Scharnier

foto6

een scharnier blijft neutraal
of de deur nu open is of dicht
of het nee is of ja
of het voor is of tegen

een scharnier is integraal
voor ja en voor nee
voor open en voor dicht
voor plus en voor min

een scharnier leeft totaal zonder keuze

de as draait vrij in de lege holte
een deur kan alle standpunten innemen
op een kier gaan staan klepperen,
als open deur poseren of domweg op slot

zo zijn wij scharnier tussen de tegendelen,
uitersten die schijnbaar met elkaar in strijd zijn
als scharnier zijn wij vrij van die schijnbare strijd
door soepeltjes mee te geven met de kuren van de deur

Analogie van een hek


De straat is echt, niet als foto maar als straat van steen.
Werkelijk hard en warm van de zon.

Het schaduwhek is als een gedachte, denkbeeldig.
Haar lichaam, is niets dan meetbare koelte.

Al naar gelang waar de zon staat, en of hij schijnt of niet,
verandert het zelfbeeld van het hek.

Ieder zelfbeeld is een verschijnsel van waan.
Als een maan die schijnt door geleend licht.

Onbuigzaam gietijzer ligt als donker straatbeeld ontastbaar dun te zijn.
Toegangspoort naar het tussenloze zodra het onware als onwaar is herkend.

Het hek sluit het niets buiten, houdt het niets binnen.
Tussenloos zijn.

Grazende gebeurtenissen

Het leven wandelt de loop der dingen.
Dingen lopen altijd samen
met de meest onvermijdelijke omstandigheden.
Gebeurtenissen die geduldig de wereld afgrazen
op zoek naar de meeste gunstige plekken om plaats te vinden.

Wij zijn, graag of niet, stille getuigen van die samenkomsten.
Ik zag vandaag om te beginnen bijvoorbeeld
hoe ik kort maar grondig op mijn bril ging staan
en hoe ik mij enthousiast vertilde aan een piano,
waarbij ik een rugspier verrekte.

Onttoveren deze voldongen feiten de wereld?
Dit is mijn gesprek met de dag over
wat betovering is en wat begoocheling.
De dag besluit dat ‘het gewone’ een zinsbegoocheling is
en dat — eenmaal weer ontgoocheld — ogen open gaan
voor het wonderbaarlijke dat ons kan betoveren.

Dankzij zonder bril ga je zonder ogen zien.
Die verrekte rug wijst erop hoe fijn het is om zonder pijn.
Geen enkele zintuiglijke gewaarwording
is nog altijd een zeer subtiele waarneming.
Een krachtige verwijzing naar een stille getuige.

Mythologica van de fabel


De mens is een ark.
Geen ark van Noach, maar een ark vol fabeldieren.
Deze dieren vragen niet om gered te worden van de ondergang.
Integendeel, deze dieren redden de arkmens om niet voortijdig ten onder te gaan in de zee van mogelijkheden.
“Geschiedenis is de waarheid die tot leugen wordt, mythologie is een leugen die waar wordt,” zei Jean Cocteau.
Fabeldieren zijn mythologische betekenisdragers.

Het mensdier steekt de oceaan van het leven over.
Geboren op het veilige strand van de baarmoeder moet de mens veilig de levenszee oversteken naar het dodeneiland.
Het lichaam is zijn vaartuig, de wind van ervaren blaast in zijn zeilen.
Gaandeweg blijkt het vaartuig bevolkt met fabeldieren, dienstbaar aan de mens.
Ieder fabeldier vertegenwoordigt een aspect van de menselijke geest als een facet van een diamant.

De fabel geeft de wetmatigheden van het leven weer.
Sommigen noemen het wijsheid.
Ik spreek liever van werkelijkheden, in de praktisch zin: dat wat werkt.
Zo kan de mens zich laten leiden wanneer hij op een kruispunt van wegen staat, om de eigen koers te bepalen.
Het ironische van menselijk leven is dat het ontwijken van de dood — door omwegen naar het dodeneiland te plannen — het leven niet verder helpt.

Recht koers houden op het dodeneiland werkt het leven in de hand.
Wat overigens niet inhoudt dat je eerder zal aankomen dan wanneer je het eiland zou proberen te mijden.
Nog beter lijkt het om helemaal geen koers aan te houden: je zult moeiteloos je bestemming bereiken.
Het dodeneiland betreden is herboren worden voor wie wil aanmonsteren in een nieuwe ark.

