Woonachtig


Je was ergens woonachtig, in een stad of streek
zo heette dat, je moest toch een verblijfplaats hebben,
ook al was die voorlopig en vrij inwisselbaar.

Zo had je ook zogenaamd een naam waar je naar luisterde.
Een roepnaam voor dit lichaamachtige voertuig.
Of was het meer een voertuigachtig lichaam?

Liefst parkeerde je het ergens onder een boom
om zonder voeten verder te gaan, ongeschoeid.
Licht en luchtig, ademloos vertoevend in dit onvoorstelbare.

Een zogenaamd iets dat ergens woonachtig…

Gelukrake verzen

(gebruiksaanwijzing: Proef alle combinaties, betekenis ontstaat tussen de zinnen,zoals muziek zich afspeelt tussen de noten, deze tussenheid is het rijk van de lezer)

weest onbevreesd -wie krijgt de geest?.
-de zon viert feest. -de lezer leest.

een tong heeft smaak. -stel aan de kaak.
-geen tegenspraak. -een schone zaak.

liefde geneest. – nooit weggeweest.
-minder is meest. -wees niet bedeesd.

het ligt hier braak. -soms is niet vaak.
-wees heel, ontwaak. -puur ter vermaak.

dat ruikt gezond. -door het plafond.
-een vrij verbond. -onafgerond.

de tijd is laat. -in ijle staat.
-als automaat. – sta je paraat.

de langste lont. -je bestaansgrond.
-zwijg met je mond. – de ochtend stond.

dom apparaat. -zijn heeft geen maat.
-waar dit op slaat? – je zaait het zaad.

Gelukraakt

Wezen
wees geraakt
aangeschoten en wild
als een dronken prooi

Het leven schiet
lukraak in het wilde weg
sta graag in de baan
van het schot

Het raakt
dat er niets sneuvelt
aan lukraak geluk
dat ons doorzeeft

Bestaan geniet ons
als een vergiet
alles is bijvangst
van lukraak zijn

Zon der Nacht

dag zon
hallo zon
hier ben ik
hoor
kom

dag zon
kom maar
kom maar hier
je bent welkom
kom maar binnen zon

de wereld is in war
een wir war
zonder zon

zon is zacht
zo gezond
zonlicht lacht

zon is waar
zon der nacht
zonneklaar

(handschrift in hanepoten, gevonden op de achterkant
van een intake-formulier van een gesloten inrichting)

Multiple Poetry 2

(gebruiksaanwijzing: proef langzaam en lukraak steeds één zinnetje per regel, Probeer ook eens de paardesprong en de loper)

A)
Wat klinkt klank mooi. Een verentooi. Een gouden kooi.
Jij bent de prooi.
B)
Staat in de krant. Interessant. Het klinkt navrant.
Een leeg bestand.
C)
Je geeft een fooi. Als ik ontdooi. Als ik zout strooi.
Strak in de plooi.
D)
Er is niemand. Heel elegant. Je leeft als plant.
Wie staat garant?
E)
Wat een vreemd oord. Ga zeg het voort. Dans op een koord. Onverantwoord.
F)
De praal en pracht. Raarheid in pacht. Ze aait je vacht.
Een eend die lacht.
G)
Doe soort bij soort. Is dit gestoord? Ga door de poort.
Het laatste woord.
H)
Op volle kracht. Zo onverwacht. Een lichte vracht.
Niets is zo zacht.

Kop in schotel (een zelfportret)

een bord voor de kop
je kop als een uitsparing
dat spaart materiaal uit
en maakt bestaan zo licht
zie zijn gave lege huid
zijn doorzichtige gezicht
voorheen had hij een paphoofd
van melk gekookte havermout
zijn denken was gemalen graan
voor de smaak, een snufje zout
eet je bordje leeg, luidde het bevel
het bestaan gehoorzaamde en at
die warme brei uit de hersenpan
je proeft hier letterlijk de gedachten
die zich verbeelden mens te zijn
en die het menszijn verbeelden
wat is lezen anders dan het proeven
van gedachten, die verteerd worden
in de maag van de verbeelding ?
Wat blijft er na elk heerlijk maal?

