezen voor een andere golflengte. Als de muziek hem beviel kauwde hij voorzichtig aan de andere kant. Als ik mijn voorhoofd tegen zijn voorhoofd gedrukt hield dan kon ik de uitzending redelijk volgen. Vaak riep hij plots: “Moet je nou eens horen wat een bijzondere muziek”, dan stonden weer met onze hoofden tegen elkaar.
Wolf kwam uit een a-cultureel en ongeletterde milieu, had concentratieproblemen op school. Toch had hij een enorme algemene kennis opgebouwd dankzij de onafgebroken informatiestroom en muziek die lukraak via zijn kies tot hem kwam. Toen ik hem later weer bij toeval ontmoette ging het gesprek meteen over onze gedeelde radio-ervaring. Ik vroeg hem meteen:
”En heb je nog ontvangst?”
“Nee, helaas…hij is getrokken…ik hoor niets meer in mijn hoofd, maar ik luister nog veel naar de radio… ik heb er alleen een vreemde bijwerking aan over gehouden” , zei hij met een grimlach.
“Wat bedoel je?”
“Elke keer dat ik een radio uitzet of ik ergens muzie hoor uitgaan voel ik een fantoompijn op de plek waar de kies was geworteld”
“Dat is wonderlijk”, zei ik, “heb je je kies nog laten onderzoeken, hoe dat lood als transistor kon werken?”
“Ja, dat is nog onderzocht, maar ze beweerden dat het helemaal niet kon, dat ik het mij allemaal zou hebben ingebeeld”
“Je zou dus naar een fantoomradio hebben geluisterd?”, vroeg ik verontwaardigd, “dan moet je wel een geniale fantasie hebben gehad?”
“Ach, wat weten zij er nou van…ze weten alleen wat ze meten, maar wij weten wel beter, nietwaar?”
“Zeker Bero, ik zal nooit vergeten hoe we samen naar jouw radio luisterden, daar heb ik de mooiste herinneringen aan!” ,zei ik.
“We zaten op dezelfde golflengte!”, lachte Wolf zijn kaarsrechte, te witte tanden bloot…“Beromünster…”