Rituelen

Rituelen worden vaak niet begrepen omdat alleen de objecten en de handelingen worden gezien, de enige zichtbare aspecten van het ritueel. Voor de buitenstaander is het ritueel hermetisch ontoegankelijk.
Het is maar de vraag of het van belang is welke rituele handelingen er worden verricht, het feit dat ze worden verricht en exact zo, is essentiëel voor de werking.
Ook degenen die het ritueel uitvoeren begrijpen vaak niet waarom het ritueel zo is en niet anders, wel weten ze dat de herhaling heilig is. De herhaling geeft de vorm aan het ongrijpbare en stem aan het onzegbare.
De intentie en het innerlijke effect van de deelnemer kan niet worden gemeten, dat valt binnen de subjectieve beleving.
Essentiëel aan een ritueel is dat de deelnemer zich ondergeschikt maakt aan iets dat groter is dan hij zelf.
Het doet er zelfs niet toe welke naam aan dit hogere gegeven wordt. Wellicht is het nog beter om ‘Het’ helemaal geen naam te geven.
Door de rituele daad eert men ‘Het’ en zegt men: ik ben onderschikt en onderdeel van dit grotere geheel, het persoonlijke is ondergeschikt. Het is geen afgedwongen onderwerping maar een vrijwillig praktiseren van overgave in en daarmee vertrouwen herstellen in vertrouwen. Angst kan daarmee worden losgelaten en overstegen, praktische transcendentie.
Wetenschap kan hier niet bij omdat het subjectieve deelname vereist.

Hoe kun je vertrouwen herstellen?…door betrouwbaar te zijn
en ritueel te bevestigen.

Oeverbinding

De brug had een duurzame relatie aangelegd met de tunnel. Op de andere oever hadden ze elkaar leren kennen. Waar de brug haar voet aan land zette kwam de tunnel boven water.
Dat ze beiden oevers met elkaar verbonden schiep meteen een band.
Door hun verkeersaders stroomde het verkeer als een rivier van blik.
De brug was extravert en had veel buitenkant, de tunnel daarentegen was in zichzelf gekeerd en had louter binnenkant. De brug had een wijdse visie op de wereld, de tunnel beperkte zich tot één zienswijze. Hun geslachtelijk verkeer had vruchten afgeworpen, twee mooie kinderen; een kleine rotonde en een vluchtheuvel. De rotonde was nogal een ongedurig kind die in een vicieuze cirkel ronddraaide en plots kon afslaan naar een zijweg.
De vluchtheuvel bleef graag standvastig en geduldig op haar plaats wachten op niets.
Het lag in de lijn der verwachting dat de kinderen in de voetsporen van hun ouders zouden treden. Echter, de rotonde wilde later een rivier worden en zijn zus de vluchtheuvel wilde gewoon zichzelf blijven tot groot verdriet van de ouders.
Ze gingen hun eigen weg.

Oerbeeldig


De fiets is een bijzonder ontwerp, de oervorm is al zo lang gelijkvormig is gebleven, uniform. De fiets is een oerbeeld geworden zoals de paperclip, de lucifer, de wasknijper,
het potlood, de deur. Ook al bestaat het beeld uit losse onsamenhangende onderdelen,
wordt het toch als fiets geïdentificeerd. Het oerbeeld is een soort kale kapstok die door onze geest tot fiets wordt aangekleed. Zo werken taalsymbolen waarschijnlijk ook: kale kapstokken, uit abstracte tekens opgebouwd waar wij betekenissen aan ophangen.
Ik hou van oervormen. De mens is zelf ook een kapstok waar van alles en nog wat aan wordt opgehangen. Het wonderlijke van dit mensbeeld is dat het allemaal in het luchtledige lijkt te hangen.
Mijn eerste fiets was een doortrapper zonder rem, ik wist van niets en reed weg, steeds sneller, het ging vanzelf. Onderweg merkte ik pas dat er geen rem was, door het zoeken naar de ontbrekende rem ramde ik een deur. Op een oerbeeld kun je niet fietsen. Ik wachtte op een fiets met rem. Zonder rem kun je niet hard rijden, zonder beperking geen vrij verkeer.

Aantreffelijk

Nadat Marcel Duchamp de ready made ‘uitvond’ was hij snel klaar met kunstwerken vinden.
Hij kon het werk uitbesteden aan willekeurig welk wezen dan ook dat na hem geboren werd. Met het ‘objet trouvé’ toverde Duchamp daadwerkelijk de kunstenaar weg.
Let wel; geen goochelact, maar pure tovenarij.
Opeens was er geen maker meer, er was hooguit een ‘aantreffen’…
Marcel had zichzelf opgeheven, dat was feitelijk zijn belangrijkste vondst.
Het ging om het pure idee. Wat is kunst anders dan aan een puur idee een lichaam te geven om in te wonen en te leven.
‘Gij idee, tot sterrenstof zijt gij, tot vaste stof zult gij wederkeren!’, dat zegt de kunstgod.
Musea zijn bevolkt met belichaamde ideeën die ons nieuw leven zouden moeten inblazen, inspireren. Buiten het museum kunnen we overal tegen ze aanlopen. Eigenlijk vraagt elk object aan ons: ‘Van welk idee ben ik de belichaming?’
Wij zijn allemaal aantreffers, we kunnen in elk object een levend idee aantreffen.

