Novale, de ongeborene


In memoriam Novale, de ongeborene.

“Wezens, dingen en gebeurtenissen: ooit waren ze allen onwezenlijk, zonder substantie en ongebeurd” Oskar Bregenz ‘die Zauberzunge’

Dit verhaal gaat over Novale die nooit geboren is, of laten we het ruimer formuleren, nog niet.
Ik heb Novale niet gekend maar dit verhaal doet de ronde, niemand weet hoe dit verhaal in de wereld is gekomen.
We kunnen niet beoordelen of deze mens het geluk heeft gehad of de pech om ongeboren te blijven.
We kunnen immers niet weten welke ellende bespaard is gebleven of welk aards geluk hiermee is misgelopen.
Het herinnert zich nog glashelder als dit moment, nu.
Het beslissende moment waarop het kind niet verwekt werd.
Onmiskenbaar, de voorlopig belangrijkste gebeurtenis van Novale’s onbestaanbaarheid, conceptie vond geen plaats.
De mogelijke ouders wisten van niets, ze konden dus niets betreuren noch zich verheugen op hun toekomstige kind.
Ze hebben nooit geweten wat ze misten of niet misten.

Het kon nog altijd, geboren worden, weliswaar niet bij deze ouders maar elders. Aan deze open mogelijkheid had Novale genoeg.
Leven als een open mogelijkheid waarin alles gebeurt en achterwege blijft.
Een blijvende mogelijkheid, een eeuwige kans, meer wenste Novale niet.
Man of vrouw dat was Novale om het even.

Het ongeborene leek een lege bedding waar de levensrivier doorheen stroomde.

Gevoelsmengsel

Gevoelsmengsel

Je kon maar een ding tegelijk zien, horen, denken, voelen.
Vooral dat laatste voelde Gunnar Glyfgard als een beperking.
De wereld was dankzij dat lichaam in eerste plaats toch een directe gevoelservaring.
Als een wereldontvanger afgestemd op een favoriete zender.
Maar dat was nu juist het punt, Gunnar wilde niet een zender ontvangen maar alle zenders van de wereld.
De meeste mensen hielden niet van gemengde gevoelens, ze raakten ervan in de war.
Gunnar vond het een verrijking en een verheviging van het leven geven.
Zo kwam hij op het verlangen niet op één specifiek gevoel af te stemmen, maar op alles wat er te voelen viel.
De wereld als een directe totaalervaring.
Er zat niets anders op dan alle gevoelens te mengen, want anders zou je ze chronologisch ondergaan.
Eerst had hij geen idee hoe hij gevoelens moest vermengen, hij probeerde diverse technieken.
Maar steeds schiftte de gevoelssubstantie tot aparte bestanddelen.
Pas toen hij het had opgegeven drong tot hem door dat het in het afstemmen zat.
Juist niet afstemmen op een speciaal kanaal, maar gewoon alle kanalen open zetten.
Alle poorten open en filters weg, dan mengden die gevoelens vanzelf door de onophoudelijke maalstroom van indrukken.
Gunnar voelde zich oplossen in het mengsel van verdriet, extase, walging, liefde, angst, vrijheid, woede, tederheid, verrukking, frustratie, mededogen, ontreddering, dankbaarheid, onzekerheid, ontspanning, verwondering, alle registers van het gevoelsleven werden bespeeld.
Het wonderlijk van dit gevoelsmengsel was dat het als totaalbeleving als neutraliteit voelde.

Het vat vol tegenstrijdigheden was in wezen neutraal.
De tegenstellingen hielden op te strijden, ze vielen tegen elkaar weg.
Eerst was Gunnar vol van deze ontdekking, maar hij verleerde het wel om er over te spreken.
Mensen begrepen het niet, ze vonden het onmenselijk.
Daar zat wel wat in, het was leeg van elk idee over menszijn.
Alleen wat leeg is kan ergens vol van zijn.

Bewust naïef

>
De bal was ooit rond en kon raar rollen.
Het spel was ooit onvoorspelbaar.
De bal is inmiddels plat, lekgeschopt, stukgespeeld,
Hij heeft genoten van het bal zijn, een prachtig leven gehad.

De rijkste club koopt de beste spelers en wordt kampioen.
Wie het best ongemerkt doping gebruikt is de winnaar.
Wie de meeste volgers heeft gekocht is populair.
Hoge kijkcijfers zijn een bewijs van kwaliteit.
Wie de spelregels naar zijn hand zet heeft gelijk.
Wat de meerderheid wil is het goede, het ware en het schone.

