Aparte smaak

Er liep een nat spoor van een fietsband over de vloer van de bijkeuken.
Het profiel had een reptielachtig patroon, geschubd.
Alsof er een draak had gekronkeld.
De zeecontainers uit China waren her en der op het erf van de boerderij achtergelaten door de Antwerpse expediteur.

Zijn versleten vader was ondergebracht in het verzorgingshuis in het dorp.
Als enige zoon zou hij het boerenbedrijf overnemen, maar een fiets was het enige waarvoor hij warm liep.
Niet eens om mee te fietsen: het was het ontwerp dat hem eindeloos kon bekoren.
Als kind al stelde hij zijn eigen fietsen samen uit losse onderdelen.
Allerlei maten wielen, sturen en frames gebruikte hij door elkaar.

Nu zag hij zijn kans schoon.
Op het wereldwijde net had hij de mooiste fietsonderdelen besteld in China.
Het beste van het beste, zo zag het althans eruit op de webpagina’s.
Het akkerland had hij verkocht om de investering te kunnen bekostigen.
Vier maanden duurde het voordat de vracht aankwam.
Soms gaf hij het vertrouwen in die Chinezen op.
Zes containers vol onderdelen, ze hadden zonder woord woord gehouden.
De containers had hij ook maar op de koop toe genomen, mobiele schuren.
Een vriend uit het dorp, die hij de Alfabeet noemde, had hem uitgelegd wat hij was.
Hij was een eclecticus, al had hij nog nooit van dat woord gehoord.
Een eclecticus is iemand die het beste van alle werelden combineert tot een subliem geheel, zo verklaarde de Alfabeet.

Hij was al dagen bezig om de eerste fiets samen te stellen uit het containermagazijn.
Ieder onderdeel op zich leek perfect.
Hij was euforisch tijdens het werk en bedacht dat de fiets Eclecticus zou gaan heten.
Toen de fiets klaar was, wist hij even niet wat hij zag.
Hij wist niet wat hij ervan moest denken en belde de Alfabeet.

Zo zag het beste van alle werelden er dus uit.
Zijn geleerde vriend zag het meteen: de fiets zag er niet uit als een geheel.
Het was een belachelijke combinatie van perfecte losse onderdelen.
Het ding fietste goed, dat wel: het zadel zat heerlijk.
De boerenzoon zag niet wat er mis mee kon zijn.

De Eclecticus werd een groot succes.
Er waren dus meer mensen met een aparte smaak.
Zijn dementerende vader informeerde naar het bedrijf.
“Het bedrijf groeit en bloeit als nooit tevoren, vader”, had hij geantwoord.

La Grande Bellezza

Waar gaat die film over?
De meningen zijn verdeeld.
Voor sommigen gaat La Grande Bellezza over niks, een verhaal van niks, mooie lege beelden.
Anderen zien er een aanklacht in tegen het schuinsmarcherende leven van Silvio Berlusconi en de decadentie van een ‘elite’ die zich niet elitair gedraagt.
Aanhangers van schuinsmarcheren zien er juist een verheerlijking in van Berlusconi, een eerbetoon aan de selfmade-man die zijn macht kocht en zelf alle regels van zijn spel bepaalde.
De God van de Maakbaarheid.
Enkelen bewonderen de enigszins onthechte houding van de hoofdrolspeler, die als beschouwer de kleurrijke gekte ondergaat van de biotoop waarin hij toevallig is blijven hangen.


Het lijkt mij dat het een het ander niet uitsluit, en dat voorgaande visies zelfs tegelijkertijd een zekere geldigheid hebben.
Waar deze visies elkaar in ontmoeten is de leegte.
De film gaat over spirituele leegte.
Deze term kan klinken als een negatief oordeel, maar dat hangt samen met het oordeel van de lezer over leegte.
Ik bedoel er niet mee: afwezigheid van spiritualiteit.
Waar ik op doel is dat leegte juist een voorwaarde is voor levende spiritualiteit.
Leegte wordt pas negatief als die niet wordt toegestaan.
In de film is iedereen permanent druk bezig met het opvullen van die leegte: met lustobjecten, drank, drugs, luxe, status.
Men jaagt op ervaringen in de angst iets te missen.
Men is verslaafd aan het ontwijken van de leegte, die als een diep gemis voelt.

