Fokhond

Fokhond

dsc_0111

Ontroerend toch, hoe die bastaard elke dag weer met zijn onverwoestbare optimisme op zoek gaat naar het vrouwtje dat hij denkt te ruiken.

-Ja, honden zijn naïef tot op het bot, ze lopen achter een worst aan die er niet is.

-Geweldig toch dat hij zonder zijn geliefde ooit te hebben gezien zeker weet dat dit de moeder van zijn kinderen is, onvoorwaardelijke liefde voor een geur.

-Nou noem dat optimisme maar gerust voortplantingsdrift hoor.

-Stel je nu optimisme gelijk aan geilheid?

-Ja, waarom niet; ‘Optimisme is de ongefundeerde overtuiging dat het wenselijke in het verschiet ligt’

-Welnee, optimisme schept het wenselijke, het is willen wat er is en wat er nog niet is, ongeacht wat er is er iets van maken.

-Ja, dat klopt, Wildesheim had het niet beter kunnen zeggen!

-Waarom laat je je hond niet castreren, hij lijdt nodeloos aan die voortplantdrang.

-Welnee het maakt hem juist zo levendig.

-Beschaving is het voorkomen van nodeloos lijden.

-Ja zeg, niet geboren worden is dan zeker de beste preventie om lijden te voorkomen?

-Nu overdrijf je weer, kijk eens naar de rust van een onvruchtbare hond.

-Ja, die duffe doorgefokte Golden Retrievers bedoel je zeker?

-Ach, je bent gewoon bang dat jouw eigen optimisme gecastreerd wordt, die hond is maar een symbool.

-Natuurlijk, ik beken, ik overweeg er zelfs een teefje erbij te nemen.

-Onverwoestbare optimist!

-Zeker, tegen de vernietiging in elke dag een boompje planten, dat zou iedereen moeten doen, in plaats van regenwouden platbranden.

-Goed dan, ik doe mee, als het je lukt een vrouwtje te vinden neem ik een pup van je af.

-Prima, driehonderd euro, met certificaat 100% bastaard Wildesheimer kruising Birkenstock!

Euphoria

Walter Breuvink groeide op bij zijn psychiatrische vader. Zijn moeder werd gek van die man, zij zou het alleen wel redden, dacht Walter. Uit mededogen koos De jongen na de scheiding voor vader, het voelde als een roeping om hem bij te staan. Gaandeweg werd hem duidelijk dat helpen niet genoeg was, hij moest hem genezen.
Toen Walter het huis verliet om medicijnen te gaan studeren, bleef zijn vader onbedoeld druk op hem uitoefenen door zijn zoon om de dag op te bellen om zijn meeste verse waanideeën te spuien die Walter dan uit zijn hoofd probeerde te praten.
Walter was dus zeer gedreven om medicijnen te bestuderen en wilde zich tot apotheker specialiseren. Nieuwe medicatie ontwikkelen werd zijn obsessie, psychofarma. Het verlangen om zijn vader eindelijk gelukkig te zien dreef hem voort.
In het geheim nam hij tijdens zijn opleiding chemische preparaten mee naar huis, waaronder uiteraard ook verdovende middelen. Zijn studentenkeukentje leek op een laboratorium. De cocktails die hij samenstelde probeerde hij eerst op zichzelf uit. Een keer bleef hij 24 uur onder zeil, een iets te enthousiaste dosering.
Na vele experimenten vond hij een combinatie van uppers, tranquillizers, morfine en een synthetische variant van cocaïne. De werktitel van het middel was ‘Euphoria’. Walter besloot zijn vader te vertellen over het experiment.
Samen vonden ze de perfecte dosering. Vader veranderde in een euforische, opgewekte man die nu van de kleinste dingen kon genieten. Walter herkende zijn eigen vader niet meer terug, rustig, flegmatisch, bijna lui.
Wie was deze man? Hij belde nooit meer… was hij zijn zoon vergeten? De genezing leidde tot vervreemding. De zoon begon, gek genoeg zijn probleemvader te missen.
Om zich te troosten ging Walter Euphoria slikken dat buitengewoon verslavend bleek.
Euphoria zou een zeer succesvolle middel zijn geworden ware het niet dat het één bijwerking had; het maakte de gebruiker compleet ambitieloos, tevreden en ontspannen.
Wat heeft een economisch gedreven maatschappij aan mensen die gelukkig en relaxed zijn? De autoriteiten plaatsten het middel op de lijst van verboden middelen, harddrugs. Walter slaagde cum laude en werd later uit zijn ambt gezet.
Vader werd weer helemaal ‘de oude’.

