Duik

Het lichaam voelde aan als een te strak duikerspak.
De begrenzing van een huid benauwde haar.
Alleen wanneer ze in zee zwom voelde ze zich soms vrij worden van haar lijf.
Het water moest dan niet te koud zijn, liefst op lichaamstemperatuur dan voelde
ze zich uitbreiden, dan ervoer ze geen omtrek meer…opgelost in een zee van…wat?
Als kind dacht ze al vaak: ‘het lichaam is een vertragingsapparaat dat de flitsend snelle ziel beknelt’.
Een vaag melancholiek gevoel nam bezit van haar wanneer ze de herinnering opriep aan die voorgeboortelijke staat van zijn…die staat van onmiddellijke communicatie zonder tussenkomst van taal….die staat van licht zijn…een licht dat vliegt zonder vleugels.
Had niet F. Wildesheim de ziel ooit omschreven als ‘het inwonende licht’?

‘Wat’ was ze geweest toen…daar boven dat Griekse strand waar ze hoog opgeheven werd…zwevend in een hemels helder licht, ver onder haar lag ‘het duikerspak’ dat ze had verlaten.
Leek de ziel niet op de wind?
Was het niet de wind die willekeurig welke ruimte dan ook naadloos kon opvullen en bezielen…beademde de wind niet, net als de ziel, alle levende wezens?
Wat kon er beter vliegen dan wind?

Wat was ze op dat moment…een windziel die kon zien?
In de verte zag ze meren op het eiland liggen met een vage roze gloed aan de oevers
die ze niet kon thuisbrengen.
Pas op de terugweg in het vliegtuig las zij dat er een zwerm flamingo’s was neergestreken op het eiland. Als inwonend licht was zij daar boven het strand één en al oog geweest…
voordat ze terug dook in het pak.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *