De moeder aller bommen

Dictators zijn verzot op een archaïese retoriek die zich kenmerkt in het herhalen van de meest fantasieloze metaforen. Het humorloze is gebrek aan verbeelding. Zonder verbeelding is de herhaling al wat rest.
‘De Moeder aller Bommen’, zegt de leider der leiders.
Een orerende dictator levert vaak onbedoelde humor.
Heerlijk als je vrijblijvend thuis op de bank zit.
Als je zelf in de zaal of op het plein aanwezig bent kan dit gevoel voor onbedoelde humor levensbedreigend zijn. Bekneld in de zenuwtoestand die het niet mogen lachen oproept is de humoristische werking wellicht het grootst. De geheime dienst, verklikkers in burger kunnen je elk moment betrappen en laten afvoeren naar de executieplaats. Schiet niet in de lach of we schieten! Humor en doodsangst zijn het scherpst op elkaars snede.
Wat heerlijk moet het zijn om je in alle vrijheid dood te kunnen lachen. Ik teken ervoor en het liefst samen.

Gisteravond laat liepen we in de stad aller steden, op het uur der uren, in de straat der straten onze hond aller honden uit te laten. Wij spraken het gesprek van de dag der dagen middenin het heelal aller heelallen. ‘De Moeder aller Bommen!’
En het geschiedde in der dagen dat mijn vrouw aller vrouwen tot mij sprak en zij vroeg:
‘Wie is dan de moeder van die moeder?’
‘Vast ook weer een bom!’
‘Ach, de man aller mannen. Saddam…het liep niet goed af met de leider aller leiders!’
‘Nee, liefste aller liefsten, die schoft aller schoften verschool zich in het hol der holen met zijn miljoenen miljoenen dollars…weet je nog onder het stof der stoffen!’ ‘De lafaard aller lafaards!’
‘De onbetwiste ploert der ploerten!’
‘Het lijkt toch waarachtig wel een wedstrijd in deze wereld aller werelden om de vorige beroemde dictator te willen overtreffen?’
‘Inderdaad het is een wonder boven wonder dat de volgende heerser der heersers het bruin nog bruiner wil bakken, liefst zwarter dan het zwartste zwart!’
‘Olympische spelen voor massavernietigers!’
‘En wij ‘het Volk der volkeren’ betalen de wapensystemen die ons bedreigen door braaf belasting af te dragen!’
‘Een dictator verstaat alleen de taal van de dood, hij is onbereikbaar!’
‘De enige kans is als de massa collectief een lachaanval krijgt op het plein der pleinen!’

In de nacht aller nachten liepen wij naar huis, hand in hand, oog in oog, met betraande ogen. We sliepen de slaap der slapen, lepeltje lepeltje.

De ‘Fulm’

Victor Fulm werd eerst bekend als literair recensent, bescheiden en altijd opbouwend. Uitgeverijen overspoelden hem permanent met kakelverse meesterwerken. Noodgedwongen ontpopte Fulm zich tot een heuse flaptekstlezer. Soms had hij zo weinig tijd dat hij zijn deskundige oordeel wel op de flaptekst moest baseren. Het moordende publicatietempo was voor geen mens bij te houden. Fulm’s recensies werden erg geliefd bij het publiek. Aan het wekelijks verorberen van zijn boeksamenvattingen hield de lezer het goede gevoel over mee te kunnen praten over alle nooit gelezen literatuur. Hij bespaarde de lezersschare veel kostbare tijd. Zijn populariteit steeg zodanig dat verschillende uitgeverijen hem begonnen te vragen om zelf flapteksten te leveren. Ook daarin bleek hij buitengewoon bedreven. Zelfs ellenlang gewauwel van vierhonderd pagina’s wist Fulm samen te vatten tot een korte krachtige tekst die intrigeerde. De lezer verlangde niets anders dan te worden ingewijd in dit even zeldzaam als meeslepende epos. Kocht de lezer het boek niet dan bleef het ‘de boot gemistgevoel’ hem pijnlijk tergen. Aanschaf verdoofde die pijn subiet. Na enkele jaren raakte Fulm in opspraak omdat lezers zich grootschalig bekocht voelden vanwege alle niet ingeloste beloftes die de flaptekst hadden gewekt. De zegen van de werkloosheid verstrekte opeens de broodnodige ruimte om bij te lezen. Sommige lezers begonnen hun geld terug te eisen voor de hun als meesterwerk aangeprezen flutromans. Natuurlijk werd die eis niet ontvankelijk verklaard door de rechter. Over smaak of stijl deed het hof geen uitspraak. Één uitgeverij was zo slim om het voor Fulm op te nemen en bundelde zijn verzamelde flapteksten in een bibliofiele uitgave. Het werd onverwacht een bestseller. De flaptekst werd onbedoeld een genre op zich, naast het ultra korte verhaal. ‘Fulmen’ bleken gecomprimeerde juweeltjes, soms welhaast poëzie. Meer dan eens wist de ‘Fulm’ het onderhavige boek te overtreffen in zeggingskracht.