Vanzelfsprekende dingen

Dingen hebben wel een lichaam maar meestal geen mond, geen adem. Ze zeggen niets hardop, ze spreken lichaamstaal. Hun onbewogenheid vraagt om beweging.
Vandaag smeekte de keukentafelstoel met heel zijn wezenloosheid om bezieling. Hij verveelde zich dood aan de keukentafel met zijn drie nutteloze broers.
Omdat ik geen tijd had om hem te bezielen zette ik als troost de dode boodschappentas op zijn zitting, bij wijze van gezelschap. Dat hij vaderlijke gevoelens koesterde voor die tas was mij al eerder opgevallen. De boodschappentas zat als een opgelaten kind bij hem op schoot, verlegen met de situatie. Om hun band te versterken besloot ik de oude kranten in de tas te doen, die zwaarte vond de stoel hartverwarmend. Gewicht voelt aan als aandacht, ik weet dat van de tafel die het ook heerlijk vindt als er een zware vaas met bloemen op haar wordt geplaatst. Ik hield de stoel bij de leuning vast zodat zijn koele rug wat warmer werd door mijn handen en mijn handen koeler. Warmteafgifte en het schenken van koelte is zeer intieme lichaamstaal.
De tas voelde zich heel wat nu ze gevuld was, ze keek opeens schamper naar de vuilnisbak die overigens eveneens goed gevuld was, weliswaar met afval maar toch…
Kennelijk vond zij dat het oude nieuws waar zij mee was opgevuld van een hoger nivo was dan het ongeletterde huisafval. De afvalzak had geen boodschap aan de verwaande tas. Zoals bekend is negeren ook communicatie. Er gaat een grote erkenning vanuit als men moeite doet om je niet te zien. Ik voelde waardering voor de ruimhartigheid van de afvalzak, hij is mij dierbaar. Om hem te belonen besloot ik hem te sluiten en weg te gooien, het hoogtepunt in het leven van een zak. Ach, wat genoot hij van het afhechten met dat wit geplastificeerde ijzerdraadje, zich verheugend op die gezellige reünie straks in de container.
Stel je toch eens voor een roman van alleen maar lichaamstaal, begeesterde dingen.
Het deed mij vandaag pijn om het oud papier weg te brengen, ook dingen kunnen je verwijtend aankijken. Soms moet je hard zijn, halfzachten zijn er al genoeg.

Karperhart

Het bruggetje overhuift de vijver.
Het hoofd is ergens in de wolken.
Ogen zwerven zacht langs de tienduizend dingen.
Onder de met bladeren bezaaide waterspiegel zweeft het hart als een karper,
roerloze vinnen dirigeren de stilte.
Ze eet al kussend waterplanten schoon.

Oren liggen op de bodem als schelpen te luisteren.
Wiens neus waait met alle winden mee, vervoerd door ongekende vleugjes?
Ook al heb je geen staart meer, het kwispelt wel.
In de vijverspiegel is geen hond te zien.
De karpermond vertelt alle geheimen door aan wie het maar wil horen:
‘… .. … … .. .. …….. .. … … .. …….. ….’

Tuingeit

Onze tuinman Gilbert lijkt een laks figuur. Hij gelooft heilig in ‘natuurlijk tuinieren’…
Waar een molshoop opduikt, daar plant hij een plantje; ‘Dat scheelt weer graafwerk’.
In water geven gelooft hij niet: ‘De plant wortelt beter als de wortels naar water op zoek moeten wroeten, diep in de aarde’

‘Wat ben je aan het uitbroeden?’ vraag ik hem.
‘Ik wacht op hemelwater, gods akker is geduldig’ verzucht hij leunend op de hark.
Niet met hem beginnen over onkruid wieden: ‘Wat is onkruid?’
Voor je het weet begint hij over geneeskrachtige kruiden, alles is wel ergens goed voor.
Snoeien doet hij wel, maar hij laat eerst de najaarsstormen het grove werk doen, de resten stapelt hij dan tot een houtwal. ‘Voor de egels is kreupelhout met herfstbladeren heerlijk’

‘Waar betalen we Harkema eigenlijk voor.’ vroeg mijn vrouw zich eens af.
‘Om voor ons te bemiddelen met Moeder Natuur, wij spreken haar taal niet.’

De ijzeren vingers van de hark aaien door het gras, maken een kruintje rond de molshopen en een golvende scheiding in het midden. Gilbert had ook dameskapper kunnen worden.
‘Het gazon is het mooist als je er vooral niet overheen loopt!’ mijmert hij hardop.
Aan grasmaaien doet hij niet; ‘Dat ragt de hele halm aan gort!’

