Cineast van de geest

Het was de grootste vergissing van hun leven om een film te willen maken over Pollice Grosso en vooral met hem.
De broeders Fragolini, cineasten, waren bewonderaars van het verschijnsel Grosso.
In die tijd liepen geruchten over verhalen van en over Grosso als een lopend vuurtje door het hele land.
Ze reisden hem zelfs na om zijn verhalen te volgen, er kon immers materiaal bij zitten voor een volgende film.
Opeens kwam Luigi op het idee een film met Pollice te maken, broer Carlo was er meteen voor in.
Ze hadden zulk goed contact met Grosso dat het bijna vriendschap leek. Het maakte Pollice niet zoveel uit.
Als de Fragolini’s een film wilden maken met hem verleende hij graag zijn medewerking, omdat hij ze aardig vond en benieuwd was naar de filmwereld.
Zijn enige voorwaarde was dat Ventoresa de muziek in de film zou maken, live.
Het kostte veel moeite om Pollice uit zijn hoofd te praten dat live muziek in een speelfilm niet zo handig was, al was het maar omdat bij het snijden van de film ook het geluid in stukjes aan elkaar geplakt zouden worden.
Vanuit compositorisch oogpunt een interessant experiment, maar de Fragolini’s waren uit op een coherent chronologisch verhaal.
Na lange biografische gesprekken, monologen van Pollice, schreef Luigi Fratellini het script; “Raconto il Mondo, de Wereld Vertelt”
Hij gaf het script aan Grosso ter inzage, die er ongezien mee instemde.
Er werd een souffleur ingehuurd om de analfabetische verteller de tekst te leren.
Na een week was de man dolgedraaid door de verteller, Pollice voegde woorden toe, liet woorden weg en kwam ongevraagd met uitgebreide biografische gegevens.
Carlo suste de boel en stelde voor te gaan draaien, dan zouden ze op de set wel oplossingen vinden.
Pollice genoot volop van de filmset, het nagebouwde decor van zijn jeugd.
Hij vond het heel gezellig met de crew, maar liep uit het beeld, door het beeld, sprak wanneer hij veelbetekenend moest zwijgen, was niet te vinden als hij nodig was.

Uiteindelijk besloten ze dat Pollice maar gewoon zichzelf moest spelen; “vergeet die tekst, zeg het maar gewoon”
Dat leek het beste, maar de verteller kon moeiteloos alle mogelijke personages spelen in zijn verhalen, maar onmogelijk zichzelf zo bleek. Grosso verklaarde;
“Ik ben het medium waardoor verhalen vanzelf stromen, maar ikzelf ben leeg, als een gootje waar het afvoerwater door wegloopt”
Nu kregen de broeders ruzie over wie op dit onzalige idee was gekomen, de spanning en de kosten liepen op.
Het gootje verstopt.

Van het debacle is een korte documentaire samengesteld, the making of Raconto il Mondo.
Ventoresa speelde, uiteraard ongezien, de geluidsband onder de film in, thuis in zijn eigen donkere huis.
Het was een laatste strohalm van de Fragolini’s om nog een beetje uit de kosten te komen.
De documentaire ging in première op kleine filmfestivals,
zij het onder een andere naam: Direttore F.Malocchio.
De gebroeders wilden er liever niet aan herinnerd worden.
De documentaire is niet om aan te zien, toch is het de moeite waard om hem te bezoeken vanwege de bijzondere soundtrack van Ventoresa.
Met de ogen dicht krijg je toch een goede indruk van het leven van Pollice Grosso, je hoort als het ware de wereld die zich vertelt.

Inmiddels is het contact weer als vanouds, bijna vrienden.
“Pollice is een ramp op het filmdoek, maar als je hem hoort vertellen zie je er vanzelf de filmbeelden bij, hij is de cineast van de geest, hij levert alleen ondertiteling” alsdus Luigi

Het verhaal als bril

Één blad kan maken dat je anders naar alle andere bladeren kijkt.

Het verhaal is een bril waardoor je anders, beter, slechter naar de werkelijkheid kunt kijken.
In het beste geval kunt soms door een verhaal zien wat werkt en wat niet. Alles wat je ziet vertelt zijn eigen verhaal.
De ene bril laat je deze kant van dat eigen verhaal zien,
de andere bril maakt de andere kant zichtbaar.
Weer een ander montuur maakt de onderkant zichtbaar of de zelfkant, de binnenkant…

Pollice Grosso droeg soms een leesbril, in zijn haar, om zijn grijzende zwarte krullen uit zijn ogen te houden.
Zijn publiek vond dat wanneer hij in de schemering het verhaal van de moeder vertelde dat hij eruit zag als een oude vrouw, een stokoud wijf.
Pollice kon dat voluit beamen, als hij in de spiegel keek meende hij werkelijk het gezicht van zijn eigen moeder te herkennen dat hij sinds zijn vlucht van het eiland nooit meer had gezien.
Het verhaal van de moeder ging er altijd in als wijn in een bodemloos vat.
Het ging in feite om het scheppingsverhaal, de moeder die alle moeders voortbrengt.
Moeder natuur die moeder aarde baarde, moeder aarde baarde het vruchtwater dat al het plantaardige op haar beurt weer ter wereld bracht.
Welbeschouwd was het een eindeloze rij van moeders die in elkaar pasten als schillen van een kosmische ui.
Alleen die allereerste moeder, waar kwam die vandaan, uit welke baarmoeder werd zij geboren?
Kip of ei?
Dat leek een dilemma, maar voor Pollice was het kip en ei.
Een subtiel verschil, maar Pollice eet ze allebei.
Volgens het verhaal van Pollice was de eerste moeder geboren uit de ruimte.
Wat is een baarmoeder anders dan een beschikbare ruimte?
De bevruchting kwam tot stand door de afwezige vader Stilte op bezoek kwam bij de afwezige moeder Duisternis.
Op het moment van bevruchting gloeide het eerste licht op.
Zo was de oermoeder ontstaan, aldus de fabulerende Grosso.
Dat was het gezicht dat Pollice in de spiegel meende te zien, zijn oermoeder.
Het publiek luisterde ademloos hoe alle moeders met elkaar verbonden werden in dit ene verhaal.
Die allereerste geboorte valt natuurlijk en naadloos samen met de geboorte van het verhaal.

Na dit verhaal keek het publiek net even anders naar de wereld, en naar elkaar.
Ze zagen elkaar nu meer als wezen, kinderen van die afwezige vader en moeder, stille duisternis.

Het verhaal als bril, om het wezen te zien, Pollice Grosso had ook opticien kunnen worden.

Pipistrello Ventoresa


Ventoresa kreeg al jong de bijnaam Piano, Piano Ventoresa.
Als blindgeboren peuter was hij al in gesprek met de piano. ‘Het eerste ding dat zijn vragen beantwoordde’
Piano werd synoniem met het instrument, samen werden ze herkend.
De bijnaam, Piano had zijn echte voornaam zo langdurig verdrongen, dat zelfs zijn moeder niet meer op zijn echte naam kon komen.
Uiteraard is elke naam slechts zogenaamd, maar het intrigeert als een voornaam zomaar verdwijnt.
Zijn eveneens blindgeboren moeder had ooit mondeling aangifte gedaan van zijn geboorte maar ze had de betreffende ambtenaar nooit gezien, ze had geen schriftelijk bewijs van zijn inschrijving.
Bij navraag bleek de kleine helemaal niet in de registers voor te komen.
Op papier bestond de kleine Piano niet.

De kleine Ventoresa kon zich eerder met de piano verstaan dan dat hij mensentaal sprak.
Hij vertelde ooit aan Pollice Grosso dat hij mensentaal eerst als muziek hoorde, puur als klank, zonder de letterlijke betekenis ervan.
Men ging zich zorgen maken over hem, dat hij maar niet tot spreken kwam.
Vroeg men hem iets dan speelde hij het antwoord op de piano.
Ze werden stil van het antwoord.
Op een zekere dag, toen de pianostemmer de buik van de piano opende, voelde hij voor het eerst de ingewanden van zijn beste vriend, de hamers, de snaren, het vilt.
Opeens bleek hij goed te kunnen spreken, hij wilde alles weten van de stemmer, over het inwendige mechaniek, deze liet hem alles voelen met zijn kleine vingertoppen.
Hij was toen zeven jaar blind.

Later pastte het niet meer om hem Piano te blijven noemen,
Ventoresa werd zijn artiestennaam, Vento voor intimi.
Op de affiches verscheen zijn naam Ventoresa Piano, alsof piano nu zijn echte achternaam was.
Om alle verwarring te beëndigen had zijn impressario besloten hem voortaan uitsluitend nog Ventoresa te noemen, zonder het instrument dat hij bespeelde, dat sprak inmddels al vanzelf.

Wanneer Pollice Vento bezocht stootte hij zich altijd aan de meubels in het huis omdat het er pikkedonker was.
Pollice kon zo ervaren hoe het is om blind te zijn.
Zijn eigen huis kende Vento als zijn broekzak, daarbuiten oriënteerde hij zich door te klikgeluiden met zijn verhemelte te maken, zoals een vleermuis doet, door echolokatie. “Misschien is je echte voornaam wel Pipistrello?” plaagde Pollice zijn vriend, “Pipistrello Ventoresa!”
Deze antwoordde door in de duisternis zijn piano te laten spreken.
Pollice verzocht Vento om eens een Nocturne te spelen.
Vento was in lachen uitgebarsten;
“Een blinde pianist speelt louter en alleen maar nachtstukken, Beste Pollice, Nocturnes, het is altijd nacht”

Fijnbesnaard brandhout

Pollice Grosso heeft, behalve van het feit dat hij nooit de piano heeft leren bespelen, nergens spijt van.
Pianoklank is het enige waarvoor hij zijn verhalen voor zou willen inruilen.
Dat hij geen boek kan lezen kan hem niets schelen, maar verhalen kunnen spelen met pianoklanken dat leek hem ultiem.
In Ligurië ontmoette hij de blinde pianist, Ventoresa, de man zonder voornaam, die al tastend zijn weg zocht over het klavier.
Pollice genoot van de pianofabels, spelenderwijs ging Ventoresa soms een straatje om, stootte zich aan dissonanten die dan mooi oplosten in transponerende harmoniën, of hij schetste klankschappen met vergezichten van episch melodische reizen, soms verliet hij zelfs de aardbodem om kosmische klankwerelden te bezoeken.
Soms zag Pollice in Ventoresa een schrijver die de piano als typmachine gebruikte om kosmische boodschappen de ether in te zenden, om zijn bovenaardse zielsverwanten te contacten.

Een verteller bespeelt geen instrument, het publiek is zijn instrument, je weet nooit hoe je verhaal weerklank vindt, welk register zal resoneren.
Als violist speel je op je eigen instrument, maar een pianist weet nooit in welke staat hij zijn bruikleeninstrument aantreft.
Het publiek is eveneens een bruikleeninstrument, van wisselende kwaliteit.
De ene keer is het in goede stemming, de andere keer kunnen er zwevende toonhoogtes in zitten of erger een wolfskwint.
Pollice bespeelde elk publiek, ongeacht in welke staat…

Een pianist is instrumenteel gezien een soort zwerver.
Verweesd reist hij rond, langs zijn vele scharrelpiano’s in soms obscure ruimtes.
De liefde van zijn leven, een volmaakt instrument, ontmoet hij zelden en als hij pech heeft, nooit.
Ventoresa verstond de kunst om zelfs op een besnaard stuk brandhout nog muziek te toveren.
Hij stemde als het ware zijn muziek af op de piano, het klonk alsof iedere valse toon precies zo bedoeld was.

Ventoresa had Pollice eens les gegeven.
De blinde meester had zijn hand gepakt, gekneed, gevormd, op het klavier geplaatst, zijn vingers bewogen.
Pollice had zijn ogen maar dichtgedaan om het nog beter te voelen, een heerlijke massage.
Hij voelde hoe zijn vingers zacht de toetsen streelden,
piano e lento.
De blinde meester had zijn hand losgelaten en de vingers waren vanzelf doorgegaan met spelen, alsof hij zweefde boven een zonovergoten landschap, hemels.
“Wandel maar verder, moedigde de meester hem aan, je vindt je weg vanzelf”
Dat was zijn eerste en laatste les geweest.
“De rest is vaak spelen, en vooral veel”, had Ventoresa gezegd.
Helaas kwam hij niet veel piano’s tegen zodat er niets van spelen kwam.
Wel bezocht hij zo vaak het kon zijn zielsverwant.
Zijn blinde vriend kon geen noot lezen, Pollice geen letter.
Ze wisselden verhalen uit, soms traden ze samen op, zachte muziek stroomde dan onder het verhaal door als een ondergrondse rivier.

Ventoresa had zelf nooit les ontvangen.
Als kind ontdekte hij dat de piano was het eerste dode ding was dat tot hem sprak nog voor hij zelf leerde praten.
De toetsen hadden hem één voor één hun verhaal aan hem toevertrouwd, die verhalen koesterde hij.
Hun gesprek ging dagelijks verder, noot voor noot.
“De dingen vertellen vanzelf hun verhaal, als je maar lang genoeg luistert ontdek je dat er geen dode dingen zijn”

Hoe Ventoresa zonder voornaam kwam te zitten een andere keer.

