L’eau d’heures 1

Philippe de Bougy had de top bereikt in Parijs als parfumeur, hoofd van een waar geurimperium genaamd L’eau d’heures, ‘Het water van uren’
Het was geleidelijk begonnen dat hij minder ging ruiken.
Hijzelf merkte het niet op, hij dacht alleen maar dat wat hij nog rook subtieler was.
Pas toen hij een keer letterlijk niets meer rook begon zijn hart te bonken.
Rook hij een herinnering aan geur?
Een bevriende arts onderzocht zijn neus en stelde de diagnose, Anosmie.
Niets meer kunnen ruiken, daar was geen woord voor en waar geen woord voor is bestaat officieel niet.
Had hij teveel geroken dat zijn reukorgaan was versleten?
Philippe herinnerde de arts aan zijn geheimhoudingsplicht, niemand mocht dit gaan weten.
Het imperium draaide verder onder zijn geurdoofheid, zo noemde hij het tegen zichzelf.
Gaandeweg ging hij zich meer zorgen maken, twijfel werd vertwijfeling.
Zijn naaste medewerkers van het lab merkten dat hij zichzelf overmatig parfumeerde,
de exquise stank sloeg op hun keel, niemand durfde het te zeggen.
Het eten in de duurste Michelin-restaurants smaakte hem ook steeds minder,
de meesterparfumeur raakte in een depressie.
Om het te verwerken nam hij een sabbatical en trok naar India waar niemand hem kende.
Het land van talloze geuren, waar hij als beginnend parfumeur zijn grondstoffen inkocht.

Zijn is wezen

Elke keer wanneer ik vergeten ben dat ik een vrouwenlichaam heb word ik ongesteld. Geen punt verder behalve dat ik mij weer ga afvragen wat het betekent om vrouw te zijn.
Nooit komt er een bevredigend antwoord.
Kinderen baren zegt mij weinig.
Dat zou een vrouw zorgen moeten baren maar mij baart het niets.
Ik ben met weinig tevreden, zelfs met niets.

Levend in de vergeetstand ben ik er gewoon, vrijwel zonder kenmerken.
Dat uiterlijk is er wel maar ik zie het zelden, soms in een etalageruit.
Het verbaast mij dat mensen daar leven, daar buiten.
Voor mij is alles binnen, ook wat buiten lijkt is binnen.
Toch komt die vraag steeds weer op, uit een misvatting.
Het is waarschijnlijk heel simpel: je hebt een vrouwenlichaam maar dat ben je niet, een onderscheid tussen hebben en zijn.
‘Maar wat ben je dan als je geen lichaam bent?’ vraagt men dan.
‘Een openbaar geheim?’ vraag ik als antwoord.

Voor geen probleem bestaat geen oplossing.

(Om misverstanden te voorkomen, bovenstaand bijdrage is geschreven
door gastcolumniste Eva Fagel, zij schrijft onder pseudoniem,
ik heb haar uitgenodigd als meest trouwe lezeres van Openbaar Geheim,
ze is de eerste uit een reeks gastschrijvers die ik heb gevraagd)

Menstoringen

In het dorp waar ik woon groet men elkaar niet.
Men zegt niets tegen elkaar. Men is een raar woord.
Men zegt dat het komt omdat het allemaal import is wat hier woont.
Rijke vluchtelingen uit de randstad, de armen vluchtten juist naar de stad.
Ik weet toevallig wat van electronica en alarmen die spontaan afgaan.
Een rijke vluchteling bij wie ik naar binnen wist te dringen, achter zijn beveiligingssysteem, wist mij te vertellen:
‘Wij zijn graag op onszelf, ik stoor niet graag iemand omdat ik zelf niet gestoord wil worden, daarom ben ik hier gaan wonen, omdat ik niet gestoord wilde worden,in de stad werd ik permanent helemaal gestoord, die geuren, geluidsoverlast, sirenes, al dat menslijk verkeer…’

Ik knikte zonder iets te zeggen en prutste onderwijl nog wat aan beveiligingsdraadjes.
In het begin had ik iedereen begroet, maar na keer op keer souverein te zijn genegeerd stopte ik ermee.
Wie zich hier daaraan stoort is gestoord.
Het alarm zou voorlopig nooit meer afgaan.

