Wat is er echt aan de lucht die je denkt te zien?
Of is alleen de lucht die ademt echt?
Is het niet de lucht die je net inademde die dit moment waar maakt?
Luchtbespiegelingen in het geestesoog,
het echte zit er in dat ze gezien zijn.
Je kunt ze niet meer ontzien, alleen doorzien.
Verse verzen
Nat
Wolken begolven
een zee van hemelruim
waterdampende branding
trekt zich terug
op het kustloze
nooit zien we de leegte
alleen haar machtige werking
op de tienduizend dingen
In ’t olst
In ’t olst meijner begansingh
steemt die wamsel vanig wegh.
Venigh bamstol remen peilstors
bugreip daniem handwad hick segh?
Och barm gheij dormentane fleustringh
in die krams vol woertigheyt zo koel
Vazalmen brinzen feudelmagtigh
dat niem hanth wheet wattick bedhoel.
O, Fulmen brazen frale vraksels
deez’ hon sin kraamt so kaam erbreeth.
Huthsal nu togh duithlyk wheze
dathick nergen sookmaer ietsfan wheet!
Rombout Elverdinghe ca. 1680
Fiets
Elk verhaal fietst door de taal,
langs bosschages van metaforen,
over bruggen van hyperbolen,
onder tunnels door van ironie.
Elk verhaal fietst een andere route,
door afgelegen gehuchten van geruchten.
Dwars door dichtbevolkte steden vol
overtuigingen en afgekloven zinsneden.
Over woordweggetjes rijdt het verhaal,
de rode draad volgend naar de eindpunt.
Haar wielen denderen over de klinkertjes,
medeklinkers rammelend als losliggende tegels.
Onderweg krijgt dit verhaal hier een lekke band,
door die scherpe komma op deze letterlijke weg.
Het verhaal staat even stil bij dit oponthoud,
na het plakken en weer oppompen fietst het verder.
Hier ligt het verhalenweb klaar van taalgeweven wegen.
Een verbale plattegrond van alle zinnen ooit…geschreven.
Vlakbij de eindpunt stuit het fietsen op een rivier of zee
Het verhaal kijkt reikhalzend uit naar een veerpontje of zo…
Niemand weet hoe het verhaal nu verder fietst.
In de bovenkamer van menige lezer staat een hometrainer.
Het verhaal verleidt de lezer tot luchtfietserij naar waar dan ook…
De lezer moet zelf maar kijken hoe hij weer thuis komt.
“Stil…kijk daar nu!..midden op het rijwielpad staat een gazelle…
mag in geen enkel verhaal ontbreken…het beste paard van staal,”
Oto
Walm

Om vuur aan te duiden zal taal nooit iets
anders vertegenwoordigen dan rook.
Nooit zal het warmte, hitte, licht zijn,
niemand zal zich eraan branden.
Slechts walmen kan de taal.
Boeken vol rook verwijzen naar vuur.
Het vuur in de lezer.
Men

Men is een zeer raadselachtige bevolkingsgroep.
Aan de ene kant wil men niets liever dan bij de groep ‘men’ horen.
Anderzijds wil men zich juist onderscheiden van de groep door heel bijzonder te zijn.
Men weet kennelijk niet goed wat men wil. Zelfkennis is aan men niet besteed.
Men kent zichzelf niet….en men wil zich niet laten kennen.
Wie is men eigenlijk? Liefst zouden we het aan men zelf vragen, maar men is niet aanspreekbaar. Wel vreemd omdat men toch in grote getale aanwezig lijkt.
Men zou zelfs, zo gaat het gerucht, de grootste gemene deler zijn… ?
Men zou de zwijgende meerderheid zijn…?
Men zou het statistische gemiddelde zijn van alle doorsneemensen….een men-taal concept…?
Heel bijzonder is dat degene die het over men heeft zelf nooit tot ‘men’ behoort.
Door het over ‘men’ te hebben is al genoeg om jezelf bijzonder te maken.
Men wordt opvallend vaak geciteerd.
Men schijnt overal verstand van te hebben..
Men heeft overal een mening over.
Men schijnt van alles te beweren :
Men pikt het niet meer.
Men heeft er schoon genoeg van!
Men heeft weer vertrouwen in…
Men voelt zich veilig op straat…
Wat zijn deze meningen van men waard?
Wat de gek ervoor geeft?
Men is dus een bijzonder algemeen verschijnsel.
Men schittert door afwezigheid.
Gelukkig bestaat men niet.
Wellicht heeft men wel iets beters te doen dan te bestaan.
Niet dat dit veel zegt hoor, want degene die zich wil onderscheiden van men bestaat evenmin.
Diegene is niemand in het bijzonder.
Speldeknopje
Het hagedisje kroop uit de haag kruislings over het levenspad.
Ik zag het niet, alleen zijn schamele schaduw.
Mijn hart voelde zich betrapt door het speldeknopoogje in het reptielenhoofdje.
Betrapt op het bijna vertrappen van mijn prehistorische voorouder.In de zon bevroor zijn scharende gang om zijn koude bloed te warmen. Zo kort of lang als mijn eigen vingerkootje, dun als een muizenpootje. Ik boog mijn hoofd en zag de zon in het speldeknopje glanzen.
Nu schuil ik met hem onder een stille steen.
‘Doe maar of je thuis bent hoor!’
Of ik iets te eten of te drinken wil?
‘Misschien een muggenlarfje…een miereneitje en wat dauwdruppeltjes toe?’
‘Maak het je makkelijk, ik ga even wat lenen bij de buren’
Nadat ik de versnaperingen op had. dankte ik de hagedis.
Waarop mijn gastheer mij rustig corrigeerde: ‘ik ben een salamander!’
Pak
De man in driedelig pak met een grote kralenketting om zijn hals
vertelde ons dat het niet goed ging met de wereld.
We zagen in zijn ogen dat hij het meende.
We beloofden beterschap.
Aan ons zou het niet liggen.
Daarna was er gelegenheid om dichterbij te komen om
het pak een handje te geven en een donatie te doen.
Het was een mooi pak, zo mooi grijs.
Het leek wel of alle kleuren van de wereld er niet zaten.
Via de nooduitgang konden we naar huis.



