Brug

Er belde een man met hoed bij mij aan. Hij sprak formeel: ‘Wijkonderzoek gemeentedienst Demografie, mag ik even uw legitimatie zien of u het wel echt bent?’
Ik was verrast door zijn absurde vraag, maar zag er geen kwaad in om hem mijn papieren te tonen. Geduldig wachtte hij buiten terwijl ik uit het laatje mijn bestaansbewijzen opsnorde. ‘Of u het wel echt bent!!’ ,dreunde nog na in mijn hoofd.
De man ontving gretig mijn papieren en bestudeerde mijn gegevens aandachtig.
Terwijl hij mijn kaartjes stevig in handen hield zei hij op een rustige brutale toon:
‘Hoe kwam u op het idee om mijn plaats in dit huis in te nemen en zich als mijn dubbelganger mijn bezit toe te eigenen?’
Ik was verbijsterd over zijn vastberaden analyse en had op dat moment even geen repliek.
‘Vindt u niet dat u verdacht veel op mij lijkt?’ , vervolgde de man zijn betoog.
Nu pas zette hij zijn hoed af om mij zijn gezicht te tonen.
Ik nam hem nog eens goed in mij op en inderdaad was de gelijkenis treffend.
‘Maar volgens mij lijkt u op mij en niet andersom!’ ,wist ik uit nog te brengen.

Hij keek mij heel link aan. ‘Ik ga hier onmiddellijk werk van maken’ ,zei hij terwijl hij mijn papieren in zijn binnenzak schoof. Met zijn linkerwenkbrauw opgetrokken zette hij zijn hoed weer op salueerde alsof hij zijn missie vastberaden ging voltooien en liep weg.
Omdat ik net gedoucht had en in mijn badjas in de deuropening stond ging ik hem niet meteen achterna.
In een staat van bevroren paniek schoot ik een broek aan en ging de straat op om hem te achterhalen. Als een kip zonder kop rende ik rond en hoorde achter mij geschreeuw: ‘Daar gaat hij…die kerel probeert mijn leven, mijn huis te stelen., grijp hem!’
Ik zag politie van diverse kanten aankomen. Ongewild zette mijn lijf het op een lopen, stom natuurlijk, maar weet een lijf veel.
‘Zie je wel, klonk het, ‘dat is hem…waarom zou hij anders op de vlucht slaan?’
Ik wist ongezien onder de brug te verdwijnen. Boven mij hoorde ik gedempte stemmen.
‘Ze worden toch steeds brutaler…gelukkig heb ik mijn papieren nog!’
‘We zullen de wijk de komende dagen goed surveilleren, wie weet vinden we hem nog… kunt u nog even het signalement geven, dan gaan wij verder.?’
‘Neem maar een foto van mij’ ,zei de man zelfverzekerd, ‘hij leek precies op mij!’
Toen de politie vertrokken was hoorde ik hem nog telefoneren:
‘Ja met mij…je kunt nu komen en het nieuwe slot installeren, je weet het adres!
‘Nee, geen naambordje nodig…die naam is prima, tot zo’

Pas ‘s avonds laat waagde ik het om mijn schuilplek te verlaten. Ik moest en zou naar mijn huis. Bevend stond ik in de heg verscholen. Door een spleet in het gordijn kon ik hem zien zitten, in mijn kamerjas, lezend in mijn lievelingsboek, achter het glas hoorde ik de muziek die mij altijd zo rustig maakte. Ook nu weer werd ik er heel rustig van. Muziek heeft altijd die eigenaardige uitwerking op mij gehad dat het mij verzoent met het onaanvaardbare. Muziek, je zou erin moeten kunnen wonen…
Die nacht droomde ik dat muziek een brug was naar een andere oever.

