Stijle groep


Bovenstaand werk van Bart van der Leck, Compositie nr 8, (hier afgedrukt op modernistisch krantenpapier) kon binnen ‘De Stijlgroep’ aanleiding geven tot hevige ruzies, een kleur die niet kon…teveel wit…te weinig wit, een lijntje dat te dun…te dik was of nog erger…uit het lood. Met diagonale lijnen zocht je de grenzen van de goede smaak op.
Beschuldigingen van Stijlbreuk lagen dan ook permanent op de loer. Bovendien werd het ontstaan van de ‘Stijl’ door alle leden geclaimd. Vriendschap werd afgemeten aan de mate van trouw zijn aan de dogma’s. Visionaire benepenheid. Spelen mag, maar dan wel als een robot, het protocol volgend.
Humor, ho maar, wat op zich wel weer grappig is.

De winkelhaak-esthetiek heeft sindsdien een hoge vlucht genomen. Vooral de architectuur gaat daar nog altijd opgewekt onder gebukt. Nog steeds verrijst de een na de andere haakse kolos. Maar het kan altijd nog minimaler, nog kaler.
Steeds vaker zie je de streepjescode in het ontwerpen van gebouwen terugkomen om aan te geven waar het moderne leven om draait, prijs en berekening. De goedkoopste reproductie wordt ons verkocht als visie, om de winst te maximaliseren.
Van de streepjes kan het trouwens nog minder, naar een stipje, de lichtpixel op het scherm. Miljoen keer dezelfde pixel.
Minder is meer, minst is meest, van hetzelfde.

Wintervogels


Op papier is het nog midwinter. Om halfzeven zingen de vogels al hun lente-repertoire.
Te vroeg of op wintertijd? De merels zien er weldoorvoed uit. Of hebben ze zich dikgemaakt, hun veren opgezet tegen de kou? De laatste sneeuw ligt nog vuilgrijs, als stof in de hoekjes van het plaveisel. De vorst zit nog rillend in de grond. De winterschilder was er weer. In één nacht een witte wereldverbetering. De schilder is helaas al weer weg. De verf hield niet. Alle werk voor niets. Sneeuw voor de zon.
In de vijver zie ik twee futen een voorbarige balts doen. Het is of ik ze betrap. Ze lijken mij even verstoord aan te kijken en duiken dan samen onder, synchroon. Schoonzwemmers onder de vogels.
Ik blijf kijken om te zien waar ze weer zullen op duiken. Het duurt minuten. Ik verwacht ze ieder moment ergens…maar ze zijn verdwenen. Een raadsel. Hoe lang kunnen ze onder water?
’s Avonds zit er bij de Snackbar een vuilgele zwaan.
De snackbarman voert hem frites, ongebakken. De patatzwaan heeft al bijna een kilo op. De evolutie slaat weer een nieuwe weg in.
Liggend in bed tussen sneeuwwitte lakens zie ik mij zelf nog turen over de vijver naar de futen. Als getuige van dit verdwijnen verdwijn ik zelf onder het water van de slaap.

Bazeltaal


Wat zat je nou laatst weer te bazelen Bor, over betekenis en de waarde van ‘geen betekenis’?

Bazelen vind ik een mooi woord, dat geef ik graag toe. Dank dus voor het compliment maar..zo iets zou ik natuurlijk nooit zeggen, ‘waarde van geen betekenis’ , ik zou hooguit gezegd kunnen hebben dat ‘geen betekenis’ waardevrij is en in die hoedanigheid onvervangbaar.

Jaja, leemte is onvervangbaar! Maar wat kun je daar nou mee, maak het nu eens praktisch!

Goed dan, zie ‘geen betekenis’ als medium waarin betekenis kan verschijnen, zoals fysieke objecten de ruimte nodig hebben om in te kunnen verschijnen. Zonder ruimte zou er geen enkel object kunnen verschijnen. Zo ook met betekenis, betekenis kan alleen verschijnen dankzij betekenisloosheid.