Duchamp was een begaafd schaker, eerst zette hij de kunstwereld schaakmat, daarna werd hij schaakgrootmeester. Bij Duchamp heeft het spel gewonnen.

Aflezen

Beste lezer, voor u begint te lezen…ach u bent al begonnen…wil ik zeggen dat dit
stukje alleen maar voor die ene lezer is bedoeld, andere lezers kunnen dit dus gerust ongelezen laten. Hoe weet u of u die ene lezer bent? Omdat u het bent, u bedoel ik dus en niemand anders.
Goed, over het volgende is bijna niet te schrijven en toch wil ik het proberen. Het laat zich hopelijk tussen de regels door lezen. Omdat het zo subtiel is nemen de meesten het niet eens waar, het ontgaat je makkelijk omdat je het niet kunt aanwijzen. Wie het niet ziet zal al snel de conclusie trekken dat het er dus gewoon niet is, het bestaat domweg niet. Hou gewoon nog even vol, het is ondoorbroken aanwezig daarom valt het niet op, onaanwijsbaar omdat het nergens niet is waar je ook bent. Let op, als deze woorden op zijn blijft het gewoon als wezen aanwezig. Sommigen zeggen dat het schittert door afwezigheid. Dat wezen is het leeswezen. Het leest hele belevingswerelden af die worden opgetuigd door de zintuigen.

Beschaving

Na een lange tocht te voet liepen we hier tegen een grens aan, misschien wel de grens… Dit was een gebied waar elk teken van menselijke beschaving ontbrak, geen wegen, geen pad, geen electriciteitspalen, geen bereik. Onze mobiele telefoons waren nagenoeg leeg. Zelfs de hemel boven het gebied leek nog onbevlogen. Geen reislustige sporen in het maagdelijk blauw.
Door ons heen en weer geloop leek er een pad te zijn ontstaan. We liepen hier feitelijk over de grenslijn heen en weer. Hier floreerde de natuur als een muur van ondoordringbaarheid. Van de gewassen aan de rand konden we wat vruchten plukken waarvan we niet wisten of ze giftig waren. Felgekleurde vogels zagen we de zaden eruit eten, het vruchtvlees lieten ze liggen.
We wisten heel goed dat er een weg terug was, terug naar de beschaving, die kenden we maar al te goed. Het was de beschaving zelf geweest die ons had verbannen. Met enig geluk waren we hier niet traceerbaar. Op goed geluk aten we van het vruchtvlees en vielen in een diepe vredige slaap, rustend in het besef dat we waren ontkomen. Voorlopig of voorgoed?

Lof der korstmos


Photo: Jelle Touw 2017

Korstmossen zijn symbiontische liefdesverhoudingen.
Één partner, de zogenaamde mycobiont, is altijd een schimmel die samenleeft met de fycobiont, een blauwwier of en groenwier. De mycobiont kan geslachtsorganen ontwikkelen, maar ze kunnen zich ook aseksueel voortplanten dmv poeder.
De symbionten zijn zo sterk verweven met elkaar dat ze niet zonder elkaar kunnen overleven.
Ze groeien 0,1 milimeter per jaar. Hun liefde overstijgt de scheiding der soorten. Schimmels en wieren vormen een prachtig paar.
Korstmossen kunnen dingen die ik niet kan, maar mijn liefde voor hun liefde voel ik groeien, 0,1 milimeter elke seconde dat ik ze zie.
Hoe zou dat voelen voortplanten door middel van poeder?
Een poeder als moeder?

