Jeuk

ik zag het niet meer zitten
als stoel
je staat daar maar
te wachten
de verveling van het wachten wekte mijn slaap
wachten tot iemand zou gaan zitten
feitelijk was ik nog maagd
nog nooit was ik bezeten
was ik dan wel een echte stoel?
zelfs die vraag verveelde mij
m’n rugleuning gaapte
met mijn armleuning hield ik decent een poot voor mijn mond
daarna krabde ik de jeuk aan mijn zitting weg
waar jeuk is, is leven

jeuk
verveling
de motor van de evolutie
ik evolueerde
kreeg vervelenderwijs steeds meer haar
poes-zijn zag ik wel zitten
dan kon ik eindelijk gaan liggen
op een stoel

Slot

SlotJe kent vast wel de ervaring dat een deur gesloten lijkt
omdat je naar de verkeerde kant wilt openen.
De deur was altijd al open.
Een eenvoudige aanname vormde het probleem.

De mens als sleutel,
het levenspad loopt door het sleutelgat.
Het sleutelgat suggereert een slot,
maar het gat is een toegangspoort.

Elke sleutel past moeiteloos door het gat.
Het passeren van de poort is een initiatie.
Na de passage is de perceptie veranderd,
de begoocheling door het denkbeeldige wordt overstegen
door betovering van de directe ervaring.

Denken vormt het slot op de open deur,
het labyrint van denkbeelden lijkt levensecht door herhaling.
Valt het denken stil, dan is het slot plots verdwenen.
Denken dat er een slot is creëert het slot.

Zonder slot is het openbaar geheim vrij toegankelijk.

Plafond

door het glazen plafond
zag ik beschoende voetstappen
schaduwwezens, lopend, staand

ik leek verzonken onder de bestaansgrond
de wezens leken ten hemel te varen
opstijgend in een dichte mist


eenmaal ontwaakt uit de dagdroom
probeerde ik het droombeeld te duiden
na enig gespeculeer kwam ik
tot de slotsom dat ik wakker ben

wonderlijk dat er talloze werelden
huizen in dit wakker zijn

Mental Image Scan


Excuses voor de matige beeldkwaliteit, in The Lancet is dit artikel om die reden geweigerd.
Het gaat hier om een van de eerste gedachtenfoto’s in de prementale cortex.
Het deel van de hersenen waar het abstract voorstellingsvermogen huist.
De techniek van de Mental Image Scan (MIS) is nog in een experimenteel stadium.
Een MIS is een soort röntgenfoto, maar dan met achtergrondstraling zoals werkzaam in het zogenaamde zero point field, ook wel silent ray genoemd.

Patiënten met een pathologisch imaginatiesyndroom (mensen met bovenmatige verbeeldingskracht), wordt verzocht voor een ‘denk’raam plaats te nemen en vervolgens sterk te denken aan — in dit geval — simpele geometrische figuren.
Heel geleidelijk, in een tijdsbestek van nu nog 60 seconden, ontstaat er een gedachtefoto.
Nota bene duurt een gemiddelde gedachte 0,007 seconde.

Opvallend is dat de hoekpunten van de geometrische figuren oningevuld blijven, evenwel door keurige lege cirkels.
Zouden dit omissies kunnen zijn die een bepaalde repeterende inhoud samenvatten?
Of kan het een grapje zijn van de patiënt?
Is het beeld zo vaag omdat de gedachte zo vaag was, of ligt het aan de nog primitieve techniek?

Toen ik als patiënt de lagere school nog bezocht, werden mijn opstellen gediagnosticeerd als zijnde van een ‘ongebreidelde fantasie’ en steevast beoordeeld met een vijf-min.
Mijn behandelend psychiater onderwees mij tussen de sessies door ook de Nederlandse taal.
Ik maakte daaruit op dat er medepatiënten rondliepen met een betere verbeeldingskracht, die wellicht een tien zouden scoren.
Zij hadden hogere cijfers, hun opstellen las ik helaas nooit.
Ik was met een vijf-min nauwelijks halverwege.
Er was dus werk aan de winkel voor mijn armzalige geest.
Patiënten zijn geduldig, daarom heten ze patiënt: ze hebben alle tijd.
Ik bleef met veel plezier de denkbeeldige fantasiespier trainen.

