al deze verste verten alom
elke verte rondom dit hier
verinner ze als stralend
naar dit binnenste
pulserend
als indijende ringen
in een waterplas
dwijnend
in ‘t middenste is
al deze verste verten alom
elke verte rondom dit hier
verinner ze als stralend
naar dit binnenste
pulserend
als indijende ringen
in een waterplas
dwijnend
in ‘t middenste is
geheel naar wens,
afgeplatte waterhanden
bij wijze van vinnen
een waterhoofd als
vissekom waar 1
alziend oog in zwom
fraai bekleedt
met kwallehuid
om mee te zweten
zoals ooit nogal droog
was voorspeld door
Darwin’s profeten
wat staat hier nu
eonen later te kijken
naar hun versteende
lijken op dat wat ooit
een zeebodem was
oceanen verdampten
water werd gas
watermens verdween
fossiel in steen
alleen met het
vermogen
te schouwen
zonder ogen
ook al
is men er
zo vaak
geweest
inwonend licht
komt
zonder voeten
thuis
uit
behuiding
tredend
weet het zich
oeverloos
omvat
door wie
weet
in hemels
naam wat?
Beide pinken
grazen vredig
oranje zonlicht van ‘t veld
staarten zwepen
geheel onafhankelijk
vliegen vlug
van schonkige flanken
*
paarden alhier
dragen
een hansopje
tegen
het zeer
drukke
strontvliegverkeer
al die dichters & dichteressen
die ‘t meest malse
poëtische gras
voor je voeten
hebben weggemaaid
hooibalen dichtwerk
namen zij jou
gul uit handen
je vraagt je wel af
wat hen heeft bezield…
was het hun roeping om
lyrische golfgazonnen
aan te leggen
of was het hen begonnen
om die pasgemaaide geur
die vraagtekenachtige
walm van
‘n vers gedicht
pasgevallen halmen
drogend in zomerzon?
ze treden op in de met hersenzaagsel
gevulde piste van Circus Wildesheim
het getuigen dirigeert en disciplineert
de wildste begrippen, met de zweep
ze dwingt taalzinnige toverkunstjes af
voor een openbaar geheim publiek
ze lijken tam, maar kunnen onverwacht
onberedeneerd in hun eigen staart bijten
in het beste geval slaan ze plotseling toe
verslinden brutaal hun eigen dompteur
ze blijven wild, al zijn ze puur van geest
niet vanwege het ‘ding’
of het ‘dingachtige’
maar vanwege
benul dat prijkt
benul dat benul krijgt
van benul ‘an sich’
als los gestort stof
(fijngemalen metaforen)
onhoorbaar inklinkend
tot benulzijn
als bodemloos pad
niemand kan zich
zoiets voorstellen,
geen flauw benul
wat zulk ontastbaar
spul onthult
alleen maar dat
Lang dacht je dat jouw schrijver nog geboren moest worden.
Pas toen je het woord singulariteit leerde begon het besef
op te lichten dat jij zelf de schrijver tot bestaan moest schrijven
om het feest der herkenning te vieren.
Dit feest duurt nu al ruim tien jaar
als openbaar intiem onderonsje
met het wonder van het scheppen.
Zonder ooit aan lezers te denken.
Want elke lezer is een singulariteit,
vaak zonder het zelf te weten,
soms zonder het te willen weten.
Vrezen ze de last van de bevrijding?
‘Wat kom je hier eigenlijk doen… ben je uitgespeeld of zo?’
‘Natuurlijk niet… dit maakt toch deel uit van het spel’
‘Klopt, maar we moeten het hard spelen, je moet wel aantonen
dat je door de poort past’
‘Dat kan toch alleen als ik er nu doorheen ga?’
‘Dat klopt weer, maar pas op… als je doorheen gaat dan wil je meteen weer terug…’ waarschuwde de engel lachend.
‘Waarom dat dan, dit is toch de hemelpoort?’
‘Jazeker’ ,beaamde de engel, ‘maar dit is de uitgang’
‘Dus we waren al in de hemel, al die tijd?’
‘Dat is de grap van dit spel…en die tijd is ook maar tijdelijk bedacht…’
‘Wat is er dan niet tijdelijk?’
‘Deze speelruimte…zolang je speelt’
‘Wat is er eigenlijk achter de uitgang?’
‘Dodelijk saai, dan sta je buiten spel’
Waar je Nu ook bent of Waar je gesprekspartner
zich ook bevindt in deze ene ruimte,
er is onmiddellijk contact.
Heb je ooit discussie over het tijdsverschil,
over wat de juiste tijd is?
Of meningsverschil over wie van jullie nu
Hier is of juist Daar?
Noem eens een ruimte die niet door haar
eigen afwezigheid wordt omvat?
Noem eens een tijd waarop deze leegte
er nog niet was, als aanwezige afwezigheid?
Er verstrijkt geen tijd, er verstrijken lichamen
in een tijdloze zee van geest.