Frekie

Frekie Soethout alias ‘Bijtand’ zat naast mij op school. Hij dankte zijn bijnaam aan het bizarre feit dat zijn tanden niet persé in zijn mond groeiden. Van kinds af kwamen zijn melktandjes al op de meest onverwachte plekken naar boven. Op een rijtje zouden ze nooit komen. Geen beugel die dat zou kunnen reguleren. Zijn echte tanden maakten het later nog bonter door buiten zijn mond te treden. Je gelooft het of niet maar op zijn dertiende verjaardag had Frekie een tand op zijn kin, bovenop zijn hoofd en achter zijn oor een verstandskies. Dat at niet lekker voor een jongen, vond onze huisarts. Tot die tijd had hij vooral vloeibaar voedsel opgeslurpt. Frekie kon geen pap meer zien, hij was het slikken zat, alsof kauwen zo leuk was… Volgens de kauwchirurg zat er niets anders op dan alle uitmondige tanden en kiezen te trekken. Maandag zou hij geholpen worden. Dinsdag verscheen hij onder de pleisters en verband in de klas. Iedereen feliciteerde hem ermee dat hij nu geen tanden meer op zijn hoofd had, nu was hij eindelijk ‘normaal’ geworden, net als wij. Toch had hij iets wat wij niet hadden.
Frekie kreeg een mooi kunstgebitje dat hij op verzoek met trots liet zien. De meisjes griezelden ervan, aan hen liet hij het ongevraagd zien, gillend renden ze voor hem uit. Schaamte was Frekie vreemd. Het gebitje zat meer in zijn broekzak dan in zijn mond, het rammelde als hij hardliep. Dat kauwen ook niet alles is daar kwam hij al gauw achter.
Sommige dingen moet je jong leren anders wen je er niet meer aan, vond onze huisarts.
Na de lagere school verloor ik Frekie uit het oog. Soms vraag ik mij af of hij ooit nog heeft keren kauwen. Hij zou geëmigreerd zijn naar een ver buitenland, dat was het laatste wat ik over hem vernam.

Baba Yaga

‘Moetje voorstel boerman: jij stap als eerlijke volgzaam staatsboerger jou haus aut en die hele weg ies weg, gewoon weg gestolen!’

‘Wat zegt u buurman?’

‘Ach, jij moet gewoon niet aan denken…die weg gestolen…ies te veel idioot!’, jammert mijn buurman Oleg Kopolev, de verbannen Rus.
De diefstal had s’nachts plaatsgevonden. Kopolev had in de vage verte wel enig gedreun en gedruis gehoord, maar had zich de avond ervoor een doelmatige verdoving toegediend met illegaal gestookte Wodka.

‘Zonder Vodka zal geen één staatsboerger meer roestig slapen, lauster Viektor… als men zou weet van die ongelooflijke absoerd gevaar die de Staatsbewind weet te organiseer…elk dag… jou zenoew zou doorbrand, jij moet verdoven, ja? anders jij hoor teveel, zie te veel .’, stamelt Oleg gelaten terwijl zijn hand zichzelf nog wat bijschenkt, water… want hij drinkt nooit meer, zegt hij te vaak.

Kopolev is nog dagelijks verbijsterd over Nederland…dat alles er de volgende ochtend nog gewoon is en dat er kennelijk dus nooit iets geboert.

‘Saai ies die hoogste haalbaar geloek’, grijnst de voormalige Rus grimmig…’alleen jij gaat langezaam dood van die verveling…in Roesland jij verveelt jou nooit…doodsangst verveelt nooit!’, Oleg laat een akelig lachje horen.

‘Vertel verder Oleg, waar was de weg gebleven?’, vraag ik hem…naar de bekende weg.

‘Daar was boem opeens… één vlakte paun, alles weg met boelldozer, de wegen waren weg…al die bomen, lantaarnpalen geplet, aan de kant geschoof …onze haus stond aan rand van een paunvlakte… Ik metéén aangifte gaan doen bij die oud partijboero van staat, maar ook die gebouw weggeveegd’,

‘… die boeldozermannetje sprak vreemd Siberisch dialect en doet alles gewoon in opdracht van ‘Ministerie van Hygiëne’….ze lieten mij een vaag stencilformulier zien als bewijs…er moest een vaulnisstortplaats gebouwd word om al die nooit verwerkt afval kwijt te raak, staatsafval..’
‘Gewoon kwestie van raumtelijk ordning’, zij hebben mij gezegd!’

‘En toen Oleg?’

‘Wij gevloecht… viel niet mee, we krijg geen uitreisvisoem. Toen Staat wist dat wij de Staat wilden verlaten zijn wij oud vaul behandeld en sabotage’

‘Hoe zijn jullie dan ontsnapt Oleg?’

‘Te voet…in de nacht de grens overgekropen, bewaker omgekocht!’, Kopolev neemt nog een slok uit zijn spaflesje.

‘Ongelaublich!…’, verzucht ik na Oleg’s relaas, ‘
het is toch niet echt waar’

‘Welnee, jij moet gewoon niet aan denken, nooit, zeg mijn Kaukasisch moedertje altijd, zij hield nog altijd van Stalin…van angst!’….