Kaal

Meneer Wind woont ergens in een gat, dat kan overal zijn behalve in het midden.
Hij leeft er maar een beetje op los, maakt nooit een plan. Ongemerkt weet hij wel degelijk hele duinweringen af te kalven, zandeilanden te verplaatsen, bomen te ontwortelen.
Onderhand fluit hij een eentonig liedje zo van: ik doe toch niks.
‘We zien wel uit welke uithoek ze nu weer willen dat ik waai.’ verzucht hij.
Vaak ligt meneer Wind op het strand onder een wolkenloze hemel.
‘Als het weer even niet meezit heb ik niets te doen, het is stormen of stilvallen’
‘Vroeger op de wolkenschool gezeten, helemaal achterin de klas’ Niets had hij daar opgestoken tot hij zelf spontaan opstak.
Het hele hemellokaal had hij leeggeblazen, gierend.
De zon was vermanend in het midden blijven staan.
Zonnen huilen niet, maar ze schijnen verzengend boos te kunnen zijn. Hij werd weggestuurd van school. De zon wilde hem nooit meer zien.
Vanaf die tijd is hij onzichtbaar geworden. Waar hij voorheen nog elke kleur van de regenboog kon aannemen is hij nu doorzichtig. De zon kijkt dwars door hem heen.
Hij is lucht voor haar.
Alleen de gevolgen van zijn aanwezigheid zijn nog waar te nemen; voortjagende wolken, slingerende schoorsteenpluimen, meewiegende bomen en deinende korenveldzeeën.
Hij schept er nog altijd plezier in om hoeden af, paraplu’s kapot en kapsels door de war te blazen. Misschien wel omdat hij zelf zo kaal is als…ja als wat?
Wat is er naakter of kaler dan wind?
Meneer Wind, de kale kaalmaker.

Regenlens


De Duitse/Nederlandse fotograaf Ingmar Traub, Düsseldorf 1975 fotografeert bij voorkeur door een betraande ruit.
De natte ruit verschaft de foto weer een huid, alsof er relief in het beeld komt. Traub, ooit begonnen als modefotograaf, was gewoon om spiegelgladde plaatjes
te fotoshoppen, hetgeen hem mateloos ging ergeren, afgezien van de wezenloze gezichten van de modellen. Traub keek liever naar zeegezichten.
Bij toeval ontdekte hij het levendige effect van lukrake regenspatten op zijn cameralens.
Sommige foto’s lijken geschilderd, alsof er met het paletmes een pasteuze verflaag is aangebracht. Sinds 2015 maakt hij alleen nog maar foto’s als het echt regent.
We ontmoeten hem op de vernissage van zijn expositie ‘Ansichten’ in gallerie ‘het Koetshuys’ ,Texel.
‘Het moeten wel echte spontane regendruppels zijn anders wordt het zu perfect!’
‘Wissen sie…’ zegt Traub, ‘het beeld emotioniert mij, het is alsof je door je tranen heenkijkt naar hoe schoon die wereld is, regen verhevigt…maar men zal mij wel sentimenteel vinden!’

Traub gooit ook veel werk weg waaronder ook de bovenstaande foto. ‘Wat mankeert eraan deze foto?’ ,vraag ik hem.
‘Ik weet niet…’ ,zegt hij weifelend, ‘Vielleicht, ein bisschen zu…wenig…oder etwas!’
Ik mag hem hebben zolang ik zijn naam er maar niet onder zet.

Het mottenbal

‘Het is de laatste dag van het jaar’, verzuchtte de oude mestkever.
‘Welnee!’,zei de eendagsvlieg die net kwam aanvliegen, ‘dit is de mooiste dag van mijn hele leven’.
‘Maar het is wel mooi je eerste en laatste dag’,somberde de mestkever.
‘Ach, de dag is toch nog jong!’ zei de vlieg naïef voor zich uitstarend.
‘Dat is waar, je hebt nog een hele middag en een hele nacht voor je’.
‘Hoe lang leef jij dan eigenlijk?’,vroeg de eendagsvlieg opgewekt.
‘Ik raak meestal de tel al kwijt bij drie en dan begin ik maar weer opnieuw, mijn hele leven ben ik al bezig met tellen, maar ik schiet er niets mee op’ ,sprak mestkever klagerig, ‘wat ga jij trouwens doen met de rest van je leven?’
De eendagsvlieg dacht rustig na over de vele mogelijkheden:
‘Ik ga vanmiddag waarschijnlijk ergens in de zon zitten en vannacht dansen met de motten rond de kaars, ze vieren feest’
‘Waar-schijn-lijk!’ ,herhaalde de mestkever langzaam, ‘maar dat is levensgevaarlijk, stel dat je je vleugels brandt, dan…!’
‘Ja, dan ben ik er mooi geweest’ ,erkende de eendagsvlieg,
‘maar het licht is zo onweerstaanbaar’.
‘Dat is ook weer waar…on-weer-staan-baar…nou het was fijn om je te leren kennen eendagsvlieg’, zei de mestkever, ‘geniet maar van je dans!’
‘Waarom ga je niet mee dansen, de muggen komen ook?’ ,stelde eendagsvlieg voor.

‘Maar ik kan niet dansen…te stijve pootjes, ik kan alleen maar tot drie tellen!’
‘Dan tel je toch de maat van de muziek, ze dansen alleen maar walsjes’
Zo gingen kever en vlieg samen naar het mottenbal, het walsen duurde de hele nacht tot ze allemaal uitgeteld op de grond lagen.
‘Dit is mooiste nacht van mijn leven?’ had de mestkever uitgeroepen toen het eerste zonlicht de vlam van de kaars zag uitdoven.