Wat mensen allemaal niet kunnen zijn:
zoetekauw, altviolist, omnivoor, amateurschaker,
zwaar verkouden, werkloos, nietwesters antropoloog, aseksueel, beestachtig, xenofoob, orthodox-atheïst, vader, boos, vrijwilliger, drugsverslaafd, kleptomaan, maagpatiënt, goede verstaander, zwitser, zoogdier, euroscepticus, suikeroom, mensachtige, huiseigenaar, automobilist, korfbalvirtuoos, provinciaal, kosmopoliet, broodverbeteraar,
kinds, alpinist, slechte verliezer, opportunist, multiresistent, ongeleid projectiel, hoogopgeleid projectiel, onnavolgbaar, flegmatiek, sloddervos, fantast, sportvisser, supporter en ga zo maar door.
Al deze ‘dingen’ kunnen zelfs verenigd zijn in één persoon.
Zoiets noemt men een vat vol tegenstrijdigheden, onterecht, want alles kan moeiteloos naast of na elkaar bestaan zonder strijd.
Bovendien worden naar al deze ‘zaken’ verwezen met het woordje ‘is’ dat staat voor het domein van het zijn, terwijl deze zaken zich louter afspelen in het domein van het hebben. Wat je hebt kun je nooit zijn. Het hebben aanzien voor zijn blijkt een hardnekkig gezichtsbedrog.