Maar wat kun je daar nou mee?

Hoe praktisch wil je het hebben? Ruimte, die afwezige aanwezigheid, is een absolute voorwaarde voor er wat dan ook kan verschijnen. Luister; geluid kan alleen in stilte verschijnen.

Als de kat van huis is vieren de muizen feest, bedoel je dat?

Ook!

Als de duizendjarige eik omvalt is er eindelijk zonlicht voor zijn zaailingen!

Ook mooi!

Als de schappen leeg zijn besef je wat overvloed is?

Lees de Tao te Tjing er maar eens op na. Wat meer ontzag en waardering voor ‘dat gene’. Zonder dat zouden we geen leven hebben.

Geen gelegenheid.

Zie je dat bazelen best meevalt?

Verboden vruchten

“Psst! Cheng, kom maar tevoorschijn, ze zijn weg!”
Ik hoor ze niet… heb geen zin om tevoorschijn te komen.
“Hij slaapt zeker…”, fluisteren ze.
Ik hoor alles in deze kleine nis achter het huisaltaartje van Kwan-Yin.
Mijn ouders hebben mij echt gewild, ook al wisten ze dat ik illegaal zou zijn. Dat ze met mij een onderduiker in huis haalden. Gevolgen overzien ze niet.
‘Liefde maakte ons blind’, verklaarden ze blij verdrietig. Toen ik dat hoorde kreeg ik medelijden met ze. Om mijn ouders te ontzien leerde ik alle dwingende voorschriften van het onzichtbare leven: er uitzien als een gemiddeld jongetje, onder schooltijd niet de straat op, stil zijn en blijven.
Vader leerde mij te doen alsof ik mijn broertje ben, voor het geval dat partijkameraden mij zouden aangehouden. Terwijl ik oefende om de naam van mijn broer te zeggen, voelde ik de ernstige angst van mijn vader die op mijn hart drukte, de last om groter te moeten zijn dan ik was.
De partij zou hen kunnen straffen voor de overtreding van de eenkindpolitiek.
Ik besta dus niet op papier. Naar school kan ik niet, moeder geeft mij les uit de boeken van mijn oudere broertje. Zijn oude kleren draag ik af en soms zijn naam. Ik leef in zijn schaduw als zijn schaduw, dun als zwart rijstpapier. Raar dat ik mij als schaduw zo zwaar voel.

Alleen de oude dorpsdokter Wongzi weet van mijn bestaan. Meester Wongzi is in het geheim Tao-priester en onderwijst mij de rituelen, hij helpt mij gratis als ik ziek ben. Officieel heet ik niet. Ze noemen mij Cheng, het is de meest algemene naam. Als je hier niet weet hoe iemand heet dan noem je hem Cheng, als grap. Alleen met meester Wongzi voel ik mij thuis, misschien omdat hij ook in een geheim leeft? ‘Medelijden is het aaien van een egel, het doet pijn en de egel wordt er ook niet blij van,’ legde hij mij uit.
Er zijn duizenden van mijn ‘soort’, allemaal Chengs.

De grote leider heeft laatst besloten om een einde te maken aan de eenkindpolitiek.
Er komt een tweekindpolitiek. Opeens hebben ze meer kinderen nodig. Voor de fabrieken, zegt vader. Maar wij zijn er al, alleen nog niet op papier. In het geheim hopen mijn ouders dat de Chengs nu erkend zullen worden en papieren krijgen. Ze durven er alleen niet om te vragen uit angst voor de harde hand van de partij.
Vannacht droomde ik van papieren, wegwaaiende papieren waar ik achteraan rende. Soms kreeg ik er een te pakken. Steeds met een andere naam erop. Wat is mijn echte naam? Ik kan iedereen wel zijn…?
Gisteren schrok ik wakker, nat van het zweet. Mijn vader troostte mij.
‘Lieve Cheng, rustig maar, ik hoorde je opeens schreeuwen.’
Hij blijft maar volhouden dat ik Cheng heet.

