Biograaf van Pollice Grosso


In het prachtige boek ‘Onbegonnen werk’ over Pollice Grosso schetst biograaf en boezemvriend Paolo Finocchio de tragiek van het fenomeen Grosso.
Het fraai uitgegeven boek, uitgave van Casa Ricordi, is doorspekt met citaten.
Er komt vreemd genoeg geen verhaal van Pollice in voor, het vormt een verhaal op zich.
Meesterverteller Grosso bereikt met zijn orale overdracht relatief zo weinig lezers dat zijn meesterwerk en magnum opus ‘Het ongeschreven land’ met zijn dood verloren dreigt te gaan.
Tragisch, niet zozeer voor Pollice alswel voor de literatuur die een orale bibliotheek misloopt.
Het is onbegonnen werk, zegt Paolo, om alle verhalen te noteren, te meer daar zij gaandeweg veranderen, aangroeien en vreemde vruchten dragen.
‘Onbegonnen werk’ is het verslag van een wandeltocht door Toscane, Cinque Terre en Ligurië, die vier maanden in beslag nam dankzij het rijke aantal omwegen.

Finocchio volgde Pollice in zijn speurtocht naar verhaallijnen die daar in het landschap verankerd liggen.
“ik ben zwanger van het onvertelde.”
Grosso’s truffelhondje, het vierde inmiddels, blijkt vaak leidend te zijn in de te nemen route.
Ziehier de levensweg van de verteller.
De analfabeet Polli, voor intimi, stelt de wereld voor als een labyrint van verhaallijnen, zijpaden, doodlopende steegjes.
Overal vindt hij moeiteloos zijn weg in het doolhof.
“Een doodlopend steegje kan een goudmijn zijn.”
Hij vertelt nooit van a naar b, maar eerder van a naar f, dan langs p om bij b te komen.
Chronologie is hem vreemd, een horloge heeft hij nooit kunnen dragen, allergisch als hij is voor de tijd en tijdverschijnselen.
“Het gaat om wat blijft, wat je bijblijft, wat onvergeetbaar is.”

Op de wandeling volgde Pollice een verhaalspoor waar hij lucht van had gekregen, het geraamte van de vertelling was incompleet naar zijn gevoel.
“Onvoltooidheid is het vernis van een mooi verhaal.”
Onderweg sprak hij lokalen aan en vroeg ze naar de bekende weg van een vaag verhaal dat hem ter ore was gekomen, soms verzon hij ter plekke een gerucht over het betreffend dorp.
Ze begonnen het verhaal meteen aan te vullen met bijzonderheden, details en speculaties.

Het is niet alleen een meeslepend verteller, maar hij luistert ook adembenemend, aldus de biograaf, alsof hij de spreker leegzuigt.
“Inspiratie is zijn als een uitgeknepen spons.”
Pollice bedankte zijn informanten net zo lang en uitvoerig tot hij uitgenodigd werd voor de maaltijd, die hij zelf op smaak bracht door verse truffel over de pasta te raspen.
In hoofdstuk 4 voelt Paolo Finocchio zich bezwaard en tekortschieten in het vastleggen van de wandelende orale bibliotheek Grosso.
Pollice lacht hem hierom hartelijk uit.
“Het landschap is zelf het verhaal, mijn beste Paolo, jij bent mijn Pinocchio Faolo!
Je neus is het potlood waarmee je mij denkt op te kunnen tekenen, hoe meer je schrijft, hoe korter je neus wordt, hetgeen bewijst hoezeer mijn leugens waar worden, ze worden steeds waarder.”
“Leer zelf het land lezen, Paolo, met glooiende zinsbouw en ellenlange zinnen in alle dialecten.”
“Maar hoe dan?” vraagt de biograaf aan het eind van het boek.
“Word eerst weer analfabeet,” grijnst Pollice.
Paolo gebaart met handen en wenkbrauwen in de lucht.
“Vergeten en veel truffels eten, het land vertelt het grote verhaal, zoals de Aboriginals hun land bezingen in liederen, een doolhof van brede handelswegen waar alles wordt uitgewisseld, betaald of gestolen, dichterlijke zijwegen, aforistische hazenpaadjes, fabelachtige slingerweggetjes door bergen langs beekjes.”

In het slotwoord vat Finocchio samen: Pollice leeft poëzie in alles, je weet niet waar de verteller begint en waar de dichter eindigt.