Uiteindelijk werd ik van verder schoolbezoek ontslagen.
De psychiater werd gek van mijn hopeloze geval.
(Ik viel destijds zelfs over een drempel, omdat ik er in mijn fantasie een Berlijnse Muur in zag).
Mijn geval was niet te genezen, zoveel was duidelijk.
Later drong pas tot mij door dat verbeelding moest worden afgeleerd, geëlimineerd.
Ik moest niet te veel verbeelding hebben.
Tot op de dag van vandaag tap ik, bij wijze van zelfmedicatie, een kleine dosis verbeelding af.
Een soort mentale aderlating.

Er loopt maar een dun lijntje tussen de pathologische leugenaar en de visionair.

Geheugenzeef

Ik herinner me mijn opa nog.
Die zei te pas en te onpas: “Je moet niet vergeten je geheugen te onthouden.”
Hij dementeerde en vergat uiteindelijk deze zin.

Onthouden is een vreemd woord voor herinneren.
Het suggereert niet-vasthouden.
Onthouding is bewust iets nalaten.
Als je je alles zou herinneren, werd je overspoeld door alle willekeurige indrukken.
Het heden zou worden weggespoeld door de totale herinnering.

Ik dacht ooit dat je de belangrijkste dingen vanzelf zou onthouden.
Er worden echter dingen herinnerd die geen enkele waarde voor mij hebben.
Bijvoorbeeld muziek, verschrikkelijke muziek: noot voor noot fluit ik het na, met naam en toenaam, met de videoclip erbij.
Of beelden van een volkomen irrelevant verblijf op een stoepje van een Duits winkeltje toen ik elf was.
De enige verklaring voor die herinneringen zou kunnen zijn dat ik volkomen aanwezig was.
Volkomen leeg, zodat ik die hele ervaring als een spons kon opzuigen.
Het zou dan niet om de inhoud van de herinnering gaan, maar om de verwijzing naar die onverdeelde aanwezigheid.

Zo zal ik nooit vergeten hoe ik voor het eerst mijn duim zag na een vakantie op de Veluwe.
Zoiets ‘gewoons’ als een duim… het was een openbaring.
Dat moment van toen is nu nog zo actueel omdat het nog steeds dezelfde aanwezigheid is, nu.
Mijn waarneming is sinds die dag nooit meer gewoon geweest.
Voor die tijd ervoer ik de wereld als gewoon en gangbaar.
Na het zien van mijn duim wist ik wel beter.

Het is dezelfde duim waar ik nu nog altijd alles uit zuig.

Milieu-surveillant

Het was een dag als vandaag.
Natuurgebieden hebben geen dagen.
De aangelegde gebieden deden nog een tijdpoging middels bordjes.
Van ma. tot vrij., tussen zonsop- en -ondergang.
Bordjes die niemand ooit las.

De vrijbuiter wilde niet kunnen lezen.
B. was zelf vrijbuiter geweest, voordat hij deze baan kreeg.
Zelf noemde hij zich hulpboswachter, in zijn functieomschrijving stond ‘milieu-surveillant’.
B. deed zijn ronde.
Feitelijk liep hij lukraak dennengeur te snuiven.

Het was zijn taak dagjesmensen binnen de perken van het toelaatbare te houden.
Als een herder die zijn kuddedieren hoedt over de gebaande paden.
Honden te sommeren zich te laten aanlijnen door hun naar wild leven verlangende baasjes.
Het liefst struinde B. dwars door de rustgebieden waar niemand mocht komen.
Het verbaasde hem hoe de aangelegde dagjesmens schrok van zijn groene verschijning.
Ze reageerden schichtig, alsof ze betrapt werden op hun gedrag…
Dat was wellicht te verklaren door het wrede regime van zijn voorganger.
Die was psychotisch geworden, hoorde stemmen, dieren gaven hem boodschappen door die hij niet kon bezorgen…
De man zat nu thuis op het bos te wachten.

B. lette totaal niet op, hij zag ongezien alles door de vingers, bekeuringen gaf hij niet.
Dat laatste vond zijn leidinggevende verdacht, zodat B. af en toe maar zelf een bekeuring betaalde.
B. vond zijn functie dik betaald voor al het werk wat er niet tegenover stond.
Naar zijn eigen indruk deed hij niets.
B. voelde zich eerder een grootgrondbezitter die zijn landgoed inspecteerde.
Officieel moest hij melding maken van ieder incident en elk achterstallig onderhoud.
Dus verzon hij maandelijks een rapportage.
Zo ontdekte hij het schrijven als biotoop voor de vrijbuiter.
Wat B. betrof, kon de natuur niet grondig genoeg verwaarloosd worden.