Soms neemt hij de geit mee, zijn ‘happy little friend’
‘Een topgeit…lust alleen gras, maait precies op maat’
Gilbert harkt rustig verder naast het grazende geitje.
‘De hark is bedoeld om alle menselijke sporen uit de tuin te wissen, je moet de mens idealiter uit de tuin weren om het natuurlijk te houden’
‘Maar, dan voel ik me een bezoeker in mijn eigen tuin!’ werp ik tegen.
‘Dat moet ook, wij zijn maar te gast in deze ‘aardse hof’, grijnst hij zonder ironie.

Mobilisten


In hun metalige lichaam reden ze de bijna doodervaring binnen.
Ze konden maar één kant op, recht op het licht af.
Alsof ze in een drive-in-bioscoop zaten, dwars door het filmdoek vlogen.
Achter het doek begon de dood pas echt te leven.
Het voorafgaande scheen slechts een voorprogramma,
nu begon het ongeprogrammeerde zicht.
Ze voelden zich opgelicht door het niet verdwijnen.
Bedrogen door de Dood met zijn loze beloften.
Hemelse fraude, die macabere oplichter bleek spoorloos.
Op het autokerkhof lieten ze hun afgereden ijzerlijf achter.

Nu waren ze weer gewone mobilisten, voetgangers

Rolspel

Het afgebrande bos had het natuurlijk wel aan zichzelf te danken.
Had het bos niet zelf het lucifershoutje geleverd waarmee de brand was aangestoken?
Alleen het fosfor was onschuldig, wat kon fosfor eraan doen dat ze zo licht ontvlambaar was? Het was nu eenmaal haar natuur om bij de geringste wrijving te ontvlammen.

Binnenshuis strandde het huwelijk bijna op het feit dat hij de wc-rol met het velletje naar de muur ophing terwijl zij het velletje aan de buitenkant wilde laten hangen.
Het was allemaal begonnen toen zij hem verweet dat hij nooit een nieuwe rol ophing en de nieuwe rol in wc liet rondslingeren. Waar was zo’n rolhouder dan voor?
Hij nam het verwijt serieus en kwijtte zich voortaan van zijn taak. Met volle overtuiging deed hij het vervolgens consequent fout, in haar ogen. Het smeulende conflict vlamde regelmatig op tot vurige discussies. Het was toch evident, vond zij.
Er viel voor beide handelswijzen iets te zeggen, maar waarom zou je, vond hij, je kon het net zo goed andersom doen. Dat het er niet toe deed was de druppel voor haar…natuurlijk deed het er wel toe!
De daarop volgende jaren merkten ze stilzwijgend op dat hun gewoonte soms omsloeg naar de andere kant, hun rollen wisselden van principe.
Toen ze het er later weer eens over hadden wisten ze zelf niet meer zeker welke positie ze ooit hadden ingenomen.

Het afgebrande bos bleek zo vruchtbaar dat het na een paar jaar alweer overwoekerd was met jeugdige zaailingen. De paden van het bos waren zelfs niet meer terug te vinden. De verkoolde bodem, verzadigd van zaden. Verreweg de meeste oorzaken raken verkoold in de bosbrand van de geschiedenis.

Truffelolie

Op een of andere manier lijkt aardolie onnatuurlijk, misschien omdat er kunststoffen van gefabriceerd worden, verbindingen die niet in de natuur voorkomen.
Maar aardolie is door en door natuurlijk, het is de siroop van de plantaardige wereld. Vergane prehistorische oerbossen, compost gepureerd door de tijd.
Niet zo vreemd dus dat één druppeltje aardolie naar truffel smaakt, pure bossmaak.
Een druppel in een flesje olijfolie geeft al een sterke truffelaroma, een delicatesse. Feitelijk is plastic dus ook natuurlijk ook al is het een afgeleide verbinding.
Plastics kunnen zo verschrikkelijk nieuw ruiken. Een nieuwe auto kan zo penetrant nieuw stinken dat je liever een tweedehands model koopt die gewoon lekker naar mens stinkt.
Het enige echt nieuwe wat de mens heeft geschapen is geld en geld heeft op haar beurt
‘de nieuwe mens’ geschapen. Het blijft wonderlijk hoe de nieuwe mens een dood idee als geld leven in weet te blazen, alleen maar door er massaal in te geloven, iedere dag weer opnieuw, als een gebed zonder eind. De meest verstokte atheïsten geloven wel heilig in geld. Het laat de kracht en de macht van geloven zien. Het dode idee wordt met geweld verdedigd, er worden oorlogen om gevoerd. De zucht naar meer geld vernietigt de menselijke leefwereld.Het huidige denkbeeldige geld stinkt niet meer, net als de duivel zelf. Dat het virtuele minder substantie heeft dan de geur van truffel en toch de wereld kan vergiftigen is een wonder op zich. Eerst geloven dus en dan zien.