“Ik, Pollice, ben geworteld
in dit ongeschreven land

geen hek houdt het verhaal tegen
integendeel, het neemt deel,
het opent nieuwe, oude, vergeten
overwoekerde wegen,
leve het hek

leven is de zegen om
dit ongeschreven land te betreden
ik vraag het land zonder reden
voor zichzelf te spreken
wie het hoort krijgt de geest
vertellen is een feest
van het levende woord

voor wie nooit leest
vertel het voort!”

Het journaal als brandhaard


Een open haard is de beste televisie, ondertiteld met een goed verhaal.
Door de aeonen heen het meest bekeken programma, ingebrand in het collectieve bewustzijn.
Starend in het vuur likken we de verhalen af als vlammen.

Je droomde vroeger vaak dat je je lagere school in brand stak.
Later kwamen er ateliers en kleine vage bedrijfjes in.
Op een nacht brandde de School met den Bijbel toch nog af.
Je had niets gedaan om je vurige wens te realiseren, en zou ook niets gedaan hebben om het te voorkomen.
Je wortels hadden vruchtbare grond gevonden in de as van het kwaad.
Er gingen verhalen rond over verzekeringsgeld, geïncasseerd door failliete ondernemers.
De neerdalende as gaf mij een onterecht gevoel van gerechtigheid.
Het onschuldige gebouw moest boeten naar goed oud bijbels gebruik, jong geleerd.

Pollice Grosso vertelde ooit de volgende fabel:
De mensheid was een bos dat bestond uit diverse boomsoorten.
Het bos bracht lucifers voort die ieder stuk voor stuk de macht hadden om het hele bos in as te leggen.
Sommige merken lucifers legden zich er vooral op toe om andere boomsoorten plat te branden.
De eiken haatten de dennen van oudsher, de beuken bestreden de platanen, de coniferen waren tegen de linden.
De terreur verspreidde zich zo door het hele bos, dankzij het heilige geloof in vergelding.
Een Wereld-Bomenbosregering kwam bijeen om de terreur te vernietigen.
Welke weldenkende lucifer kon daar nu tegen zijn?
Wie de aanslagen pleegden en waarom werd nooit echt duidelijk.
Anonieme vergeldingsacties maakten steeds meer onschuldige slachtoffers.
Steeds weer staken individuele lucifertjes de kop op.
Sommigen kwamen zelfs graag om in as, want hun as zou vruchtbare grond zijn voor een bos dat ooit, later…
Zo werd het hele bos bezaaid met kleine brandhaardjes.
Hoe het verhaal afloopt weet Pollice niet, hij vertelt verschillende versies:
– Het bos werd platgebrand en na een paar jaar kwamen de ondergedoken boomzaden op.
– De verborgen zaden sliepen uit schaamte duizend jaar voor ze weer ontkiemden.
– De luciferindustrie had goede zaken gedaan, maar had nu geen afzetmarkt meer.

De geest lijkt een vuur waarin verhalen worden opgestookt, in de hoop dat het vuur een ander licht werpt op de werkelijkheid.

Het leugenbeest Pollice


Ieder zelfbeeld of wereldbeeld is een leugen.
Dat is niet erg, het is zelfs onontkoombaar.
Je plakt jezelf in elkaar met momentopnamen, incoherente fragmenten.
De wereld is zo ongrijpbaar dat elk samengestelde beeld een waanbeeld blijkt.

“Wat je bent is geen ding, dus iedere representatie ervan is als bevroren water.
Het zijn stroomt woordeloos voort,” aldus meesterverteller Pollice Grosso.
“Ik spreek altijd de waarheid in de zin dat ik al mijn leugens erken.
Waarheid is het doorzien van de leugen, mijn verhalen zijn een bril om beter te kunnen ontmaskeren.
Liegen is niet erg als je toegeeft dat het leugens zijn, of om het wat aardiger te zeggen: fabuleringen, of nog aardiger: literatuur.”

Waarheid is niet in taal uit te drukken vanwege de taaleigen eigenschap om gehelen op te delen in aspecten.
Naamgeving gooit de graal van immanente eenheid aan scherven.
Het is geen doen die graal weer van stukjes taal in elkaar te plakken, het resultaat is altijd een wanstaltige vaas.

Voor taal is het hoogst haalbare te verwijzen naar…
Poëzie kan in sommige gevallen voorbij de taal wijzen.
Je kunt er niet je vinger op leggen, maar er is iets helder geworden.
Voor de ene lezer zal het onverwacht werken en voor de andere wartaal blijven.
De paradox is bij uitstek het middel om voorbij de taal te gaan.