Meester Wongzi zegt dat Tao onze moeder is.
‘En wie is dan mijn vader?’ vroeg ik hem.
‘Ook Tao!’ glimlacht hij.

Betekenisbril

Volgens de cultuurpessimist zou de mens op zoek zijn naar geluk
De cultuurpessimist was op deze wijze pessimist geworden omdat hij geen geluk kon vinden. De cultuuroptimist dacht meer dat de mens betekenis zocht. Hij zag de mens in de eerste plaats als een betekenisgevend dier. Als je nu maar een betekenisvol concept had om je bovenkamer mee in te richten, dan volgde het geluk vanzelf wel.

Maar waarom zou de mens eigenlijk betekenis zoeken?
Omdat er, natuurlijk gesproken, geen betekenis is.
Het is de goddelijke vrijheid van het mensdier dat hij de mooiste, wonderlijkste, betekenissen kan geven.
Aan wie? Aan de wereld, aan zichzelf?
Kan geven, want niets moet.

De wonderlijkste betekenis is wat mij betreft; geen betekenis, zijn om niet. Er is niets goddelijkers dan goddeloos iets scheppen om niet.
Niets mooiers dan liefde om niet, geven om niet.
Zo gezien is de bril van de betekenis een armoedige prothese die heldere perceptie vervuilt en vervormt.

De directe ervaring heeft genoeg aan zichzelf. Ze vraagt geen verklaring, geen concept waarin het kloppend wordt gemaakt, geen doel waarin iets bereikt wordt. Vanuit de directe ervaring is betekenis en betekenisloos dezelfde pot nat. Onverklaarbaar, klopt het hart, doelloos.

Atlantikwall


Atlantikwall © Jelle Touw 2017

Mos, een mantel van liefde, een hartveroverende vacht.
Wat mensen ook aanrichten op de huid van de aarde,
welke kraters ze ook slaan, welk gif ze er ook in laten weglekken…
Natuur zal het, eeuwig geduldig toedekken met groen fluweel.

Het eeuwige is een ongekende dimensie.
Om die te kennen is geduld nodig,
een eindeloos dulden…

Bruine envelop


Het was twee dagen voor mijn geboorte dat ik een brief kreeg. In een bruine envelop, van mijn biologische vader. Het voorgeboortelijke leven beviel mij uitstekend.
Dat herinner ik mij nog goed, al is het nu dertig jaar later. Zachtjes ronddobberend ondersteboven in de veilige haven. Wist ik veel dat die Oceanische wereld daarbuiten op z’n kop zou liggen, als een omgekeerde wereld waar een onbekende godheid, zwaartekracht genaamd, permanent aan je benen zou trekken, zo de aarde in. Aanzuigende werking zou ik het noemen.
Maar goed, allemaal details, enorme details. Nu de kleine grootheden die een leven lang aan je kunnen zuigen, hoe je je er ook tegen verzet. Die brief lag dus mijn hele leven op mij te wachten tot ik hem open zou maken.
Hoe ik weet dat hij van mijn biologische vader is? Met potlood staat het erop geschreven:
Voor William als hij volwassen is. ( biologische vader )
Tussen de haakjes stond het herkenbare handschrift van mijn moeder, in blokletters…
Deze bruine brief opende ik dus niet toen ik hem in handen kreeg. Tien jaar wist ik het te vermijden. Eerst maakte ik mijzelf wijs dat het mij niets kon schelen wie mijn vader was.
Ik had hem nooit gekend. En hoe haalde iemand het in z’n hoofd om een nog ongeboren vrucht een brief te schrijven?
Het bruine ding slingerde door het huis. Ik vergat zijn bestaan, alsof hij nooit geschreven was. En dan opeens lag hij weer voor mijn neus. Moeder begon er ook voorzichtig naar te informeren. Haar nieuwsgierigheid smeulde al dertig jaar.
Waarom verbrandde ik hem niet gewoon ongelezen? Wat maakte dat ik hem tot op de dag van vandaag niet wilde openen? Ook vandaag nadat ik een ferm besluit meen te hebben genomen maak ik hem niet open. Ik ben er kennelijk niet aan toe mijn vader te baren.