Spirituele dood is een renaissance van de ziel.
Het idee kwijtraken dat je iets te verliezen hebt.
De ark blijft hetzelfde, de ziel is als nieuw.
Fabeldieren zingen in koor zeemansliederen om de ziel te vieren.

Zelfportret van Kamagurka


Kamagurka is een visionair kunstenaar en zoals zal blijken een verlichte geest.
Hij schildert lukraak portretten van mensachtigen.
Die publiceert hij en wacht dan af welke bestaande mensen zich erin herkennen of er door anderen in worden herkend.
De gelijkenissen zijn treffend, of de geportretteerden weten zich bekwaam aan te passen aan hun afbeelding.
Bovenstaand schilderij, te zien op de tentoonstelling Het Verlies in het Cobra Museum, toont gezichtsverlies.
Het werk kan echter ook gelezen worden als een letterlijke verbeelding van De Bovenkamer.
Je ziet de belijning van een ‘boven’-kamer met in het midden een gloeilamp die de ruimte verlicht.
De geest is zelf licht: geesteslicht.

Het wachten is nu op Kamagurka die zichzelf zal herkennen en zich aanmelden als geportretteerde.
Een ironisch portret van zijn ware wezen.
Het is een van de kenmerken van genialiteit dat de maker zelf niet de implicaties van zijn werk overziet.
Het is voor de maker te evident om er aandacht aan te schenken.
Het ware wezen mag geen naam hebben.
We kunnen lang wachten tot Kama zich meldt, een absurdist is niet gek.

Het absurdisme van Kamagurka heeft op zijn best een overeenkomst met de irrationele Koans in het Zenboeddhisme.
De mentale kortsluiting die beide vormen teweegbrengen, geeft onmiddellijk verlichting.
Denkbeeldige tegenstellingen vallen weg.
Ze vallen in het niet.

Mooi Gewoon van Duco Heist


Bovenstaande foto toont een detail van ‘Het Slakkenhuis’, ontworpen door Duco Heist van architectenburo ‘Mooi Gewoon’ (Denekamp, 2013).
‘Het Slakkenhuis’ is gerealiseerd in samenwerking met de stichting Natumorf, die zich sterk maakt voor het organisch bouwen in de periferie van de urbane regio Noord-Oost.

Heist heeft zich dit keer laten inspireren door het slakkenhuis en de menselijke gehoorgang.
Akoestisch is er zeker sprake van een bijzondere bijvangst.
Men moet welhaast schreeuwen om zich te verstaan met een medebewoner, omdat het geluid onmiddellijk wegebt in de gekromde bovenruimte.

In de omringende tuin zijn enorme sculpturen in de vorm van gehoorbeentjes geplaceerd, door een 3D-printer vervaardigd van gemalen wit marmer uit Carrara.

Uitgangspunt bij het ontwerp was het vermijden van herhaling.
Elk venster heeft dus andere afmetingen en wordt uiteraard kleiner naarmate men door de gehoorgang naar hogere verdiepingen klimt.
Een hoek van 90 graden is nergens te bekennen.
Bijzonder is ook de afwezigheid van een trap, die je toch zou verwachten in zo’n hoog gebouw.
De vloer loopt als ‘vals plat’ heel geleidelijk omhoog, analoog aan de waterpasloze vloeren van Hundertwasser in Wenen.
Daardoor kom je gaandeweg in een vertraging van de slakkegang.

Aparte kamers vond Duco een overbodige luxe.
Hij wilde een lange doorgangsruimte creëren, waarin hij buitengewoon goed geslaagd is.
Ook bijzonder is het ontbreken van een deur.
Een oor of schelp hebben evenmin een deur, aldus de bouwmeester.
Om tocht te vermijden heeft Duco de oplossing gezocht in een luchtsluis, die een pui van turbinale lucht blaast.
Bij toenadering schakelt de turbine uit.

Aan het eind van de rondleiding onthulde Duco dat hij momenteel bezig is met een nieuw project, gebaseerd op ‘de bovenkamer’.
Het wordt heel apart, men denke aan gedachtegangen, denkbeeldige ruimte, zwevend meubilair, dubbele bodems, glazen plafonds, kelderbalkons etc…

Duco Heist kwam in 1968 vanuit Gstaad naar Nederland en vroeg hier als eerste Zwitserse vluchteling asiel aan, hetgeen hem werd verleend op grond van ‘culturele xenofobie’.
Hij was in meerdere opzichten een pionier, velen zouden hem navolgen.
De eerste jaren verbouwde hij kraakpanden volgens een stijl die nu bekend staat als ruïnebouw.
Later voelde hij zich meer en meer aangetrokken tot luxueuze projecten.