Het snurkende oor

Luciano Lucello had er ooit van gedroomd een zielskliniek te vestigen, nu was het zover.
Zijn droom was simpel te duiden.
Zijn beide ouders waren apart genomen nog wel redelijk
maar samen dreven ze elkaar tot onredelijke gekte, gedrenkt in waanzin.
Luciano groeide gelukkig en noodgedwongen op bij zijn grootouders buiten de stad.
Nu keek hij als psychiater uit op het landgoed van zijn Instituto Dell’anima, de tuin waar hij zijn jeugd had doorgebracht.

Pollice was op een van zijn fabelachtige omzwervingen nietsvermoedend het terrein van de zielskliniek opgelopen. Gewoon een mooi landhuis in de ogen van Grosso, wist hij veel, als analfabeet, bordjes las hij niet, hekjes klom hij over.

“Elk hek is een opstapje voor een nieuw verhaal”

In de tuin kwam hij in gesprek met een medewerker, deze leidde hem al luisterend naar een mooie ruimte waar hem verzocht werd even te wachten.
Pollice begreep het niet, maar wilde na zijn tocht wel even zitten bladeren door de tijdschriften, plaatjes kijken.
Later hoorde hij dat het de wachtkamer van het instituut was, waar men zielen bevrijdde.
Hij voelde zich meteen thuis, een prachtige tuin omgaf het lichte paviljoen.
Een vriendelijke man verscheen na een tijdje en nodigde hem uit in een belendende kamer en vroeg hem te gaan liggen als hij wilde.
Het aanbod verwonderde Pollice, maar na de een lange wandeling vlijde hij zich graag neer op de fluwelen sofa.
Vertelt u maar, had de man gezegd, ik ben een en al oor.
De verteller vertelde en vertelde verder en verder, het ging maar door… tot Pollice ‘het luisterend oor’ hoorde snurken.
De enige luisteraar was in slaap gebracht door zijn verhaal.

“slaapverwekkend is het grootste compliment voor een goed verhaal, dat de luisteraar zich zo ontspant dat hij zich totaal overgeeft”

Pollice gaf zich eveneens over aan een hazenslaapje.
Uren later werd hij gewekt door de man die zijn excuses aanbood voor het feit dat hij in slaap gevallen was.
“Moet je mij daar voor wakker maken?” had Pollice gevraagd.
“Het spijt mij, maar onze sessie is uitgelopen, we zijn al drie uur bezig”
Het werd duidelijk dat Pollice voor een patiënt was aangezien.
Toen de psychiater vroeg dat het toch duidelijk op zijn deur te lezen stond kwam aan het licht dat er een analfabeet voor hem stond.
Het verbaasde Grosso dat een psychiater met luisteren zijn geld verdiende.
“Eigenlijk zijn wij elkaars spiegelbeeld, verteller en luisteraar”

Ze keken in elkaars spiegel en een vriendschap voor het leven was geboren.
Ze bespraken de genezende werking van verhalen en van truffelhallucinaties.
Luciano stelde Pollice voor om hem het alfabet te leren en te leren lezen.
De zelfverzekerde analfabeet wees het gulle aanbod van de hand met de opmerking;
“dat zou hetzelfde zijn als je een vogel eerst het muziekschrift zou willen leren voordat de vogel kan beginnen met zingen”

Pollice liet zijn verzameling truffels zien aan zijn verse vriend Luciano, die keek zijn ogen uit, als een kind in een snoepwinkel.
Lucello zag een apotheek met zeldzame psychopharma, uitgelezen waar voor zijn kliniek.

Gekreukeld antwoord


Weinigen weten het, maar Pollice draagt altijd een verkreukelde afbeelding van zijn geliefde in zijn binnenzak, dit blijft ook beter geheim.
Niemand weet wie het is, Pollice zelf ook niet.
Hij is nooit getrouwd, een verteller is getrouwd met zijn verhalen.
Het gelukkige huwelijk zou de bron van alle verhalen doen opdrogen?
Die bron zou gevoed worden door een onbeantwoorde liefde,
zo vertelde het volksgeloof.
Het was liefde op het eerste gezicht toen hij haar op die bladzijde zag kijken.
Zij was het, dat wist hij meteen.