Het spel verliest waar de speler zijn onmacht niet kan verwerken.
Spel is ironisch en speelt zich af in de speler,
de deelnemers zijn macht en onmacht,
ze spelen het spel van echt en doen alsof.
Zonder ironie is het spel een voortzetting van de oorlog
alleen met andere middelen.

Spel is altijd nieuw, je speelt alsof er nog nooit gespeeld is.
Je vindt het spel ieder moment opnieuw uit, bewust naïef.
De speler gaat op in het spelen, in liefde voor de bal.
Deze bal is altijd de eerste en de enige, leve het spel.

De schoonheid van het eenmalige.

Astrale Vluchtgegevens

Ik teken dit op uit de zwarte doos:
Ze droeg de huid van de maan als een schraal bontjasje kaal als het oudste licht.
Haar verschijning was van louter schijnsel,
uiterst verfijnde stralen licht, die als haren een voor een uitvielen.

Ze bewoog door stil te hangen temidden van dit heelal waar alles draait om het draaien, onbewogenheid als schutkleur.
Ik ontmoette haar tijdens een astrale vlucht.
Op de hoek van het sterrenstelsel, bij de eerste afslag,
de Melkweg.
Het leek alsof ze mee wilde liften.
Maar bij nader kennismaking draaide alles om haar.

Opeens zag ik haar, een buitenaardse schoonheid.
Ze had een hemellichaam aangetrokken voor deze gelegenheid.
Kalm zei ze:

‘Niets’

Ze had geen mond, geen gezicht.

‘Weet je ‘ vroeg ze telepathisch

‘Weet je al van niets?’

‘Ik knikte, door mijn aandacht even krom te buigen’

‘Weet je wat Niets is?’

Mijn wezen lichtte op tot een groot vraagteken.

‘Niets is toeval’

‘Maar wat is toeval dan?’ vroeg het vraagteken.

‘Toeval is voorbeschikt om niets te zijn’

Haar buitenaardse intelligentie verscheen als een steeds groter wordende glimlach, de glimlach dijde uit tot ze heel de ruimte vulde.
Opgelost.
Terug op aarde moest ik met gezonde tegenzin mijn lichaam weer aantrekken, als een stug, te dik ruimtepak.

Het nevenpersoonlijke heden

Bor van Geenen heeft hele garderobes neven, die ieder een eigen persoonlijk heden genereren.
Sinds Fernando Pessoa heten deze nevenverschijnselen heteroniemen, niks pseudo, allemaal evenwaardige virtuele maskeringen.
“Even geloofwaardig als de mate waarin men in ze gelooft”
“De persoonlijkheid is een soort draagbare mode, maar dan een denkbeeldige mode voor de bovenkamer.
De persoon is feitelijk niets anders dan een vorm van binnenhuisarchitectuur, interior design maar dan met taal, beelden, denkbeelden, meningen, overtuigingen, concepten.
Menigeen schakelt geestelijke ontwerpers in om hun bovenkamer een beetje leefbaar in te richten.
Zijn ze uitgekeken op het meubilair dan nemen ze een andere inrichting.
Naast de diploma’s ingelijst aan de muur hangt de persoonlijke smaak, voorkeur en afkeer ligt in de vitrinekast, onder hoogpolig tapijt ligt het stof tot nadenken.
“Het verleden vormt een decoratief behangetje”

Dit staat allemaal te lezen in ‘Het nevenpersoonlijke heden’ de
geautoriseerde biografie over Bor ven Geenen, de biograaf wil graag anoniem blijven.

Het enige verschil tussen gewone onsterfelijken en Bor van Geenen is, dat Bor’s binnenwereld binnen een oogwenk totaal heringericht kan worden.
In een flits lijkt er iemand anders tegenover je te zitten, die plots het tegenovergestelde kan beweren.
Bor leeft in een permanente staat van verhuizing:
“Alles verhuist behalve de ziel, verandering is een blijvende verwijzing naar de ziel” zei Bor ooit in een ongepubliceerd interview.

Bor put uit het eindeloze magazijn dat de wereld heet, hij recruteert persoonlijkheden om deze hun ‘eigen’ verhaal te laten vertellen.
Zijn lezers kunnen gratis winkelen in zijn bovenkamer.
“Nemen jullie de dingen van jullie gading, dan neem ik de ruimte.” aldus van Geenen.