De Zen-koan is een confrontatie met voor de hersenen onverenigbare tegenstrijdigheden.
Ze heeft als doel het conceptualiseren van de wereld lam te leggen, de weg naar de directe ervaring komt weer vrij.
Een koan veroorzaakt kortsluiting in de hersenen: plots is het hoofd weer beschikbaar voor de onmiddellijke beleving.

De preoccupatie met een zelfbeeld/wereldbeeld is een vorm van obstipatie.
Er kwam eens een westerse filosofieprofessor bij een Zenleraar op de thee.
De meester schonk thee in zijn kopje en bleef schenken, de thee stroomde over.
De professor raakte in paniek.
Hoe kan ik u Zen schenken als uw kopje vol zit, vroeg de schenker.

De wereld die we delen, lijkt een verhaal te zijn.
Dat is maar schijn.
Als we dat verhaal voor waar aanzien, leven we in een schijnwereld.
Representatie kan nooit samenvallen met waar ze naar verwijst.

Een taalwereld kent geen waarheid, zelfs niet als je alle verhalen van de wereld tot één verhaal zou smeden.
Directe ervaring taalt niet naar woorden: ze is integraal, dus waarom desintegreren?
De oorspronkelijke natuur verenigt ons van nature.
Een vertaling daarvan achteraf is altijd een bijzaak, directe ervaring stopt nooit.
Die rivier stroomt maar door.
Verhalen zijn bijzaak ter formulering en vermaak.

Orale literator

Pollice Grosso, meesterverteller en vermaard analfabeet.
Pollice schaamt zich niet voor zijn analfabetisme, want ondanks of dankzij dat is hij wellicht de meest geletterde levende Italiaan.
Hij denkt zelf dankzij, omdat hij vrij van ongeschreven regels leeft, zijn hoofd is leeg van letters.
“Verhalen stromen beter in een lege bedding.”

Hoe kwam ik Pollice op het spoor?
De man zette immers nooit één letter op papier?
Via verhalen over hem, opgetekend uit de monden van bewoners van de dorpjes die hij bezocht.
Zijn bestaan vormt een jaarlijkse cirkelgang door midden-Italië.
Wanneer hij een dorp bereikte, was er die avond een bijeenkomst waar hij bij een luisterrijk vuur verhaal deed, zo kwam mij ter ore.
Naar verluid duurden deze avonden eindeloos er werd nog maandenlang over nagepraat.
Ik besloot zijn spoor te volgen.

Pollice zou ooit Sicilië hebben verlaten, per roeiboot stak hij de zee over naar het Italiaanse vaste land.
Als telg van een oude zeeroversfamilie uit Agrigento lag zijn toekomst vast: de piraten waren gaandeweg omgeschoold tot Cosa Nostra.
De jonge Pollice vluchtte voor zijn familie vanwege zijn rechtschapen inborst, hij voelde er niets voor om zich voor ‘Onze Zaak’ in te zetten.
Als de goedheid zelve zag hij zich als kind genoodzaakt leugens te vertellen over zijn denkbeeldige wandaden waarmee hij aanzien binnen zijn criminele familie kon verdienen.
Zo werd hij een aartsleugenaar uit lijfsbehoud.

Toen hij niet verder wilde gaan met liegen, roeide hij bij volle maan en windstilte de zee over.
Eenmaal op de vaste wal ontdekte hij echter dat hij niets anders kon dan liegen.
Gelukkig merkte hij dat zijn gehoor graag naar hem luisterde.
De mensen genoten zichtbaar van zijn fabelachtige vertellingen.
Zo leerde hij zelf genieten.
Wat waar was geloofde men niet, zo onwaarschijnlijk klonk het, en wat hij loog geloofde men zonder twijfel.

Pollice werd liegenderwijs verteller van verhalen uit de eerste hand, de tweede hand en ga zo maar door, de meeste kwamen uit zijn eigen hand.
Nu is hij bij leven een legende, er doen zich talloze verhalen de ronde over hem.
Pollice heeft geen vaste verblijfplaats.
Hij trekt rond van dorp naar dorp, vertelt in ruil voor een bed en een maal de mooiste verhalen.
Volgens oorgetuigen vertelt hij nooit tweemaal hetzelfde verhaal, laat dingen weg, voegt toe of vermengt diverse verhalen met elkaar.
Voor iedere situatie die hij aantreft heeft hij wel een toepasselijk verhaal of hij verzint het waar je bij staat.
Het leven verandert, zegt hij, en verhalen leven mee met de verandering om waar te blijven.