Hij zou de schok van herkenning nooit vergeten, het tijdschrift dat hij doorbladerde in de wachtkamer van zijn bevriende psychiater.
Hij kon de verleiding niet weerstaan om het portret uit te scheuren en snel in zijn binnenzak verstoppen.
Zijn vriend bemerkte een opgewonden berusting bij Pollice, die zich betrapt voelde, maar het verse geheim was hem te dierbaar om vrij te geven.
Wanneer hij ergens een slaapplaats vond legde hij haar gekreukelde gezicht op het nachtkastje.
Zo hield hij zijn onbeantwoorde liefde in leven en de bron open.
Soms sprak hij tegen haar, vertrouwelijke zaken.
Ze begreep hem volkomen, gezien haar hemelse blik.

Regelmatig meende hij haar in iemand te herkennen.
“Ben jij het?”
“Natuurlijk ben ik het, wie zou ik anders zijn als ik het niet was?”
Ze droeg andere kleding, maar haar blik leek op de hare te lijken.
Zo ontdekte Pollice dat zodra iets lijkt, dat dat het dan zeker niet is.

Wat is een verhaal over een beantwoorde liefde?
Geen verhaal, geen verwikkelingen.
Pollice vermoedde soms dat de mensheid graag onbeantwoorde liefdes produceerde om het verhaal van de wereld gaande te houden.
In Umbrië heerst het volksgeloof dat de wereld stil valt als het verhaal niet verder zou gaan.
De wereld zal letterlijk vergaan, stoppen met draaien,
de aardbol zou uit de lucht vallen.
Hoewel Pollice wist dat het een fabeltje was kon het hem toch niet onberoerd laten.
Geloof geeft werking aan een verhaal, wist hij, bijgeloof brengt aan het twijfelen.
Voor de zekerheid bleef Pollice maar verhalen vertellen.

Wat is liefde anders dan een blind vertrouwen?
Vooral wanneer die liefde onbeantwoord blijft, moet het vertrouwen wel groot zijn.
Een verhaal beginnen vereist een enorm vertrouwen.
De verteller vaart blindelings de zee van mogelijkheden op,
niet wetend in welke vreemde haven hij het verhaal kan binnenloodsen.
Zinken is geen optie, want de liefde van zijn leven staat op het spel.

De pleitbezorger

Als pleitbezorger van het vluchtige oeuvre van Pollice Grosso heb ik veel kritiek mogen ontvangen voor mijn magere pogingen om een glimps van deze versluierde figuur te laten zien.
Men verwijt mij; onvolledigheid, slordigheid, onwaarheden en een platte schrijfstijl.
Ik wil mij hier graag mee verdedigen door te zeggen:
dit soort kritiek is volkomen terecht.
Het treft mij echter niet, want het betreft de aard van de zaak, het kan niet anders.
Pollice zal de eerste zijn om dit te beamen.
In zijn eigen woorden;
“het gesproken woord is de levende muziek, het boek is een dode partituur”

Schrijven is schrappen, een begraafplaats van lievelingen,
dus altijd onvolledig.
Het hoogst haalbare is je lievelingen tussen de regels door leven in te laten blazen door de lezer, maar dat is een zeldzaam talent wat mij niet gegeven is.

Wat betreft slordigheid; het leven is slordig, kijk eens naar de natuur, die chaos van een herfstbos en toch liggen alle blaadjes harmonisch op elkaar.
Het rommelige maakt een tekst levendig.
Pollice springt van de tak op de hak en weer terug, fladdert even rond voor een mugje en landt een stukje verder weer op hetzelfde takje.

Onwaarheden? Schrijven is net zo lang liegen totdat het gedrukt staat.
Staat het eenmaal gedrukt dan moet het zichzelf waarmaken, een goed verhaal lukt dat, een slecht verhaal is geen verhaal.
En dan mijn platte schrijfstijl.
Die erken ik volledig.
Mijn beschrijvingen beogen niets meer te zijn dan een plattegrond van het labyrint Grosso, de lezer moet zelf op pad.
“Stijl is niets anders dan het gestolde onvermogen van de schrijver”
“eigenheid of authenticiteit is die hoogst particuliere afwijking die een vorm vindt in taalkundige
eigenaardigheden, die niet iedereen zal verstaan die niet een soortgelijke afwijking koestert”

“Het verhaal bestaat uit de koestering van afwijkingen”

Vanzelfsprekend blijft er in de tekst slechts een schim over van de levendige legende Grosso.
Vergelijk het met muziek zegt Pollice;
“de muziek gaat verloren door het vastleggen in een partituur, de levensadem is eruit verdwenen”
Alleen een tovenaar kan die dode noten doen herleven.
Gelukkig is iedereen als tovenaar geboren, helaas weten slechts weinigen dat.
Wie dus al lezend muziek hoort, weet dat het toveren is begonnen.
Gebeurt het niet dan is het een slecht verhaal of
je mist de bijpassende afwijking.