De bijzondere kwaliteit van leegte is dat het onmiddellijk gevuld wordt met onverwerkte inhouden van de persoon.
Als een magneet trekt het gat ongewenste inhouden aan.
Die inhouden vragen niets anders dan te worden gevoeld en ervaren.
Ze zijn zonder uitzondering pijnlijk.
Dat voelt niet fijn, dus als ze op een prettige manier vermeden kunnen worden, voelt dat als een instant-oplossing.
Natuurlijk lost er niets op, het blijft zeuren.
Het volgende moment dat de leegte zich aandient staan ze weer voor de deur.
Steeds als de persoon niet thuis geeft, wordt de gewoonte om te vermijden versterkt.

Dezelfde leegte die als een pijnlijk gemis wordt ervaren kan transformeren tot een vredige ruimte, wanneer de persoon elke pijnlijke inhoud die in de leegte opkomt durft te voelen en te herbeleven.
Ieder mens is aan deze wetmatigheid onderworpen, er is geen ontkomen aan en er is geen short-cut.

Wanneer de leegte als ruimte wordt ervaren, weet je dat alles goed is, dat alles welkom is.
Vertrouwen en openheid komt in de plaats van een gevoel van dreiging.
Er is dan geen bedreigende inhoud meer die vermeden moet worden, een verademing.
Het is een wonderlijke paradox dat aanvaarding van de leegte het gemis doet oplossen.

Ik vind La Grande Bellezza een prachtige film, misschien wel juist vanwege dit diep tragische misverstand.
Het geschenk van de rijkdom is dat men kan ervaren dat geluk niet van rijkdom afhankelijk is.
(Denk aan de Boeddha die als prins alles opgaf om de essentie te vinden.)
Des te schrijnender is het, wanneer een bevoorrechte elite dit niet inziet en blijft vluchten.
De arme mens kan nog altijd denken en hopen dat zijn problemen zouden oplossen als hij rijk zou worden.

Zou er een La Grande Bellezza 2 komen, waarin dezelfde personages de leegte omarmen en transformeren naar ruimte die beschikbaar is voor al wat zich aandient?

Psychonaut


Als psychonaut maak je nu eenmaal vele astrale reizen.
Kosmische expedities met het lichtlichaam, door sommige reisgenoten ook wel ruimte-ervaartuig genoemd.
Dit ervaartuig rust — in gelande toestand — in het lichaam van vlees en bloed, dat als een soort hangar dienst doet.
Zo’n landing is doorgaans een claustrofobische ervaring.
Dat komt omdat het lichtlichaam ruimte zelf als haar huid ervaart, dat voelt als oneindig.
Men kan zich voorstellen dat het gaan bewonen van een lichaam met een strak vel dan wat beperkend aanvoelt.

Dit is een mentale luchtfoto van een nachtplaneet, die ik op een van mijn expedities bezocht.
Het fantastische van deze vorm van reizen is, dat je niets hoeft mee te nemen.
Integendeel zelfs, je kunt pas weg als je alles achterlaat.
Je hoeft niets te regelen of te plannen, geen reisverzekering af te sluiten.
Het lichaam blijft achter als een lege huls.

Nachtplaneten zijn planeten die nooit het licht zien, omdat zonnen en sterren er te ver vandaan staan.
De planeet (die mijn naam draagt) ligt in een uithoek van een extra-galactisch stelsel, Borvangenia.
Het is natuurlijk megalomaan je een planeet met je eigen naam toe te eigenen, ook al betreft het hier dan een stelsel buiten de Melkweg.
Maar ja, het is op aarde nu eenmaal traditie om ontdekkingen als eigen verdienste op te voeren.
Zoals bekend zijn er al vele kavels van de maan verkocht door een Amerikaan.
Een certificaat maakt jou tot een trotse bezitter van een aantal hectaren tuin op de maan.
Op Alpha Centauri is dat heel anders, daar wordt niets op het conto van niemand geschreven.