Saillant detail is, dat ‘De Bovenkamer’ in zijn geboortestad Gstaad zal worden gerealiseerd, weliswaar in de periferie maar toch.
Het pand in Denekamp is nog te bezichtigen op afspraak, maximaal acht personen per rondleiding.
Er worden overigens nog bewoners voor gezocht.
(Aanmeldingen bij stichting Natumorf.)

Soepzooitje


Wanneer mijn moeder soep maakte, deed ze er meestal ingrediënten in.
Het duurde lang voor ik begreep wat dat begrip inhield: ingrediënten.
Ze gebruikte voor de jus een pakje dat letterlijk ‘Jus met Ingrediënten’ heette.
Er stond verder niks op.
Later werd mij duidelijk dat alles en iedereen uit ingrediënten is samengesteld.

In de televisiegids las ik consequent het woord rolverdeling als ‘revolverding’ en was dan in de veronderstelling dat het weer zo ’n saaie cowboyfilm betrof waarin blanke nepindianen werden doodgeschoten.
Ik zette er een streep door.
Op een zeker moment had ik in de gaten dat ik het verkeerd las en verbaasde ik mij erover hoe ik het steeds opnieuw verkeerd bleef lezen.
Letter voor letter moest ik mijzelf overtuigen van het woord r-o-l-v-e-r-d-e-l-i-n-g.
Acteurs bleken ingrediënten zijn voor de filmsoep.

Het woord raamprostitutie bracht ik in verband met de eendagsvliegen die op het ongewassen vensterglas op en met elkaar zaten te flikvlooien.
Ik zat erbij en ik keek ernaar, en dacht: dit is dus raamprostitutie.
Waarom weet ik niet, maar ik dacht het.
Ik heb als kind altijd met de taal overhoop gelegen, taal was een soepzooitje.

Onverwachts op bezoek in het ziekenhuis trof ik mijn moeder aan die zojuist was geopereerd aan haar baarmoeder.
Ik heb mijn oma’s nooit gekend, dus ik begreep het niet: de moeder van wie of wat?
Haar moeder?
Zonder gebit vertrouwde ze mij op gedempte toon toe dat ze al haar ‘scharmer’ hadden weggehaald.
Het drama waarmee ze het woord scharmer uitsprak doordrong mij van een verschrikkelijke ramp, waarvan ik niet wist wat die inhield.
Al haar scharmer!
Mijn god, nee toch!
Niet een beetje, maar álles…
Ik huilde maar wat met haar mee.
Meehuilen met de wolven leek haar altijd wel te troosten, waarom we huilden wist ik niet.
Al vond ik praten zonder gebit van jongs af aan wel iets intens zieligs hebben.
Een tandeloze wolf.

Het was rond de tijd dat ik zelf schaamhaar kreeg.
Ik begreep niets van de moedertaal.
Waarom een lichaamsdeel ‘schaamstreek’ heette, snapte ik niet.
Schaamhaar, ik schaamde mij erover te praten of er iets over te vragen.
Van biologie begreep ik dat de hele natuur permanent met seks bezig was.
Planten plantten zich voort als konijnen en de menselijke natuur kon zich ook nog eens zonder voortplanting met seks bezighouden.
Waarom al die schaamte, als alles en iedereen daaruit voortkwam en het klaarblijkelijk in praktijk bracht.
Anders waren we hier toch niet samen, als ingrediënten?

In de dierentuin en in de natuur zag je alle dieren oefenen op de voortplanting.
En wel met zo’n vanzelfsprekende natuurlijkheid, dat je plaatsvervangend mee zat te genieten van hun genot: de schaamte ontstegen.
Die lading op menselijke seksualiteit is mij altijd een raadsel gebleven, de aandacht ervoor ervaar ik als buitenproportioneel.

Taal is natuurlijk ook seks, alle woorden kunnen het met elkaar doen.
Ze fokken elkaar op tot nieuwe exemplaren.
Woorden als ingrediënten verleiden elkaar tot steeds weer nieuwe verhalensoep.
Mijn moeders soep vond ik vers niet te eten.
Pas na een paar dagen begon haar soep lekker te worden, als de vermicelli en de andere ingrediënten begonnen op te lossen.