De wereld in je binnenzak

De jas van Grosso leek wel een tent zonder stokken, als de wind eronder sloeg.
Hij kwam bijna tot op de grond, je kon er in wonen, nou ja…in overnachten, voor een keertje.
“Reizen doe je licht, reizen moet je lichter maken, waarom zou je anders reizen, reizen is geen vrachtvervoer.
Het echte reizen is de vervoering van het gewichtloze”
Een verteller draagt behalve zijn verhalen geen bagage, met dit verschil dat een verteller gedragen wordt door zijn verhalen” aldus Grosso.

De jas van de verteller heeft enorme lege zakken, zijn hele huishouden zit erin. Boeken zijn voor hem overbodig, dat scheelt, geen boekenkast nodig.
De bodem is uit de zakken gescheurd waardoor de hele voering feitelijk een grote zak is.
Het is de vilten herdersjas die hij ooit op een winternacht cado kreeg van de familie Agostini,
een oud geslacht van schapenhoeders, als dank voor hun vergeten familiegeschiedenis die hij hun had onthuld.
Pollice kwam informatie inwinnen over het verhaal’Pecora nera’ het zwarte schaap.
Ze wisten niets over hun markante voorouders.
Toen Grosso dat vernam stak hij overmoedig van wal door het ene gerucht aan het andere te breien, omdat het toch allemaal dezelfde wol is.
Hun betovergrootvader was te vondeling gelegd tussen de schapen.
Hij zou zijn opgegroeid als schaap als hij niet gevonden was door een adelijke familie van het wijnhuis Agostini, die hem uiteindelijk een goede opleiding tot advocaat had gegeven.
Ze noemde hem Trovatello, de gevondene.
Alleen schapengeblaat en de geur van wol kon hem als kind troost bieden, het verhaal wil dat hij huilde als een lammetje, hartverscheurend.
De jongen wilde maar niet deugen in de ogen van zijn weldoeners, alleen zijn zusje begreep hem wel.
Zijn goede opvoeding ten spijt bleef hij zich aangetrokken voelen tot het zachte schapenleven.
Uiteindelijk werd hij verstoten toen hij koos om alleen te willen zijn met een kudde in de bergen.
Trova was de meest welbespraakte herder uit de Dolomieten, af en toe citeerde hij flarden van gedichten voor de kudde die er rustig van leek te worden.
De dochter van zijn adelijke adoptieouders, zijn zuster dus, werd later verliefd op het zwarte schaap Trova.
Ze trouwden zonder toestemming, Trova kende de mazen in het huwelijksrecht.
Op papier waren ze broer en zus en werden gezien als een verboden vrucht aan de familiestamboom.

De adelijke ouders kwamen aan lager wal en werden hulpbehoevend, noodgedwongen moesten ze toestaan dat hun bastaardzoon voor hun ging zorgen.
Het rijke landgoed werd betrokken door de enorme kudde.
Maar het leven tussen de schapen deed de oude adel goed en zo verzoenden ze zich met hun dochter en hun gevonden zoon.
Pas toen Trova zelf kinderen kreeg begon hij zich af te vragen wie zijn echte ouders waren.
Hij kon het niet nalaten om in iedere oudere die hij tegenkwam zijn mogelijke vader of moeder te herkennen. In de bergstreek wordt een jammerend lammetje nog altijd Trova genoemd.

Verhalen bieden onderdak, een maaltijd en soms een jas.
De mensen smullen van verhalen en ze zien de verteller graag smullen.
‘Het verhaal is mijn enige kapitaal, verklaart Pollice, de een moet zijn verhaal kwijt, anderen komen verhaal halen, weer anderen moeten op verhaal komen.’
Pollice was vereerd om zo’n oude jas te ontvangen met de wereld in zijn binnenzak.
De winter zag er zonnig uit met zo’n huid van zwart vilt.