Middenin het stiltegebied op de naaldheuvel keek hij altijd even tussen z’n benen door.
Dat gaf zo’n heerlijke warme golf in zijn hoofd.
Die fijne sensatie werd vandaag verstoord door een observatie.
Heuvelafwaarts zag hij de contouren van een dier.
Hij wist in één oogopslag: dit is een nieuwe soort.
Het dier leek nergens op: de kleur en tekening van de vacht, de vorm van de staart, de brede graafpoten…

B. observeerde het dier door zijn verrekijker en besloop het behoedzaam tot hij oog in oog stond met het ongekende wezen.
Tranen maakten het kijken moeilijk, hij wreef z’n ogen droog.
Het dier bleef kijken en vertrok plots onder een boomstronk.
B. wist onmiddellijk hij dit aan niemand ging vertellen.
Of het nu een uitgestorven of nieuwe soort was, wat had dit dier daaraan?
B. zag het circus al voor zich in het stiltegebied: camera’s, telelenzen, biologen, ethologen.
Het dier zou op de vlucht kunnen slaan, onder een auto lopen.
En dan opgezet in een natuurmuseum te zien zijn voor de aangelegde mens.

B. wenste zelf ook anoniem te leven.
Als B. beroemd zou worden, dan graag vanwege het feit dat hij altijd onbekend is gebleven.
Hij wiste zijn sporen.

Schitteren

Je weet niet wat je mist als je het schilderij niet kent.
Het is een schitterend beeld.
Licht en de ruimte in zicht.
Niets meer aan doen.
Voor de kenner schittert er iets door afwezigheid.
Zonder voorkennis is het volmaakt.

Hoe kun je iets missen?
Je mist pas iets, wanneer je geheugen een oud beeld op de werkelijkheid projecteert.
Je ziet letterlijk iets wat er niet is.
Daardoor zie je wat er wel is over het hoofd.
Zo zijn de hersenen constant bezig oude beelden over de eeuwig verse werkelijkheid te plakken.
Je ziet je gedachten.
Dit maakt het verschil duidelijk tussen denken en direct waarnemen.
Als dit onderscheid duidelijk is, zul je merken dat je meestal gedachten waarneemt in plaats van het eeuwig verse waarnemen.
Sommige mensen zijn ervan overtuigd dat ze altijd denken.
En dat waarneming niet bestaat zonder denken.
Deze overtuiging maakt zichzelf waar en blokkeert zo de open deur naar het directe waarnemen.
Hiervoor geldt uiteraard ook: je weet niet wat je wat je mist.

Afwezigheid is schitterend.
Het is er nooit geweest.
Afwezigheid is permanent aanwezig.
To be and not to be, simultaan.

Blootvoetindiaan

Als kind was ik gek van de bal.
Mijn blote voeten hadden had veel balgevoel.
Niets zo heerlijk als de bal hooghouden, nutteloos plezier.
Met blote voeten ging dat moeiteloos.
Ik raakte graag de tel kwijt bij gebrek aan medespelers.

In vele opzichten gedroeg ik mij als indiaan.
Ik sprak met dieren en dingen, liep blootvoets, maakte mij onzichtbaar.
Geruisloos besloop ik mijn ouders zonder dat ze iets merkten als ze, gehypnotiseerd door het blinde oog van de televisie, lagen te zitten.
De trap naar mijn kamer beklom ik zonder een trede te doen kraken.
Tussen de trapmuren liep ik omhoog, met de rug tegen de muur.
Bij wijze van initiatie wierp ik een zelfgemaakte speer in mijn scheenbeen.
Je moest ook alles zelf doen als laatste der Mohikanen.


Op het veldje met de drie reuzenpopulieren speelden we bomenvoetbal tot ’s avonds laat.
Ieder een boom, wie de boom raakte had een punt.
Er was niets mooiers dan van grote afstand met een gekromde bal de boom te raken.
Linksom, rechtsom.
Om een hoekje schieten.
Het gevoel in de voet op het moment dat die de bal schampt, wachtend op het klakkende geluid van de stam…
Die eenheidservaring had ik nimmer met schoenen aan.

Op competitie geschoeid clubvoetbal gaf me nooit die sensatie en euforie.
Schoenen met noppen vond ik helemaal niks: geen contact met het veld.
Met modderzolen en rozig van de buitenlucht kwam ik thuis om te slapen.
Mijn ouders merkten niets, het oog had hen begoocheld.