Klein wereldje

Het is een klein wereldje
huisje boompje beestje
je bent een klein kereltje
met een klein zielig geestje

elke avond eet je
je zelfverbouwde voer
grauwe erwten, flauw en rauw
je waant jezelf, dat weet je
een slimme buitenboer
nu zoek je nog een vrouwtje
tegen de winterkou

de wilgen dragen rieten hoedjes
op dit plantaardige planeetje
waar het ruikt naar havermout
alles lijkt zoet, goed en aardig
waar is het zout, stout en fout?

zo eenzijdig is wel eigenaardig
een schaap met witte voetjes
ontbreekt er nog maar aan
het drinkt zijn melk zo zoetjes

de zon zal hier nooit ondergaan
niets om over te klagen
de volle maan heeft sproetjes
op haar wang of zijn het kraters

om de goden te behagen
zwets je over kalveren en koetjes
sla je een modderfiguur met flaters
en zeg je: doe je zus en zo de groetjes

elke avond eet je
het zelfverbouwde voer
erwten grauw, flauw en rauw
je waant jezelf, dat weet je
een stoere buitenboer
je zoekt alleen nog een vrouwtje
want anders vat je kou

en komt er nooit een vrouwtje?
dan koop je maar een jas
een jas met houtje touwtje

Vertekend beeld


Ik val in slaap bij de rechte lijn
het rechte verveelt mij… gaap… diepgaand

Het is het vege teken van geen idee
de legale terreur van het linealisme

De haakse hoek maakt mij comateus
gelukkig leef ik op bij de lichtste curve

een glooiing in het landschap
een boompje uit het lood

een schuins regenbuitje
een kromme regenboog

een slingerend beekje
een gebogen horizon

een zwalkend bergpaadje
een omweg van A naar B

Het scheve leeft, het beweegt
mij tot een evenwicht

Het geeft een vertekend beeld
waarmee ik mijn niet-weten

kan meten — heel exact — tot talloze
decimalen voor & achter de komma

Creatieve verveling

Mijn jeugdleven speelde zich het meest af op straat en vooral op het ongeplaveide.
Op braakliggende grond met drijfzand opgespoten, niemandsland, sloop en bouwterreinen.
Een huissleutel had ik niet, wel lucifers, zo stond ik vaak voor een dichte deur.

Kennelijk dachten mijn ouders er niet aan om mij een sleutel te geven, ik vroeg er ook niet om. 
Waarom zou ik? 
Binnen kwam ik toch wel.
Gaandeweg leerde ik inbreken, netjes zonder sporen van braak. 
Een gesloten deur daagde mij uit, zonder sleutel binnenkomen gaf een euforisch gevoel.
Heerlijk, via de brievenbus, met een paraplu, bezemsteel of klerenhangertje.

Blind voelend naar de klink van het slot, die ik richting scharnier drukte.

Het lukte altijd, behalve als het nachtslot erop zat.
’s Avonds maar via het bovenlicht van het keukenraam.
Eerst met een bezem, later waren mijn armen lang genoeg om de klink van het raam te openen.
Was het bovenlicht dicht, dan probeerde ik de balkonroute.
Via de kozijnen het portiekdak op, het balkon van de buren over en dan kijken of onze balkondeur open was.
Buren blokkeerden in de loop der jaren een vrije doorgang, dan moest ik via de buitenkant van het hek de balkons passeren.
Kortom: thuiskomen was een groot avontuur, je was pas echt thuis als je had ingebroken.
Ik brak dus ook in als er wel iemand thuis was.
Eenmaal binnen keek ik anders naar mijn thuis, als een vreemdeling, een buitenstaander.
Vreemdheid werd mij vertrouwd.
Was ik hier verwekt of had ik gewoon ergens ingebroken?

Je zou hier ook kunnen lezen dat ik mij gigantisch verveelde in die industriële slaapstad.
Liever beklom ik de regenpijp naar het platje dan de portiektrap.
Nam ik de portiektrap, dan alleen zonder de treden te raken, lopend over de leuning.

Ik brak ook graag in voor anderen die geen sleutel bij zich hadden: vriendjes en buren.
Het werd langzaam bekend, ik werd een beetje verdacht, want wie garandeerde dat ik niet op bezit uit was?
Bezit kon mij gestolen worden, toegang verschaffen was een doel op zich geworden.

Men zegt dat het in de toekomst — dat is inmiddels nu — niet meer gaat om bezit maar om toegang tot…
Je hoeft niets meer te bezitten, alleen maar een geldig toegangsbewijs te tonen.
Of een goed nagemaakt bewijs.
Alleen daarmee kun je erbij horen en meedoen.
Gesteld dat je erbij wilt horen en wilt bijdragen.

Wie geen toegangsbewijs heeft doet er goed aan om te leren inbreken.
Lees: codes kraken.