Een lege maag en een tong van herinnering,
de smaak van alles en niets.

Hangend vlak

Wat zie je zonder voorkennis?

Een anekdote van het glas halfvol of half leeg?
Of zie je dit glas als waterpas, horizontaal bewijs?

Of zie je een gefijnschilderd zeventiende-eeuws eikenhouten paneel?
Of fijne pixels op een lichtgevend glazen scherm?

Nee, ik zie een vaasje zonder bloemen, ruik je het rotte bloemenwater?
Nee, ik zie er liever een glas whisky in van een rijke eenzame drinker.

Zou het niet een gifbeker kunnen zijn, na de slok van Socrates?
Een stil leven van de dood, met het gordijn waarachter het nakende mysterie?

Ik weet uit betrouwbare bron dat het een glas te hete thee is,
snel neergezet in de vensterbank achter het gordijn,
door een man die te belazerd is om even op te staan
naar een tafeltje te lopen, twee meter verder,
hij zat net zo lekker.

Het gordijn is gepromoveerd tot tafellaken, het hangende wordt vlak.
Dingen die je ziet die kun je niet verzinnen.

Gelukkig onbegrip

Gelukkig onbegrip

Je weet eerst niet wat je ziet.
Dan denk je er iets in te herkennen.
Het lijkt op een bekend iets,
bij nader inzien moet je bekennen
dat het het toch niet is.

Het is anders dan het oude vertrouwde.
Je noemt het voorlopig ‘iets dingachtigs’,
als werktitel, dat voelt alsof je er een beetje grip op hebt.
Een naam als handvat om het ding te hanteren.
Je voegt er wat losse eigenschappen aan toe,
kleur, vorm, gewicht, smaak, substantie.

Zo komt het dingachtige ter wereld als begrip.
Je lijkt op een vader die aangifte doet van zijn pasgeboren kind.
Het ding lijkt net als een kind pas echt te bestaan met een officiële naam.
Ondefinieerbare dingen, zonder naam en zonder papieren zijn als illegalen, we doen alsof ze niet bestaan.

De volgende keer dat je het dingachtige tegenkomt zegt je geheugen: ‘O, dat ken ik, dat heb ik eerder gezien’
Herinnering schept het bekende zijn.
Nu probeer je medestanders te vinden die jouw begrip
onderschrijven, daarmee lijkt het begrip algemene geldigheid te verkrijgen.

Onze gemeenschappelijke taalwereld bestaat grotendeels uit begrippen die feitelijk niets verklaren dan het onbegrip van de bedenker.
Je denk het te begrijpen, maar je feitelijk begrijp je alleen het begrip.
Je weet nog steeds niet wat je ziet.

Je voelt je gelukkig onbegrepen, gelukkig maar,
want wie of wat wil en kan worden gereduceerd tot een begrip?

Boom en kaart

Zo ontstond de platte grond, de plattegrond,
een landkaart van het meerdimensionale zijn.

Pel een mandarijn, wals de ronde schil vlak,
nieuw land is geboren met een unieke grenslijn.

Nu kan de reis beginnen naar het echte land,
proef het vruchtvlees, smaak is haar grondgebied.

De papieren landkaart geurt vaag naar de echte bossen
die in het gebied stonden, voor de houtkap.

Het echte gebied ligt nu ontbost te dromen
van landkaartbomen waaraan mandarijnen groeien.

Kaarten hebben niets gemeen met het gebied
dan de papieren werkelijkheid van houtpulp.

Buitenkansje

Alle sneeuwmannen waren weer eens gesmolten
ze stroomden samen naar het vrouwelijke dal
om te vergaderen over een lente die zou beginnen.

daar diep beneden vroor het, de dood van het water
de sneeuwmanziel stabiel en doorzichtig gevat in ijs
wachtte op de dooi van de dood, het grote smelten

de ijzige ziel herinnerde zich de sneeuwvlokwolken
ver voor zijn geboorte, ver voor welke handen hem
een vorm gaven, een kans van één op vrijwel geen

het sneeuwman zijn is en blijft een buitenkansje