Eerste zapte mijn neef Henk zelf nog, tot hij op de afstandsbediening een knop ontdekte die lukraak van zender wisselde, veel onvoorspelbaarder dan hij zelf ooit zou kunnen.
Sindsdien stond de tv geheel op zich zelfstandig te zappen en kon hij weer iets voor zichzelf gaan doen.
Henk’s vrouw werd er in het begin een beetje gestoord van, of dat ding niet uitkon? Dat kon wel, maar Henk vond het juist mooi, die lukrake achtergrondruis gaf hem energie.
‘Je moet er vooral niet naar luisteren, je moet het ondergaan’ zo luidde zijn advies.
Het was ooit begonnen nadat hij een concert van moderne muziek bezocht, klassiek moderne welteverstaan, onder het volk ook wel als ‘piepknormuziek’ getypeerd.
Het concert werd gespeeld door 12 radio’s die volgens een stipte tijdspartituur aan en uit geschakeld werden, ook de fluctuaties van het volume stonden precies in de partituur genoteerd.
Het had zomaar en stuk van John Cage kunnen zijn, de paddestoelendeskundige die lukrakiteit als leidend muzikaal principe gebruikte, volkomen willekeur als esthetisch beginsel.
Henk wist niet wat hij ervan moest denken, dacht eerst dat hij het verschrikkelijk vond, maar gaandeweg ervoer hij de ruis als verkwikkend, zoals het ruisen van de zee je opwekt of een klaterend beekje je oren schoon wast.
Na het concert had hij zich uitgerust en energiek gevoeld.
Een plaat van deze muziek was niet te krijgen, het was meestal een eenmalige gesubsideerde uitvoering binnen het elitaire ‘piepknor-circuit.
Thuis was hij zelf maar gaan experimenteren met electronische ruis, handenvol werk zonder resultaat, want hij kon niet passief achterover leunen. Zo was het zappen begonnen, niet om het beeld maar om de ruis. Zijn vrouw was er maar bij gaan zingen.
‘Vindt je het erg?’ vroeg ze.
‘Natuurlijk niet liefste’ zei hij, ‘hoe meer ruis hoe beter!’