Pro-Deo

-Wat zie jij er vermoeid uit, is er wat aan de hand?
-Het schijnt dat ik slaapwandel… maar ik weet van niks!
-Doe jij je schoenen uit in bed of hou je ze aan?
-Waarom vraag je dat, hoe kom je daarbij?
-Ik heb iemand gekend die voor het slaapwandelen eerst zijn schoenen aantrok. Zijn huisarts heeft hem toen behandeld door in het geheim precies hetzelfde model schoenen neer te zetten, twee maten te klein.
-En hielp dat ?
-Nou, niet meteen de arts schreef hem daarna voor om zijn schoenen voortaan aan te houden in bed zodat ze niet zouden krimpen, dat bleek een afdoende boodschap voor het onbewuste om niet meer nachtelijk te wandelen.
-Wonderlijk verhaal zeg, had die huisarts dat zelf bedacht?
-Nee, deze arts werkte ernaast ook als duiveluitdrijver voor de Katholieke kerk, pro-deo, hij werkte volgens een eeuwenoud protocol.
-Interessant… exorcisme, de duivel verjagen met te kleine schoenen?
-Nee, maar zijn methodiek kwam wel neer op beknelling, de bezetene moest vrijwillig plaatsnemen in een zeer nauwe doodskist. De deksel werd dan echt dichtgetimmerd, de blinde paniek die daarop volgde moest worden doorstaan. Hoe heftiger de paniek hoe groter de bevrijding.
-Vrijwillig moest.., zeg je? Dan hadden ze wel veel vertrouwen in die arts.
-Levend begraven worden is een oerangst in het collectieve onderbewustzijn, die angst bewust doorleven werkt enorm louterend.
-En vooral de bevrijding daarna, lijkt me, als de kist weer opengebroken wordt.
-Ja, gek genoeg, voelde de bezetene zich in die kist uiteindelijk heel veilig en beschermd.
-Hoe weet je dat allemaal, heb je een van die mensen gesproken?
-Om eerlijk te zijn, nee…ik heb het uit zeer betrouwbare bron…ik ben ooit in een duister verleden lid geweest van een geheime sekte…ik dank mij leven aan die arts.
-Wat een fantastisch eng verhaal zeg…leeft die huisarts trouwens nog?
-Nee helaas, we hebben hem moeten begraven en… saillant detail: hij had één laatste wens. De deksel van zijn kist moest open blijven, op een kiertje, just in case…

‘Dit’

Ach, waar praten eigenlijk over?
Men vraagt mij wel eens af wie of wat ik ben?
Wie of wat denkt men wel dat ik ben om daar antwoord op te geven?
Het enige echte antwoord kan echt alleen maar Zijn zijn.
Men heeft ‘dit’ sinds het talig worden van het menselijke dier al van voor van alles uitgemaakt. De meest uitzinnige namen en aannamen, over wie of wat dit zou zijn. Aanbeden en vervloekt…Fame or shame, it is all the same.
In mensentaal gesproken; ik ben geen persoon, ik kan dus geen ik zijn.
Ik heb geen lichaam omdat ik alle lichamen ben inclusief hemellichamen en lichamen die nog niet geboren zijn. Ongeacht of het dierenlichamen zijn, bomen of planten, microben, atomen, golvende lichtdeeltjes…wat al niet!
Het zijn omvat al wat er is en wat er niet is, al wat nooit zal wederkeren is of nog zal ontstaan. ‘Ik’ kan dus nooit God zijn, want God is slechts een dood concept, een naam.
Onvoorstelbaar begoochelend is die taal, de naamgeving suggereert een ik dat die naam draagt. Het éne lijkt het ander op te roepen, met het accent op lijkt.
Men dicht ‘dit’ eigenschappen toe en gedrag, maar er is niemand die deze eigenschappen bezit of kan claimen. Zijn heeft geen enkele status omdat het vooraf gaat aan alle staten. Daardoor is dit zijn in alle staten gelijktijdig.
Dit verklaart ook de snelheid van het zijn, er is niets sneller dan gelijktijdigheid. Zijn kent geen wie of wat. God mag weten waarom ze ‘dit’ ‘Natuur’ noemen. Die naam is zo absurd omdat er niets anders dan ‘dit’ bestaat.
Niets valt buiten ‘dit’, daarmee vervalt de hele betekenis van het woord in het niet.
Begrijp goed, hier spreekt geen taal, hier spreekt alleen zijn en niet zijn, in dialoog. Ach, waar praten we eigenlijk over?