‘Ach, Viektor, ies gewoon één oeroud Roessies volkssprookje van Baba Yaga, die gekke heks in haar hoet met die vogelpoten, het kan echt niet waar zijn, zo bizar!’

Oleg tuurt over het groene Hollandse weiland en mompelt:
‘Had ik maar die hoet gehad van Baba Yaga…’

Steeds als ik Oleg tegenkom zie ik een hoed met vogelpoten, natuurlijk bedoelde hij gewoon hut, heel gewoon. En Baba Yaga, wie kent die niet?

Potloodstompje

Ik liep nogal doelloos voor mijn doen door de stad te dwalen op zoek naar levend materiaal voor een goed verhaal. Als een vermoeide duif streek ik neer op een bankje in het stadsplantsoen. Het bankje was net nieuw geplaats en zag er onwennig uit in de verder verweerde omgeving. Het was herfst, de kale bomen boden mij kostenloos een troosteloze aanblik. Naast mij bleek een man te zitten in een vale regenjas. Ik had hem niet eens opgemerkt, z’n onopvallend uiterlijk bleek zeer geschikt als camouflage. De futloze houding verried een flegmatieke vermoeidheid die hij opsierde met een weemoedige glimlach. Het magere gezicht toonde een landschap van rimpels en groeven, grijzig van tint. Zou deze verschijning mij vandaag nog aan een goed verhaal kunnen helpen?, dacht ik moedeloos.
Voor ik er erg in had stelde mijn mond de vraag waar ik mij vooraf al voor diende te schamen, al vond ik het zelf:
‘Is u een zwerver, meneer?’
Onmiddellijk begon de man opgetogen en verward in zijn jaszakken te zoeken…tot hij een potloodstompje wist op te diepen samen met een beduimeld notitieboekje.
‘Wat was de vraag?’ vroeg hij nu met een onverwacht alerte blik in de treurige ogen…
‘Of dat ik een zwerver is?’, herhaalde hij mijn pijnlijk genante vraag.
Mijn hoofd knikte gelaten, er was geen ontkomen aan.
‘Schrijft u soms boeken?’, probeerde mijn mond opnieuw om eerste vraag te maskeren.
‘Nee hoor…ik schrijf stukkies…voor de krant,
niks bijzonders hoor!’, voegde hij er bescheiden aan toe. Om te voorkomen dat ik zou denken dat hij een hoge dunk van zichzelf zou hebben. Toch bracht zijn antwoord mij van m’n stuk. Die vent was net als ik op zoek naar een goed verhaal, werkte
nota bene ook voor de krant.
Omdat ik wilde weten voor welk ‘provinciaals sufferdje’ hij dan wel schreef vroeg mij mond
ongevraagd naar de bekende weg. Wat had die mond van mij vandaag?
‘Voor welke courant schrijft u, als ik vragen mag?’
‘Voor het Parool!’, repliceerde hij onmiddellijk.
…Er trok een heel trage bliksemschicht door mijn lijf. Dit kon niet! Hij werkte voor dezelfde krant, dan moest ik hem toch kennen..ik speurde mijn geheugen af…wie was dit?
De man was inmiddels uitgenoteerd en maakte aanstalten om te vertrekken.
Ik wilde nog zeggen: ‘Kan ik u iets te drinken aanbieden?’, maar mijn mond liet het dit keer afweten.
De verkreukelde gestalte bewoog zich rommelig uit mijn gezichtsveld. Even verderop keek hij nog om en zwaaide met zijn aktentasje, alsof hij mij nog bedankte, waarvoor?
Bij gebrek aan beter materiaal schreef ik dit verhaal en besloot om te stoppen met schrijven. Mijn mond belde de krant op om mijn ontslag aan te bieden, maar mijn mond zei weer iets anders, zoals gewoonlijk.

Miroslav

Het was in de heetste zomer van de eeuw dat Miroslav Mug droomde dat hij
steeds in zijn slaap gebeten werd door bosolifant Balsekar Flabwami ,zo’n uitbundig versierd Indiaas exemplaar, met een stip op zijn voorhoofd, zo ééntje die met boomstammen sleept. Zo groot dat je hem nooit zag aankomen in je slaap.
De beten lieten enorme bulten achter op het muggeruggetje van Miroslav.
Met z’n badmintonracket probeerde hij de grijze kwelgeest dood te meppen,
maar de dikke huid was zo stug dat er alleen een klein stofwolkje uit opsteeg.
Buiten de ondraaglijke jeuk die de olifant veroorzaakte zat die Flapwammes ook nog eens onophoudelijk op zijn slurf te tetteren, met dat irritant nasale geluid.
Miroslav probeerde vergeefs een meeslepend boek te lezen, ‘Wrawotil’s badeend’ om de jeuk een beetje te vergeten. Zijn vriend Katopek de girafrups sliep overal doorheen, de olifant ‘lustte’ zijn bloed kennelijk niet. Die ochtend liet Miroslav aan Katopek zijn bulten zien.