Toen ik door de schil van stilte afdaalde, die als een soort dampkring fungeerde, zag ik in de diepte vage lichtjes die helderder werden naarmate ik naderde.
De huid van de nachtplaneet bleek uit myriaden van pulserende lichtjes te bestaan.
De fysieke aanwezigheid van de bewoners kon ik niet onderscheiden, daarvoor gaven ze teveel licht.
Als een soort vuurvliegjes leken ze hun eigen bestaan te belichten.
Ieder lichtje is een wezen.
Het leek er op, dat ze ook door middel van licht met elkaar communiceerden.
Soms pulseerden ze samen in diverse patronen, de ene keer simultaan, dan weer beurtelings, waardoor ik het gevoel kreeg dat ze mij iets wilden mededelen.
Hoe dichter ik naderde, hoe meer nieuwe lagen ik ontwaarde.
Aan het naderen kwam geen einde, het leek één eindeloze landing… tot ik ging beseffen dat dit de bodem van het bestaan was.
Het bodemloze bestaan van licht en ruimte.
Met deze realisatie keerde ik met in een flits terug in de lege huls die thuis in mijn veilige bed lag te wachten.

Meisje of jongen in witte kimono?


Jonge kinderen kunnen de overtuiging hebben dat ze in het verkeerde lichaam geboren zijn.
In de fase waarin het geslacht neurologisch nog niet vastligt, is het volgens genderonderzoekers normaal om te twijfelen.

Zelf twijfelde ik lang of ik moest kiezen, tot mij duidelijk werd dat geen keuze beide mogelijkheden open laat.
Open laten leek mij de beste optie, het beste van twee werelden.

Bij de meesten gaat de voorkeur uiteindelijk toch naar het lichaam zoals het is geboren.
Zo niet, dan blijft het kind zich vreemd voelen en wil een ander lichaam.
Dat heet genderdysforie: niet blij zijn met het lijf.

Het roept bij mij een aantal vragen op: geven transgenders hiermee aan dat het lijf een voertuig is dat ingeruild kan worden?
Of in ieder geval dat er onderdelen vervangen kunnen worden?
En als het lichaam inderdaad een voertuig is, wie is dan de bewoner?
Of beter: wie is de chauffeur?
De neurologie kan in de hersenen nergens zo’n bestuurder vinden.
Niet te lokaliseren.
Door wat wordt het voertuig dan bezield?

Bij transgenders wordt het voertuig aangepast aan de wensen van de bestuurder.
De hardware wordt vervangen omdat de software dat vereist.
Dit is natuurlijk een ongeoorloofde vergelijking, want een mens is geen computer.
Toch zou je je kunnen afvragen of het aanpassen van de software niet meer voor de hand ligt?
Het lichaam is slechts maakbaar tot op zekere hoogte.
De geest lijkt tot alles in staat waar het gaat om aanpassing, acceptatie en creativiteit om andere mogelijkheden te benutten.
De geest is in principe vrij om welke identiteit dan ook aan te nemen.

Nog een boeiende vraag: wat maakt ons meer menselijk?
Schuilt de evolutie van de mens in aanpassing aan de gegeven mogelijkheden of juist in de maakbaarheid van de mogelijkheden?
Of in geen van beide, is er een derde weg?

Wie sleutelt aan zijn aannames en overtuigingen, verandert automatisch de waargenomen wereld.
Aannames en overtuigingen sturen, vervormen en filteren het waarnemen van de wereld.
Hoe ziet een wereld eruit zonder sturende aannames?
Je neemt even geen nieuwe aannames meer in dienst… kijken wat er gebeurt.

Fiets heen


Hoe ik leerde fietsen…
Eigenlijk vergelijkbaar met hoe de meeste mensen sexuele voorlichting krijgen.
Je was al jaren praktiserend voordat je ouders met informatie kwamen omtrent het ontstaan van het mensenleven.
Met deze nuancering, dat mijn ouders nooit over de brug kwamen met deze onthullingen.
Zo fietste ik ook al jaren voordat ik zelf een fietsje kreeg. Op de fietsen van vriendjes kreeg ik vleugels.
Hard en schuin door de bocht.
Soms vloog ik uit de bocht, dat krijg je met vleugels.
Op een verjaardag, welke weet ik niet meer, stond er onder een beddelaken
een blauw fietsje, duidelijk al uitgebreid ingereden, gezien de kleine beschadigingen.
Ik was dolblij en fietste er meteen op weg.
Mijn ouders riepen verheugd:
‘Hij kan fietsen die jongen, kijk hem eens gaan!’
Ik fietste me suf, gaandeweg voelde ik dat er iets aan de hand was, maar wat?
Ik moest doortrappen, steeds sneller, probeerde te remmen maar de trappers maalden door.
In blinde paniek wist ik niet meer waar ik heen reed.
Met een klap ramde ik de portiekdeur van onze etageflat.
Er zat geen rem op de fiets.
Het was een doortrappertje.
Ik had meteen de pest aan het blauwe fietsje.
Je kon er alleen op een slakkegangetje veilig mee vliegen.
Een vogel die zo traag zou vliegen zou zo uit de lucht vallen.
Ik zou blijer zijn geweest met een dooie mus.