Pollice ziet er soms kleurrijk uit vanwege zijn kleding die zijn toehoorders voor hem over hebben.
Zo kan hij een advocatenjasje dragen met een bakkersbroek eronder en een herdersmutsje op zijn Siciliaanse krullen.
Zijn truffelhondje vergezelt hem.
Onderweg graaft ze naar het zwarte goud onder oude olijfstronken, hetgeen haar baasje wat zakgeld verschaft.
Meest opvallend aan zijn klederdracht zijn zijn schoenen, handgemaakt op maat door zijn vriend en meesterschoenmaker te Firenze, Carlo Chiappini.
Schoenen zijn het enige waaraan hij geld uitgeeft.
Zijn te grote voeten en de grote afstanden die hij loopt noodzaken hem daartoe.
Jaarlijks verslijt hij een paar paar, die hij om de dag afwisselt.
“Ook een schoen moet rusten van het voetgedrang,” aldus Chiappini’s wijze raad.

Inmiddels is Pollice zelf een geliefd figurant geworden in verhalen over hem.
Hem horen vertellen werkt zo aanstekelijk dat eenieder die het doorvertelt vanzelf de meest wonderlijke details aan het verhaal toevoegt.
Zo leeft deze orale traditie voort.
“De wereld is een verhaal, waar gelogen. Maak er een mooi verhaal van zolang je nog adem hebt.”

Ik heb Pollice uiteindelijk ontmoet, helaas verstond ik geen woord van wat hij zei.
Niet omdat ik zijn zware Siciliaanse accent niet kan begrijpen, maar omdat ik vele talen niet versta, waaronder het italiaans.
Ik geef toe, ik ben hierin nogal veelzijdig en dat is erger dan analfabeet zijn.
Gelukkig sprak zijn verschijning boekdelen, alle verhalen van de wereld.

Gelaten onderga ik mijn straf geen Italiaan te zijn.

Fabel van Melocollina

In de streek Melocollina in Italië was het een oud gebruik dat ieder kind zijn boom mocht planten als het de leeftijd van zeven lentes bereikte.
Het zaadje was door de vader al bij de geboorte van het kind geplant en met zorg opgekweekt.
Tegen de tijd dat het kind zeven werd, was het al een aardig boompje.
De meeste kinderen plantten hun boom vlakbij hun ouderlijk huis.
Een meisje, Vittoria, wilde haar boompje bovenop de heuvel planten, in de vrije ruimte.
Het werd haar afgeraden om allerlei zeer goede redenen.
Deze weerstand maakte haar echter nog vastberadener.
Ze had het zelf zo gedroomd, dus in haar geest stond die boom daar al jaren.

Haar wens werd waargemaakt.
De appelboom stond eenzaam bovenop de heuveltop.
Volop in de zon.
Het eerste jaar ging Vittoria wekelijks de heuvel op om hem water te geven.
Ze kon hem vanuit haar slaapkamerraam zien staan.
Pas na een paar jaar ging de boom vrucht dragen.
Alle appels vielen ver van de boom, ze rolden zo het dal in.
Daar lagen ze beurs te wachten op de vogels.
Het hele dal rondom lag na de zomer vol met geurige moes, waar insecten op afkwamen.
Vele appelpitjes ontkiemden gaandeweg in het vruchtbare dal.
Beneden rondom de heuvel ontstond een appelbomenbos.
Toen Vittoria eenentwintig was, werd de oude boom getroffen door een blikseminslag, precies waar ze haar voor gewaarschuwd hadden.
De boom droeg geen appels meer, maar keek uit over een boomgaard die hem omringde.
Ze wilden de boom eerst kappen, maar door dit verhaal hebben ze hem laten staan.
Als symbool voor de vruchtbaarheid van dwaze dromen.

De streek is ernaar vernoemd, Melocollina.
Het is een verborgen streek waar niemand ooit komt.
Daarom is het daar nog zo mooi en puur.
Ga er dus nooit naartoe als je het zo wilt laten.

Dit verhaal kwam mij ter ore dankzij Pollice Grosso, een oude verhalenverteller en analfabeet.
Ik vertel het graag door.