‘Ach jee, Miroslav man, je rug, je lijkt wel een kameel!’.

Katopek verzon meteen een fantastisch plan: ‘Als we nu twee badmintonshuttles in de slurfgaten van die Flapwammes slaan. Dat zal hem leren uit onze buurt te blijven’.
Op dat moment kwam huisvriend Vladomir de zebrakrekel binnengegonsd op zijn hommelscooter.

‘Wat zijn jullie van plan met Flabwami, hoorde ik net iets over shuttles in zijn slurf slaan?, nee toch….die dingen blijven steken!’ , riep Vladomir verontwaardigd, ‘die raakt hij nooit meer kwijt’

‘Ja, wat wil je nu, nog meer bulten op Miroslav of afrekenen met die grijze slampamper?’ ,Katopek wees naar de vurige bulten, ‘die schat sterft nog van de jeuk, wil je dat dan?’

‘Maar, je vergeet wel dat Balsekar Flabwami ons hele geheugen beheert, als hij bezwijkt is het hele bos zijn geheugen kwijt!’ ,waarschuwde Vladomir.

‘Daar had ik niet aan gedacht, was ik al vergeten…’ erkende Katopek schoorvoetend.

‘Weet jij eigenlijk wel, Katopek, waarom olifanten ons bijten…’

‘Nou, ik ben wel heel erg benieuwd wat je ons nu weer wijs gaat maken!’

‘Ze geven ons bulten om ons meer geheugen te geven, legde Vladomir uit.

‘Geloof je het zelf?.’ ,grijnsde Katopek brutaal.

‘Die bulten jeuken zo vreselijk opdat wij niet vergeten’, hield Vladomir vol.

‘Wat vergeten….wat valt er nou te vergeten, nou wat dan? ‘, riep Katopek met een irritant keverstemmetje.

‘Jij hebt echt een geheugen als een muggenzeef Katopek…en dat komt omdat je nooit gebeten ben, je hebt geen enkel geheugen…en dus ook geen geweten’

‘Nou vertel op dan….!’

‘Om…eh…ons eraan te herinneren dat eh…Flapwammes jarig is!’, verzon Vladomir terplekke.

‘Dus jeuk herinnert ons eraan om dat goed te onthouden?’, schamperde Katopek.

‘Kom Katopek, laten we in hemelsnaam even gaan badmintonnen’, stelde Miroslav voor die het gezeur zat was.

‘Waar zijn de shuttles, Vladomir?’

‘Zo net lagen ze hier nog, alletwee!

‘Vladomir! Geef hier! ,kom onmiddellijk terug!’

Vladomir zat al op zijn scooter die stationair stond te gonzen in het ochtendzonnetje met de twee shuttles triomfantelijk onder zijn vleugel geklemd.

‘Wat moet jij nou met onze shuttles?’ ,jammerde Miroslav.

‘Aan de jarige geven natuurlijk, dat waren jullie toch ook van plan?’ , redeneerde Vladomir slim en weg was hij. Met piepende remmen stopte hij bij Balsekar die er
vermoeid uitzag. Vladomir gaf hem meteen zijn kadootjes om hem op te fleuren.

‘Ach, wat leuk, wat attent’ ,mompelde de grijze reus ontroerd, ‘precies wat ik nodig had: Twee oordoppen….ik word namelijk helemaal gek van dat gezwets van die Katopek, die gek met zijn lange nek en die vreselijke Miroslav kletsend achter mijn grijze rug, ik hoor alles wat ze zeggen met die oren van mij….en ik onthou het ook nog allemaal’

‘Alsjeblieft, grote vriend, voor je verjaardag!’ ,zei Vladomir en tjirpte even een klein verjaarsliedje op zijn gestreepte achterpoten.

‘Ach, hoe wist je dat ik jarig was? ,vroeg Balsekar verbaasd terwijl hij de oordoppen in deed.
Het antwoord van Vladomir hoorde hij al niet meer.