Het mooie ding

Het mooie ding

De eerste keer dat ik onze hond zag gaf ik hem ‘een mooi ding’ , een kort dik stokje.
Hij waggelde als pup nog onbeholpen maar ‘het mooie ding’ nam hij doelgericht aan en begroef het meteen in een zeer ondiep kuiltje achter de heg van de boerderij, waar geen hond het zou kunnen vinden.
Het was duidelijk dat wij voor elkaar bestemd waren, ook ik hou er hartstochtelijk van om schatten in het openbaar te begraven en rondsnuffelend te leven in verheuging van wat er allemaal is.
De natuur is alles de baas, ik luister graag naar de natuur, in dit geval een hond.

‘Het mooie ding’ dat hij begroef was voor later, een bewijs dat honden aan toekomstplanning doen.
Het is mooi om plannen te maken en die vervolgens te vergeten omdat mooiere dingen voorbij komen.
Het fijne van het mooie ding is dat je het kan verzamelen, begraven, opgraven, eraan likken, erop knauwen en doorslikken in niet al te grote brokken.

Onze hond kent het begrip ‘Mooi ding’ door en door.
Vraag ik mijn vrouw; ‘Heb je nog een mooi ding gezien de laatste tijd?’ dan staat de hond meteen rechtovereind, met oren gespitst voor je neus in afwachting van nadere informatie.
Wanneer ik het woord zoeken eraan toevoeg kijkt hij meteen schichtig om zich heen, snuift heftig in de lucht, alsof ik ergens het mooie ding verstopt zou hebben.
Bij de volgende aansporing geeft hij een emotioneel blafje en gaat bezeten op zoek.

De hond heeft alleen oog voor de schoonheid van het driedimensionale, sculptuur.
Voor plattevlakkunst haalt hij zijn neus op, er zit kraak noch smaak aan een schilderij.
Een hond leeft in een openlucht museum van geurkunst waar wij ons geen voorstelling van kunnen maken.
Een permanente tentoonstelling van ongekende geuren die mogelijk onze perceptie van schoonheid waarschijnlijk verre overtreffen qua subtiliteit. Wat is subtieler dan geur?
Wij zijn slechts bazen, de hond heeft ons verbaasd en kan ons blijvend verbazen.

Bladgroenvingers

Mensen die geen groene vingers bezitten verzuipen hun planten.
Ze geven teveel liefde uit angst.
Of ze vermoorden de plant passief door hem te vergeten en uit te laten drogen.
Ze geven niets om planten.
Voor deze mensen is er de Roos van Jericho.
Een schijndood bolletje verdroogde takjes en worteltjes.
Zodra er wat vocht in de buurt is zuigt het bolletje zich vol en wordt helder groen binnen een paar uur.
De roos blijft springlevend in coma zonder vocht, dan rolt het in de wind over het aardoppervlak, alsof het op zoek zou zijn naar water.
Het maakt de roos helemaal niets uit, levend in de schijndood, of dood in het schijnleven. Het wordt wel een opstandingsplant genoemd.
Een mooi symbool voor de ziel die eeuwig rondzwerft tussen hemel en aarde, tussen leven en dood.
Deze ziel kan overal aarden en tegelijkertijd nergens blijven.
De dood schijnt droog te zijn, water geeft leven.

De slaap is ook een kleine dood, schijndood.
Uitgedroogd rol je door de nacht niet wetend waar de wind je nu weer zal brengen.
Als er nog een ochtend komt zal je drinken en weer groen worden als een pasgeborene.
De mens als opstandeling.

Honderzoek

Wetenschappelijk honderzoek heeft huitgewezen dat honden vaker de baas de baas zijn dan de baas de hond de baas his.
Dit his heen hopmerkelijke hontdekking haangezien tot voor kort van het homgekeerde werd huitgegaan.
De hond laat dus zijn baasje huit.
Die verse bazen hebben hal met hontzetting gereageerd hop de huitkomst van dit honderzoek. Ze vinden het hongelovelijk dat de rollen zo handersom blijken te liggen. Sommigen zeggen: ‘maar dat his de homgekeerde wereld, habsurd gewoon’
Dit laatste lijkt hinderdaad het geval.
Handeren verwijten de honderzoekers zelf geen hond te bezitten, handers zou de huitslag van het honderzoek wel handers zijn huitgepakt, zo luidt hun hoordeel.
Honderzoekers verdedigen de huitslag door te hopperen dat het honderzoek dubbelblind his gedaan hin het holst van de nacht.

