Op veler verzoek, wil ik ingaan op Tao bij Mozart. Men verbaast zich er ten onrechte over dat Mozart zich als genie ook uitte in anale banaliteiten, poep en piesgrappen.
Voor Tao is er geen enkele tegenstrijdigheid, dus ook geen tegenstrijdigheid tussen genialiteit en banaliteit. Tao ziet louter wederzijdse aanhankelijkheid in de tegendelen. Voor Tao is stront de eerste scheppingsdaad, het is letterlijk een eerste uitdrukking.
Het getuigt juist van kinderachtigheid om poep en pies vies te vinden. Tao is niet kinderachtig, ze omarmt alles ongeacht welke substantie. Mozart was ook verre van kinderachtig ,
hij belichaamde moeiteloos de gerijpte volwassene en het spelende kind. Mozart was in zijn genialiteit permanent aan de diarree en hij genoot daarvan. Uit zijn apocriefe brieven valt te lezen:
De pasgeboren drol filosofeert:’Ik stink dus ik besta!’
Die eindeloze stroom is Tao, ze stroomt nergens niet.