Zalf

Gevoel voor humor had Borek Midalgan niet, als telg van de spierzalfindustrieel, nooit gehad ook en zeker niet van zijn ouders.
De genen, verantwoordelijk voor een spontane lach, ontbraken bij hem simpelweg ,zo was zijn rationele overtuiging.
Zijn huisarts constateerde, inwendig schuddebuikend, ‘dubbelzijdige verlamming aan beide lachspieren’, hij schreef door het schudden een onleesbaar recept uit.
Borek slikte daardoor enige jaren per abuis een overgangsmiddel tegen onrustige benen.

Binnen het sociale leven wist Midalgan zich
even wel te handhaven door op het geëigende moment hinnikende geluiden te produceren wanneer hij bij anderen ‘leuke’ humor meende waar te nemen. Meestal ging dat goed en werd er smakelijk samen gelachen. Evenwel…soms vergaloppeerde hij zich en oogstte verstoorde blikken wanneer zijn gehinnik net iets te lang duurde. Dan stelde men hem wel even voor om in een manege te gaan werken, hetgeen hij niet begreep. Borek wist werkelijk niet waar men zo om moest grinniken en zag geen ander parcours dan zich aan te passen aan de sociale conventie en maar hard mee te brullen met de bijbehorende mimiek.

Als vanzelf rolde hij evenwel in de meest humorloze wetenschap, die van de genetica. Tijdens zijn stage bij het justitieel forensisch instituut vatte hij het plan op om het gen voor humor op te sporen. Om zich niet belachelijk te maken zweeg hij erover als het graf, zijn missie bleef geheim. Humor was wel even het laatste wat men binnen de academische wereld onderzoekwaardig achtte.

Midalgan liet zijn eigen genoom analyseren.
Door vergelijking met andere genomen zou hij het ontbrekende gen op het spoor komen.Tot zijn verrassing bleken zijn genen identiek met de genen van degenen waar hij zich mee vergeleek, stuk voor stuk volbloed lachebekjes.
Hij vond het niet leuk dat zijn hypothese niet klopte, zijn stokpaardje…maar dat betekende niets, want hij vond immers niets grappig.

Borek schaamde zich eerst nog even wel voor zijn onvermogen tot zijn psychiater hem aanmoedigde om openlijk uit te komen voor zijn gebrek aan humor.
‘Gooi de teugels los Borek, het leven is toch al geen lolletje’…het is een hard gelach!’ ,grijnsde de zielkundige wellevend.

Steeds wanneer hij in schaterend gezelschap verkeerde begon Borek uit te leggen dat het niet leuk was om te gieren om onzinnige dingen en waarom humor in het algemeen eigenlijk nooit grappig kon zijn…dat lachsalvo’s per definitie op een pijnlijk misverstand berusten. Borek wist zijn toehoorders even wel zo te overtuigen dat het lachen hen verging, ze waren dus nog te genezen… ze werden zich bewust dat ze tot dan toe uit ongemak, onbegrip, onmacht en onwetendheid hadden gelachen.

Midalgan begon een therapeutische praktijk om mensen voor hun grappen of practical jokes te behandelen, alsof het enge ziektes betrof.
Zodra ze de grap konden doorzien kregen ze inzicht in het feit dat humor in wezen niet bestaat.

‘Humor is een serieuze aandoening waar helaas veel tijd mee verloren gaat…’, aldus Midalgan, ‘kostbare tijd die veel nuttiger besteed kan worden aan ernstige zaken en situaties die echt niet leuk zijn….’
‘Zijn niet alle oorlogen ontstaan door misplaatste grappen, die verkeerd vielen…’
Borek schudt zijn hoofd denkend aan de nabestaanden.

Vogelvrij

Waar heeft u uw opleiding genoten?

Gewoon zoals de meeste vogelvrijen onder ons, in het reguliere detentiecentrum.
Acht jaar gezeten zonder enige vorm van proces of inzage in de stukken.
Daarna nog verlengde detentie onder bezielende leiding
van de reclassering van vijf jaar zonder enkelband,
met een resocialisatieprogramma als voorbereiding
op terugkeer in de burgermaatschappij.

Zo, dat klinkt als een heel proces.

Jazeker, een heel lang proces,
bij elkaar dertien jaar preventief in voorarrest gezeten
voor mijn onschuld bewezen werd geacht,
met uiteindelijke vrijspraak.

Dus u heeft 13 jaar voor niets gezeten?