Volpinella


Volpinella was een kruising van een Lagotto Romagnolo, een truffelhondje en een Volpino Italiano, een Italiaans Vosje.
Van de eerste kruising had Pollice een teefje gehouden.
Daarmee zou hij een nieuw hondenras ter wereld brengen.
Volpinella was inmiddels de vierde generatie van een echt bastaardras, een neus op vier poten.
Ze leek nergens op, maar Pollice herkende haar uit duizenden vanwege haar opvallend ontbrekende kenmerken.
Ook de voorgaande honden werden Volpino genoemd en dat had een zwaarwegende poëtische reden.
Omdat poëzie nu eenmaal de enige beweegreden vormde voor Pollice, zonder poëzie zou hij zich nooit meer bewegen.
Het eerste hondje leek nog het meest op de oorspronkelijke Volpino en had hij gevonden tijdens een doorreis van Lago Maggiore naar Milaan.
In het bos vond hij het jonge dier verkerend in kennelijke staat, kwijlend en kreunend bij een vers gegraven kuil onder een eikenstronk.
Het stonk er onmiskenbaar naar truffel, die onweerstaanbare muskusachtige molmschimmelgeur.
Pollice begreep dat de hond de truffel had gevonden en opgepeuzeld, waarschijnlijk te veel van het beste.
Overmatig truffelgebruik kan heftige hallucinaties veroorzaken zo wist Pollice uit ervaring.
Soms vermoedde hij dat zijn onstuitbare verhalende vermogen zijn oorzaak had in de truffel.
Pollice droeg het slappe beestje mee in de enorme binnenzak van zijn jas.
Die zak was legendarisch om wat hij er allemaal uit tevoorschijn toverde.
Bagage had de reizende verteller zelden, hij had binnenzakken, hierover later meer.
Het teefje ontwaakte uit haar roes en was vanaf dat moment onafscheidelijk van haar redder.
Ze bleef graag graven naar het zwarte goud maar het eten liet ze aan Pollice over.
Later in Toscane kwam hij een verhaal op het spoor dat de truffel de stinkende, rottende ziel van de duivel was.
Die ziel had hij verkocht aan een sluwe vos in ruil voor een goed verhaal.
Geef mij je ziel, had de vos gul voorgesteld, dan geef ik je een verhaal waarmee je iedereen om je vinger kunt winden, wat wil je nog meer dan iedereen?
De duivel zwichtte voor dit geniale aanbod gaf zijn ziel af en moest bij volle maan wachten op het verhaal van de slimme vos.
Inmiddels had de vos de zwarte ziel in duizend stukje gebeten en begraven onder olijfwortelstronken.
Om deze reden zouden ook de olijven zwart van kleur zijn geworden, aldus de volkslegende.
Sinds die tijd zoekt de duivel wanhopig naar zijn arme ziel.
Later kwam de duivel de vos tegen en vroeg :
“Waar is dat verhaal nou?”
De vos had gezegd: “Dit is het verhaal!”

Het verhaal had Pollice zo betoverd dat hij al zijn honden Volpino of volpinella noemde, het verhaal wond hem om haar vinger.
Zijn vriend, een vermaarde psychiater, onthulde in beschonken toestand het geheim van zijn succesvolle behandelingen.
Door medicinale toediening van truffelextract, liefst een overdosis, bracht hij de patiënt in diepe hallucinerende slaap.
Na drie dagen bijkomen werd men nooit meer de oude, maar wel beter.
De zielendokter stond bekend onder de bijnaam ‘ liberatore dell’anima ‘, bevrijder van de ziel.
Pollice deed uiteraard al aan zelfmedicatie dankzij zijn trouwe hond, maar hij prees zijn vriend om zijn moed om onorthodoxe middelen in te zetten, als het maar helpt.
“Ach, jouw verhalengezwam is minstens zo verzachtend voor de gewonde ziel, zwamneus” had ‘de liberatore’ geantwoord.

Wat ik nu vertel moet geheim blijven; sinds dat gesprek is Pollice exclusief leverancier van medicinale truffels voor het Instituto Dell’anima.

Het gezicht van de tijd (P. Grosso)


Damasio Caturegli, meester-klokkenmaker, had de langste baard van Toscane en stond bekend als een oude wijze man, hoewel hij nog maar vijfenveertig was.
“Vroeger werden de mensen veel jonger oud dan later toen ze niet meer goed wijs werden.” (P. Grosso)
Damasio had niet bewust zijn baard laten staan, maar zich domweg nooit geschoren.
Was er een verband tussen lui zijn en wijsheid?
Hoe langer zijn baard werd, hoe vaker mensen hem voor wijs gingen verslijten.