De gebruiksaanwijzing die mijn ouders mij meegaven voor het leven luidde ongeveer zo:
Fiets heen en vermenigvuldigt u…zonder rem.

Onderhuur


Ooit verhuurde ik een bovenkamer aan een obscuur personage.
Hij was komen aanwaaien, zocht onderdak voor zijn kind.
Voor ik er erg in had, had hij de gemeubileerde ruimte helemaal uitgewoond.

Hij was nogal een uitgeblust figuur, had een kind dat veelal sliep.
Ik werd gewaarschuwd dat zijn kind licht ontvlambaar was.
Huur werd niet betaald.
Gaandeweg werd het meubilair — geërfd van mijn ouders — uit het raam gegooid.
Gebrek aan geluidsoverlast was aan de orde van de dag, de stilte was om te snijden.

Met zachte hand probeerde ik hem eruit te zetten, maar hij verschanste zich in zijn onneembare fauteuil.
Ik gooide een steen door mijn eigen ruiten, sloeg een spijker door de muur om mijn nieuwe zelfbeeld op te hangen.
Geen enkele reactie, de huurder verschuilde zich achter zijn krant.
Vervolgens probeerde ik een gat in de vloer te zagen waar hij zat, maar ik had de plek verkeerd ingeschat.
Met een sloopkogel ramde ik vervolgens de pui aan puin.
Het peertje aan het plafond slingerde woest heen en weer.

Plots was er die zee van vuur.
De hele bovenkamer brandde af.
Het kind was ontvlamd.
De bovenkamer werd onbewoonbaar verklaard en vreemd genoeg onverklaarbaar bewoond.
Maar door wat of wie?
Het duurde een tijd voor ik naar boven dorst om te gaan kijken.

Tot mijn verbazing vond ik daar het kind.
Een spelende kind, in de open ruimte.
Onverwoestbaar.

Achtervolging


De stoel was een beetje paranoia, bezeten door een idee.
Ja, ideeën moeten ook zitten, anders zijn ze nergens op gestoeld.
De stoel had het idee te worden achtervolgd.
Door wát wist hij niet, maar hij werd bekeken.
Door dat idee ging hij het ook zo voelen.
Op een of andere manier leek iets veel echter als je het voelde.
Zelfs iets denkbeeldigs leek dan werkelijk te bestaan.

Toen de stoel echt last kreeg van zijn achtervolgingswaan, zocht hij hulp bij de lamp.
De lamp — een kaal, onooglijk peertje dat aan het plafond hing — had wel meer meubelstukken geholpen.
Door simpelweg het probleem van alle kanten te belichten, loste het vaak vanzelf op.

De stoel legde het probleem voor aan het peertje.
Vrijwel onmiddellijk wist het peertje dat het hier een ingebeeld probleem betrof.
Uitleggen aan de stoel dat het denkbeeldig was, zou niet helpen; de stoel was overtuigd van de juistheid van zijn gevoel.
Daarom zei de lamp: “Luister, het klopt. Je wordt achtervolgd, waar je ook gaat.
Hij volgt je overal. Maar maak je niet ongerust, het is je vriend, je eigen schaduw.”
De stoel was opgelucht.
Nu wist hij tenminste zeker dat hij achtervolgd werd en door wat.
Hij voelde zich gesteund door zijn trouwe achtervolger.
Vanaf dat moment waren ze onafscheidelijk.
De stoel dankte de lamp voor het belichten van het probleem.

Het peertje belichtte de hele bovenkamer, ze had er nog nooit een schaduw gezien.
Overal waar het licht scheen, verdween de schaduw met de snelheid van het licht.

Nul

Het is belangrijk om steeds weer het wiel uit te vinden.
Die geesteshouding, die bestaat uit een naïef soort verwondering, is heel waardevol.
Als een kind het wiel uitvindt, dan heeft zij zich het wiel eigen gemaakt.
Het wiel draait om de as.
Zonder die lege as draait niets.
Lau-Tse zei het al: alle gebruik komt van leegte.