Bor geeft er de voorkeur aan de bovenkamer in een oogwenk leeg te maken, met alleen twee virtuele schroeven in het denkbeeldige plafond voor zijn schommel, met uitzicht rondom.
“ik heb een kop als een vissenkom”
Zo kijkt hij graag geheel naakt (ja, ook het lichaam trekt hij uit) naar deze kaleidoscopische wereld, heen en weer, en weer en heen schommelend om in evenwicht te blijven.

“Het lichaam, dat is zoiets als de nieuwe kleren van de keizer, alleen niemand ziet het”

Doordruktermijn

Aram Bocht had onmerkbaar traag de staat van bejaard zijn verworven, leeftijdtechnisch gezien.
Hij voelde zich gezond als een goudvis in een kom, uitzicht rondom , een open blik.
Alle zintuigen hadden er nog zin in.
Aram was dit verse jaar opgestaan met een opgeruimd gevoel van schoon schip maken, heerlijk.
Ruimte maken voor iets nieuws.
Als een legale vandaal had hij met genoegen het glaswerk weggekinkeld, alle oude kranten in de bus van de papierbak gefrommeld, post voor de vergetelheid.
Overbodige troep aan de kringloopwinkel geschonken.
Wat was er nu eigenlijk niet overbodig, vroeg hij zich af.
De koelkast opschonen, schimmeljam, een half potje augurkensap, ingedroogde kaas.
In de koeling vond hij die overdosis pillen, voor het geval dat…
Je kon ze maar beter in huis hebben was de gedachte ooit geweest, als voorzorg om uit handen van de zorg te blijven.
De eerste robots waren daar al gesignaleerd, in mensgedaanten en nog erger: als mensachtigen met een ziel van een robot.
Bocht las de etiketten, als vreemde chemische sprookjesnamen, toverspreuken, de houdbaarheidsdatum was binnenkort verstreken, als een ultimatum.
Nu kon het nog, een prachtig leven, lijf en leden nog gezond, nog wilsbekwaam.
Ze zagen er nog als nieuw uit, felgekleurde pillen in doordrukstrips.
Het was een geruststelling dat hij ze in huis had, zo kon hij onbekommerd blijven.
Haast had Aram nooit gehad.
Zou hij nieuwe bestellen?
Voorlopig zou hij ze gewoon bewaren en desnoods laten bederven. Hij zou er hoogstens aan kunnen sterven, aan onhoudbare pillen. Leven was voorlopig nog niet onhoudbaar.

Slopende ziekte

Salvador Besem leed aan manische curiositeit.
De diagnose liet lang op zich wachten, niet in de laatste plaats omdat Salvador de eerste patiënt was.
Er waren wel meer mensen nieuwsgierig, maar het fanatisme van Salvador was uitzonderlijk.
De tengere jongen had tot zijn zevende jaar niet gesproken en de wereldse verschijnselen met een verbijsterde blik waargenomen.
Op zijn derde jaar begon hij de dingen open te maken, om ze van binnen te kunnen bekijken.
Zijn knuffels knipte hij open om hun wezen te onderzoeken.
Electrische apparaten schroefde hij open, porcelein maakte hij fijn, hij verzaagde meubilair.
Trots legde hij de resten van zijn onderzoek in zijn moeders bed, zoals een kat zijn dooie prooien aan de baas schenkt.
Men begreep zijn sloopziekte niet.

Zijn ouders werden tot waanzin gedreven door dagelijks de helften van hun dierbare huisraad te moeten vinden.
Hoe ze ook op hem inpraatten het kon zijn brandende nieuwsgierigheid niet blussen.
De jongen moest worden vastgebonden om niet alles te halveren. De psychiater weet het fanatisme aan zijn spaanse temperament. Moeder Imelda Besem-de Plata was een volbloed Spaanse.
Haar blonde haar verfde ze ravenzwart uit heimwee naar een gemist zigeunerbestaan.
Ze kon niet aarden in de hollandse kleibodem van Zeeuws-Vlaanderen, waar haar man spruiten verbouwde.
In gebroken Catalaans mompelde ze zich schor over duende en tziganetradities.
Haar gepijnigde blik deed vermoeden dat er een giftige doorn in haar ziel priemde.