Materwerk


Materieschilderkunst is uit de mode.
De materie zelf schildert rustig roestend voort aan haar oeuvre.
Zonder paletmes, zonder kwast, zonder doek, verfloos.
De afbeelding is passé, de uitbeelding is uit.
Materie toont zichzelf als de heilige huid van onze moeder,
noem haar natuur of aarde.
Waar je ook kijkt daar zie je haar huid.
Een huid die de geest niet verhult maar openbaart.
Roest is het blosje op haar wangen.

Van de kaart

Over feiten en meningen gesproken: Zou je kunnen stellen dat feiten zich louter voordoen in het gebied en dat meningen altijd deel uitmaken van de kaart? En wat zou deze zin dan zijn, een feit of een mening?
Taal is sowieso van de kaart. Taal verwijst in het beste geval direct naar het gebied en verliest meteen haar doel, zoals de ladder van Wittgenstein weg kan zodra je boven bent.
In de vele gevallen verwijst taal naar zichzelf. De hele literatuur is een enorme lading cartografie. Door de wandelkaart zie je het bos niet meer.
Zou je kunnen stellen dat het gebied het domein van het zijn is en dat de kaart in het domein van het hebben valt. Feiten zijn en meningen heb je.

De kaart in je hoofd kun je niet uitgummen, maar je kunt wel het onderscheidingsvermogen beoefenen om het zijn van het denkbeeldige te scheiden. Het denkbeeldige kan niet vernietigd worden omdat het niet bestaat.
Het wonderlijke is dat het denkbeeld wel een directe invloed kan hebben op hoe de wereld wordt beleefd, zodra men erin gelooft gaat het werken. Geloof is de brandstof van de toekomst, nu alleen nog een goed denkbeeld vinden dat als voertuig kan dienen. Een denkbeeld waar iedereen beter van wordt.

Schok


Reynaert de Vos maakte een onuitwisbare indruk op mijn achtjarige zoon.
Hij kreeg er hartkloppingen van toen Reynaert de poten van de beer afstroopte om ze als laarzen te gebruiken voor zijn bedevaartstocht. Het werd voor hem het oerbeeld van ploerterigheid. De aanblik van de mensenvoetschoenen van Magritte brachten dezelfde schok te weeg. Hier was een mens gestroopt en dat binnen de beschaafde muren van het museum. Het schilderij ‘Dit is geen pijp!’ stelde enigszins gerust, maar niet voor lang.
In Richard de Derde schetste Shakespeare een avondvullend inkijkje in de geniale inktzwarte kant van de mens. De ploertigst denkbare held werd bijna wellustig in het zonnetje gezet tot verbijstering van de achtjarige.
De inktzwarte kant is dus in beeld gebracht, gedetecteerd. De kans om die kant te overstijgen is door te zeggen; “Ik ben Richard Reynaert de derde en ik loop op mensenvoetschoenen om mijn bedevaartsoord te bereiken.” Waarom? Gewoon om te ervaren hoe dat voelt om een ploert te zijn, om de schok te verwerken dat ook die mogelijkheid aanwezig is. Mijn zoon van acht is altijd nieuwsgierig gebleven naar het mogelijke.

De ‘echte’ Richard de derde was echt gebocheld en is onlangs opgegraven, ze konden hem identificeren door zijn bochel. Historici beweren nu dat hij best een aardige koning was in vergelijking met de rest.
Shakespeare zou hem onrecht aangedaan hebben door hem onterecht zo inktzwart te verbeelden. De zwarte kant van Shakespeare?