Damasio was klokkenmaker in dienst van de het stadsbestuur van Rodella.
De toren had een zeer verfijnd uurwerk: het sloeg om het kwartier en op het hele uur.
Rodella was een heel vredig plaatsje, het was onbekend in de wijde omgeving, er gebeurde nauwelijks iets wat de moeite van het vermelden waard was.
De vredigste plekken op aarde kennen geen geschiedenis, de tand des tijds heeft geen vat op het paradijselijke.

Toch gebeurden er op den duur vreemde dingen in Rodella.
Het begon heel onschuldig: recepten mislukten, mensen raakten van slag, ze ontwaakten narrig uit hun middagslaapjes, afspraken liepen mis, men kwam in tijdnood.
De gemeenschap raakte ontregeld, de ziel verstoord.
Wat was de plaag die het plaatsje trof?…
Duiveluitdrijvers werden ingeschakeld, doktoren geraadpleegd, missen werden opgevoerd om de vloek uit te bannen.
Het werd alleen maar erger, hooglopende ruzies, misbaksels.
Men ging boete doen, zaken opbiechten die nooit gepleegd waren, domweg om het onheil af te kopen.
Caturegli werd geraadpleegd als wijze oude man, maar steeds wees hij die verzoeken af, met de smoes dat hij geen tijd had.
Pas toen hij zelf niet meer kon slapen, ging hij op onderzoek uit.
Hij sprak met alle bewoners over de lasten die ze ondervonden, over alles wat mis ging.
Gaandeweg ontdekte hij een patroon van onregelmatigheden en ontsporingen: leven spoorde niet meer, maar wat was het spoor?

Caturegli ontdekte dat het uurwerk in de klokkentoren de tijd de ene keer vertraagde en de volgende keer versnelde.
Er was een tand van het grote rad gebroken, de tand des tijds.
Door die ene ontbrekende tand sloegen andere radertandjes ook scheef.
Kortom, het hele gebit van de tijd werd geruïneerd.
Een spoor van vernieling liet het uurwerk steeds meer op hol slaan.
Damasio Caturegli grijnsde toen hij in een flits de oorzaak en de vele ontregelende gevolgen voor zijn geestesoog zag.
Natuurlijk, tijd geeft de maat aan om de melodie van het leven te ondersteunen, regelmaat en ordening.
Hij besloot niemand iets te vertellen en het uurwerk in het geheim te herstellen, tandje voor tandje te herplaatsen als een tandarts.
Zonder ooit de oorzaak te kennen zou de gemeenschap weer tot rust en orde komen.

Caturegli sloot zich op in de toren en ging aan het werk.
In zijn enthousiasme vergat hij de enorme gewichten van het uurwerk te halen.
Onder het werk raakte zijn baardpunt verstrikt in het uurwerk, bij het lostrekken sloeg het mechanisme op hol.
Zijn hele schedel zou door de tandraderen zijn verbrijzeld als hij niet op het laatste moment de opwindlier in het uurwerk had gestoken.
Met een klap kwam de tijd tot stilstand.
Damasio zat klemvast met zijn kaken tegen de raderen aan.
Er zat niets anders op dan hard om hulp te roepen.
Het was middag, rumoer op straat, niemand die hem hoorde.
“Aiuto, tempo macina la mia testa!”
Pas toen de schemering viel, werd zijn roep opgemerkt vanuit het hoogste punt van het dorp.

De oude wijze man werd losgeknipt van de allesverslindende tijd.
Na de opheldering die Caturegli verschafte, werd besloten om de klok maar te laten stilstaan met baardhaar en al.
Damasio werd ereburger en verschafte ieder inwoner een wekker, zodat iedereen in zijn eigen tijd kon leven.
Verlaat je nooit op één enkele klok, was de les.

Tot op de dag van vandaag kun je het bebaarde uurwerk in de toren bewonderen.
De dorpelingen geloven dat de boze tijdgeest voorgoed in het uurwerk gevangen zit.
Jaarlijks wordt de mis opgevoerd voor de gebroken tand des tijds.
Wie het niet kan of wil geloven, moet er zelf maar eens gaan kijken.

“De tijd kijk ons aan en wordt gemeten vanuit het eeuwig zijn.”
Met dank aan Pollice Grosso, zonder wie dit verhaal nu nog zou ronddolen in het onvertelde.