De dwangbuis bood de jonge onderzoeker een kans om zich te concentreren op zijn obsessie.
Tijdens zijn vastgebonden staat bleef Salvador rustig de dingen halveren, maar nu denkbeeldig.
Hij ging hierbij grondig te werk.
Zich strikt beperkend tot één ding halveerde hij consequent de helft die er over bleef, de andere helft gooide hij weg.
Salvador bereikte een euforische staat waarin iets en niets moeiteloos in elkaar overvloeiden.
Het voelde als een verlossing, al wist Salvador niet waarvan.
Imelda vluchtte naar familie in Figueras, vader volgde haar onnavolgbare sporen, gezien de ansichtkaarten die hij stuurde. Salvador Besem vond onderdak in de faculteit voor kleinste deeltjesfysica.
Na vier jaar stapte hij over naar filosofie, vakgroep vergelijkende mystiek.

Wonderlijk toch dat je tien jaar naast je buurman kan wonen zonder iets over hem te weten.

Iedereen is blij in mei

Lente jubelt door de lucht
vogels zingen blij
vliegers nemen een hoge vlucht
boven de bloemenwei

bomen bloesemen voluit
alle honden spelen vrij
kinderstemmen in het park
iedereen is blij in mei

de ijscokar heeft veel plezier
zolang de zon maar lacht
vlaggen wapperen voor de sier
in een briesje warm en zacht

het reclamebord vertelt de mens
wat hij nog verlangen moet
maar je hebt geen andere wens
onder de zon is alles goed

er is één ding wat ik zeker weet
leven heeft haar grenzen
we dromen verder onder de grond
ook al is er niets meer te wensen

kinderen spelen in de zon
honden rennen vrij
ik zou dit zingen als ik kon
iedereen is blij in mij

ik zou echt zingen als ik kon
hier in de bloemenwei

(zeer vrij hertaald naar G.Page: Everyone’s Happy)

Osman Zöbel

Osman Zöbel was vriendelijk en innemend.
Zijn rigoureuze openheid maakte echter dat men hem op een zekere afstand hield.
Osman merkte vaak dingen op waar men van schrok, alleen oude bomen, vooral oude eiken en beuken konden zijn opmerkingsgave wel waarderen, soms ruiste een hele beukenlaan als Osman voorbij kwam.
Of een oude muur die alles hoorde voorbij komen en door een lichtval van kleur veranderde.
In menselijk gezelschap hield hij zich op de hoogte door zich op de vlakte houden, hij werd zelf een luisterende muur.
Zijn uiterlijk was altijd verzorgd, kleding heel en schoon, hij combineerde onuitgesproken tinten, die samen de uitwerking hadden van een schutkleur.
Ongeacht de achtergrond leek Osman Zöbel op den duur op te lossen in zijn omgeving.
Er viel eigenlijk niets speciaals op hem aan op te merken of het zou juist dat kenmerkloze zijn.

Dit maakte hem voor sommige mensen verdacht, men vermoedde een geheim agent achter die facade van onopvallendheid, een stille, een spion…
Waar hij van leefde werd nooit duidelijk, er waren vage geruchten.
Hij zou een fortuin hebben geërfd of anoniem in de beurshandel speculeren.
Het leek dat hij van de wind leefde maar daarvoor was hij niet frivool genoeg.
Grote zaken betrad hij lichtvoetig, details behandelde hij in volle ernst alsof zijn leven ervan afhing.
De dood, om maar een grote zaak te noemen, beschouwde Osman onder ons gesproken en gezwegen als een van de best uitgevoerde illusies.
Je wist dat het een trucage was, al kon je de vinger er niet achter krijgen.
Dat de verpakking van de ziel vakkundig werd weggetoverd maakte voor Osman de ziel alleen maar meer aanwezig en wel dankzij de kleinste details.
In die zin zag hij een grote overeenkomst met die andere grootheid die de neiging had zich te verschuilen naarmate je er meer over sprak, zo verlegen dat alleen totale negatie als uitnodiging kon dienen.
Het was zomaar begonnen na de verdwijning van het lichaam van zijn jongere broer Nusrat.
In de kleinste details begon de ziel van Nusrat tegen hem te spreken.
Een blad dat trilde, een lichtval op een bloem vlak voordat de blaadjes vielen, de vreemde geur, een woord waar hij niet op kon komen, de smaak van sneeuw, een pluisje op zijn vest, een vlek in het tapijt.
Het gaf hem een warme golvende gloed in de hartstreek alsof alle zielen zich daar verzamelden.
In de combinaties van dergelijke sensaties sprak Nusrat’s ziel boekdelen tot zijn broer.
Osman sprak terug in gebaren, rituelen, hij neuriede wijsjes, sloot zijn ogen om beter te zien.

Waar anderen vluchtig aan voorbij gingen daar zag Osman betekenissen opgloeien als vuurvliegjes in de nacht van onverschilligheid.