Plagiaathond

Ik ben niet zo gek op auto’s,
maar wel gek op vormen
en zelfs auto’s hebben soms een vorm
die kan bekoren.

Vooral als autovormen de natuur plagiëren
is dat aandoenlijk, kever, snoek, eend,
stijf blik dat vloeibaar wordt.

Of als ze dat juist totaal niet doen,
een vierkante auto,(panda)
stroomlijnloosheid kan mij ontroeren.

Dit besef kwam naar boven toen ik een hond wilde.
Ik stelde mij een hond voor met een kop als een oude Volvo, met voorspatborden die als te lange
bovenlippen over de voorwielen hangen.

Verder moest hij roodbruin zijn,
zo plaatste ik mijn bestelling.

Mijn hond is bij mijn weten de eerste hond
die is ontworpen naar voorbeeld van een auto.

Goed fout (romanfragment)


Ik had een onderduiker in huis genomen.
Zo dacht ik mij ervan te verzekeren dat ik een goed mens zou zijn als de oorlog zou uitbreken.
De kennis klopte bij mij aan, op de vlucht voor de autoriteiten die de vrede met geweld handhaafden, hij wilde niet het leger in.
Zijn lafheid gaf hem de moed om de strijd voor vrede te ontvluchten.
Bij nachtelijke huiszoekingen werd hij nooit gevonden.

De gewapende vrede duurde zo lang dat ik de kennis tenslotte helemaal was vergeten. Pas toen de oorlog uitbrak herinnerde ik mij plots ‘mijn’ vergeten kennis.
Ik zocht hem op in zijn geheime schuilplaats achter het behang om te vertellen dat de vijand ons vredige land de oorlog verklaard had. Binnen een paar dagen werd het land bezet.

Het was een bevrijding voor de onderduiker, na zoveel schuiljaren kon hij eindelijk de zon weer op zijn huid voelen.
Door de vijand werd de vergeten kennis onthaald als een held. Ik kreeg een onderscheiding van de vijandelijke autoriteit
voor het veiligstellen van de ondergedoken kennis.

Na een kortstondige bezetting werd de vijand een vriend,
het verzet vond dit een passende strategie, de vijand inlijven door overgave.
Oorlog verliest het op de lange duur altijd van de vrede, bij gebrek aan mankracht.
We werden uitgeleverd, aan wie heb ik nooit begrepen, ik zit hier tot nu toe levenslang.
De geheime kennis bleek een dubbelspion.
In het schijnproces was hij gepromoveerd tot rechter.
De aanklacht luidde dat het fout was om goed te willen zijn.

Ik moest dat erkennen om strafvermindering te krijgen,
daarna volgde de veroordeling.
Toen ik protesteerde verklaarde de rechter:
“zie het positief, nu mag u mijn onderduiker zijn, dat ben ik u verschuldigd”

Niets is onhaalbaar


Hier is geen verhaal van te maken, dit totale gebrek aan gebeurtenissen. Geen hoofdpersoon te vinden, zonder vaste woon of verblijfplaats, bizar gewoon.
De gevolgen zijn bekend, zonder persoon geen verwikkelingen, geen plot.
De dingen zijn eveneens weg, verdwenen of op vakantie, naar waar?
Overbodig ze hier op te sommen want ze dragen geen namen meer. Niemand die ze betekenis geeft en ze leven inblaast.
Zelfs de nabije omgeving die de entourage zou kunnen vormen voor een verhaal is ver te zoeken.
Er valt kortom niets te vertellen en dat doe ik dan ook vol overtuiging en inzet.
Ook een onverhaal heeft bestaansrecht.
Waarom zou je het onvertelbare vertellen?

Tussen de regels door hoor je het geschrevene verzuchten;
‘Ach, was ik maar iets Oblomov-achtigs, dan zou ik niets doen, maar zelfs dat kan ik niet’
Niets is onhaalbaar, wat een mogelijkheden.