Geen leest heeft mij kunnen schoeien.

Hoogste tijd voor een terugval

Het ging heel goed.
Ik kwam steeds een stukje hoger.
Even rusten en dan nog één keer de grens verleggen.
Er zat veel meer veerkracht in de plank.
Ik wilde echt het onderste van de bovenste plank halen voor het grote moment.
Het moment dat, als gevoelsduur, eindeloos zou duren.
In een plank zat een maximale rek, maar het moment zelf had eeuwigheidspotentie: een uur en drie kwartier, volgens de officials.

Het leek op een mooi zwembad als je het water erbij fantaseerde.
Deze plek had zo’n speciale kwaliteit, het was echt helemaal het einde.
Hier op Groenland hadden ze de kaarsrechte tunnel geboord, dwars door de aardkorst naar beneden.
Het andere einde van de tunnel bevond zich in Californië.

Het was vooral zaak recht te duiken, om de wanden niet te schampen.
De zwaartekracht zou het vallende lichaam keurig in de middenlijn houden, een uur en drie kwartier…
Nog een paar keer oefenen om de afsprong zo hoog mogelijk te maken.
Dan zou ik mijn speciale pak aantrekken dat als een hitteschild zou werken, want de berekende wrijvingswarmte zou hoog kunnen oplopen.
Ik zou tijdens de vrije val zoveel snelheid maken dat ik, eenmaal aan het andere eind van de tunnel, boven het aardoppervlak uit zou schieten.
Voor het eerst in Californië.
Wie daar het hoogst zou vallen, zou de olympische gouden plak krijgen voor deze nieuwe tak van sport: Extreme Dry Diving.
Voorheen had ik schoon gesprongen, diverse gouden plakken, het verveelde me al gauw.
Het was mij te laag bij de grond.
Mijn ambitie betrof meer het bodemloze.

Omwille van de concentratie was deze plek van God en iedereen verlaten, het wereldpubliek zat aan de uitgang van de tunnel.
Hier in Groenland stonden alleen kille camera’s die alles registreerden.
Onder de duikplank lag het bad als een gapend zwart gat.
Ik was er helemaal klaar voor.
Het lampje voor de start flitste tegelijk met een geluidssignaal.
De duikplank was zeker twintig stappen lang tot ik aan het uiterste randje kwam.
Langzaam begon ik op en neer te wippen, zonder het contact met de plank te verliezen.
Ik was één met de plank.
Na zes keer kwam ik los van de plank.
Nog drie veringen en dan zou ik de sprong maken.
Koele berekening, het ging perfect.
Mijn lichaam krulde in vloeiende beweging naar voren in de kaarsrechte vorm.
De tijd dijde uit.
Het leek even of ik stil in de lucht hing.
Gestrekt suisde ik naar beneden, de wind voelde rondom als een veilige tube.
In volkomen rust realiseerde ik mij dat ik mijn valscherm vergeten was.
De film van leven toonde zich aan het geestesoog als een lucide droom.
Ik zag mijn lichaam de eerste prijs winnen.
Zo diep was nog nooit niemand gevallen.

Wat willen dromen anders zeggen dan: “Je bent wakker, je bent wakker zijn.”

Documentaire

foto7Twee vreemden vieren dat ze elkaar nog niet kennen.
Een gebeurtenis herdenken omdat die nooit plaatsvond als gevolg van een nijpend gebrek aan omstandigheden.
Daarna alle omstandigheden manipuleren om iets ‘spontaan’ te laten gebeuren.

Ze waren het innig met elkaar eens dat ze van mening verschilden.
De geliefden vierden dat ze elkaar nooit helemaal zouden begrijpen.
Het onmogelijke was een mooi doel om naartoe te leven; verbeelding kietelt de oksel van het onbereikbare.

Twee oude bekenden raakten vervreemd van elkaar toen ze zo vertrouwd werden dat ze eindelijk zichzelf konden zijn.
Hun kinderen waren voor elkaar gemaakt, zo leek het wel, maar het was te volmaakt: alles paste net iets te precies.

De eeneiïge tweeling leek zo op elkaar dat er een verschil bedacht moest worden.
Ze gedroegen zich namelijk identiek en synchroon.
Ouders werden er gek van.
Niemand wist wie wie was.
Ze werden getraind om steeds iets anders te doen dan de ander.
Dat werd hun identiteit: doen alsof je iemand anders bent.
Ze voelden zich circusdieren.

Als iedereen weg was waren ze samen één in het naamloze.