Waar komt creativiteit vandaan?
Niemand weet het, omdat op het moment van creatieve stroom er niemand is.
De bovenkamer is leeg, vacant.
Het is een simpele wet dat ergens pas iets in kan als er ruimte beschikbaar is.
De nul is een mooi symbool voor die beschikbaarheid.
Benulzijn is nog mooier, omdat dit woord de bewuste aanwezigheid van die beschikbare ruimte weergeeft.

Het kanaal gaat open voor alles wat zich aandient.
Vertrouw op dat wat zich aandient, het is precies wat je op dit moment nodig hebt.
Je moet echter wel je kieskeurigheid overboord gooien: alles is welkom, onvoorwaardelijk.
Heerlijk om zo te leven, want plotseling klopt het hele bestaan.
Wat zich aandient is geheel congruent met wat je wilt, zoekt, vindt.


Voor buitenstaanders ben je een wereldvreemde gek.
Wat je doet lijkt in hun ogen zinloos.
Je bent niet doelgericht, niet aan het worstelen met de materie.
Je vindt achteraf soms pas toepassing voor wat zich heeft aangediend.
Je zoekt geen zin, het proces van stromen is je zin.
Wie heeft er geen zin in om te stromen?

Onvoorwaardelijk zijn is eng.
De uiterste consequentie is dat je bereid bent om nu te sterven als het moet.
Elke mystieke traditie gaat in essentie om sterven voordat je sterft.

Krokodillenleer

Waar moeder verscheen, begon het spontaan te regenen.
Ze had altijd een paraplu bij zich in haar handtas.
Als het niet regende, huilde ze oprechte krokodillentranen, zwijgzaam plukkend aan haar jurk.
Ik begreep nooit waarom ze niet nat wilde worden.
Huilde ze omdat het te droog was onder de paraplu?

Moeder was dol op planten.
Niet op waterplanten, maar op kamerplanten in een potje.
Vanuit obsessieve zorgzaamheid gaf ze haar dierbare plantjes steevast te vaak en te veel water.
Een voor een verdronken ze in de overvloedige zorg van haar groene vingers.

Iedere ochtend vroeg moeder vertwijfeld aan mij wat ze moest aantrekken.
De jurk met de witte nopjes of de groene met de ceintuur of toch het beige deux-pièce’je?
Na mijn welgemeende advies plukte ze toch maar een ander exemplaar uit de kast.


Moeder had moeilijke voeten: eelt, eksterogen en botvergroeiingen.
Elke stap in het leven leek haar pijn te doen.
Nooit kocht ze nieuwe schoenen die goed pasten.
Liever droeg ze de afgelopen schoenen van anderen die ze kocht bij het Leger des Heils.
Ze bewaarde een verzameling van wel veertig paar ondraagbare schoenen in een verhuiskist.

Bij dezelfde leverancier vond ze het damestasje van krokodillenleer dat precies paste bij de groene jurk met de ceintuur.
Ze was er erg mee in haar nopjes.
In dat tasje zwierven de pepermuntjes die mijn vader voor ons in stukjes brak.
Ze smaakten vagelijk naar Eau de Cologne van Boldoot.

Writer’s block

Ik kreeg al weken geen letter meer op papier.
Was mijn inktzwarte jeugd — goudmijntje van de schrijver — opgedroogd?
Met de laatste inkt had ik mijzelf getekend.
Getekend door het leven en uitgegumd.
Zo luidde de titel van mijn nieuwe roman.

Praat nooit met wie dan ook over het boek dat je aan het schrijven bent.
Met jezelf moet je al helemaal geen woord wisselen.
Onwetendheid voorwenden en het evidente ontdekken.
De titel komt op het laatst, wanneer het boek af is.
Dan krijg je pas een vermoeden waar het verhaal om draait.

Nu wist ik het al bij voorbaat, in één zinnetje samengevat.
Dom, ik had beter moeten weten.
Een schrijver speelt stommetje met zichzelf.
Vertellen dat je een writer’s block hebt, is zonodig nog dommer.
Dat is de muzen verzoeken.
Men gaat je meewarig benaderen en ongevraagde adviezen verstrekken.
Als voormalig schrijver word je hoffelijk gemeden door collega’s.
Alsof je een besmettelijke ziekte draagt: mentale inktvraat.
Ze zijn als de dood.
Als de dood om het leven ongeschreven te leven.

Ik ga maar een eindje vliegen door de lege pagina van de hemel.
Uitgummen is overbodig, mijn vlucht laat geen sporen na.

writers_block