Uiteindelijk wel, maar je gaat er zelf wel in geloven,
dat je ergens schuldig bent, dat is het rare.
Je wordt een verdachte voor je zelf.
Dat is eigenlijk het centrale examen dat je moet doorstaan.
De vrijspraak heeft mij echt ervan moeten overtuigen
dat ik onschuldig was.

Maar klaagt u nu de staat aan wegens gerechtelijke dwaling
en wederrechtelijke vrijheidsberoving?

Nee, zo is nu eenmaal ons onderwijssysteem ingericht weet je,
als een penitentiare inrichting.
Zonder gevangenschap geen bevrijding, zo is het natuurlijk ook wel weer.
Hadden wij ooit deze bevrijding kunnen ervaren zonder eerst jarenlange gevangenschap in de bloeitijd van ons leven?

Wat bent u uiteindelijk geworden?

Advocaat van de duivel.

Puiloog

Onze hond krabt zijn neus aan de opstaande spleet van de houtvloer. Soms schuurt hij zich aan een boom. Soms duwt hij ruw z’n kop tussen je knieën, alsof een fietswiel zich in het fietsenrek parkeert.
Ik krab hem overal waar ik hem maar kan vinden binnen zijn vel.
Of hij wordt gek van wellust of hij verdwijnt in een voorgeboortelijk nirvana.
Ik vind hem in z’n buikvel, in z’n oorvoering (mooi onzichtbaar omgestikt en afgezoomd), in z’n rugvacht, in z’n met bontbezoolde voetjes woont hij ook. Onverzadigbaar is z’n halshuid, jeuk doet leven.
Waar vind ik hem eigenlijk niet binnen dit vel?
Hij is overal, alleen zijn oogjes puilen uit als ik stop met krabben.
Precies op de meest geschikte plek daarvoor, niet onder zijn staart, niet op zijn flanken, precies op zijn kop, geniaal ontwerp.
Als ik dit ontworpen had zou ik naast mijn schoenen gaan lopen.
Nu loop ik op blote voeten als een hond.

Reanimatie

De gezworen compagnons kregen onenigheid, over geld. Samen reviseerden ze hoogbejaarde vleugels en piano’s met befaamde merknamen. Als lijk werden ze opgekocht, afgeragd en onteerd, inclusief gescheurde zangbodems, kapotte hamers, rammelende mechanieken. Zij maakten ze weer nieuw en heel, zwart gepolitoerd, nieuwe hamerkoppen, met het beste vilt ingevoerd, nieuwe besnaring.
Hun taakverdeling was niet helder gescheiden, ze overlapten elkaar, ze meenden dingen te hebben volbracht die de ander had gedaan.
De gemoederen bleken onbeheersbaar, de ruzie leidde tot een rigoureuze scheiding. De eiser liet diezelfde nacht nog zijn favoriete drie lijken ontvoeren uit de werkplaats, juweeltjes van authentieke instrumenten, in gereviseerde staat een vermogen waard.
Er volgden vergeefse huiszoekingen, serienummers werd bij of weggewerkt
De ontvoering leek geslaagd en de rekening vereffend.
In het geheim werd er aan de reanimatie gewerkt, door diverse ingehuurde mensen die betaald moesten worden, een fikse investering. Dat gebeurde netjes tot de instrumenten klaar waren.
Men was unaniem lyrisch over het vakwerk. Maar om onbekende reden werden ze geen van drieën verkocht. Geen reden is natuurlijk ook een onbekende reden.
De ontvoerder vond zichzelf een uiterst rationeel, nuchter mens, maar hij betrapte zichzelf op de gedachten dat de drie sublieme vleugels vervloekt waren en dat ze misschien wel helemaal niet gereanimeerd hadden willen worden.
Hij vond dit belachelijke gedachten en toch bleven ze hem bezoeken. Ze leken hem in gijzeling te houden.

Terrasje

God, wat hield zij van terrasjes,
kleurige terrasjes verdrinkend in het zomerlicht,
waar het schaduwgebladerte van liefst een oude plataan
aan tafel zat samen met het vleugje wind.
Een verstild verheugen overstroomde haar hart
alsof het steeds weer die eerste zomer zou worden.
Ze probeerde zich de allereerste zomer ooit
voor te stellen. Er moest toch ooit een eerste zomer
op aarde geweest zijn?
Dat moest zo mooi zijn geweest, onvoorstelbaar mooi.
Of was het jammer dat er toen nog geen terrasjes waren?