Samenvatten is wellicht de grootste kunst aller kunsten. Naarmate informatie te ver buiten haar oevers treedt, groeit de noodzaak om samen te vatten.
Zelfs de slechtste samenvatting is nog altijd beter dan de saaie dikke pil.
F. Wildesheim.

Voorwoord

Alles in dit verhaal heeft noodgedwongen een andere naam gekregen. Het uiterlijk en de karakters van de hoofdpersonages zijn net iets anders omschreven om herkenning te voorkomen. De gebeurtenissen hebben precies zo plaatsgevonden als in de werkelijkheid. De vertelling heb ik met opzet in een geheel andere tijd gesitueerd, in een ander land. De hoofdpersoon heet ook anders dan in het echt. Dit alles om de nabestaanden te ontzien en de geheimhoudingsplicht niet te schenden. Ze hebben mij in vertrouwen alle cruciale details verteld die ik uiteraard niet kon verklappen. Deze details zouden onmiddellijk de identiteit van de betrokkenen openbaren. Daarom heb ik andere details verzonnen die min of meer analoog zijn aan de authentieke bijzonderheden. Ik hoop dat u begrijpt dat deze aanpassingen nodig waren juist vanwege het feit dat dit verhaal letterlijk van a tot z waar gebeurd is, want de feiten liegen er niet om. De feiten zijn zo onwaarschijnlijk dat ik ze in een meer aanvaardbare vorm heb gegoten, anders had u het nooit geloofd.
Het boek wil vooral een uitnodiging zijn aan lezers die zich compleet identificeren met romanfiguren, omdat alleen totale vereenzelviging de tekst tot leven kan brengen. Vandaar dat ik zo kaal mogelijk heb geformuleerd om daar optimaal ruimte voor te bieden.
Beste lezer, zonder u is deze tekst niets, help mij en vul mij in…

Aftelvers

‘Hé, das dat gassie van de overkant!,’
‘Wat isser?’
‘Ja of je wors lus, nou goed!’
‘Watte?’
‘Ben je doof…of je dorst heb?’
‘!!!??’
‘Dan ga je naar hansje worst die heb een hondje….
die piest voor zeve cente in je mondje!’
‘Geintje! , wij zijn van de overkant’
‘O ja, jullie steken elke week de vullesbak in de fik!’
‘Zekerweten en jij klimp altijd door het bovenlichie van de keuken naar binnen!’
‘Ik heb geen sleutel van thuis!’
‘Wij zijn Rikkie en Rudie…zulle we een spelletje doen?’
‘Wie is hem dan?’
‘Jij bent hem, ienemienemutte…’
‘Nee…wacht ik…eh, heb jij een oom ?
‘Ja, wel vijf!’
‘Piest-ie wel is tegen een boom….hoeveel keer per dag?’
‘….eh, wel zeven keer!’
‘Een twee drie vier..vijf zes zeven, A F af!’
‘En wie niet meetelt die valt af!’
‘Nee, dat is vals, we doen het over!’
‘Oké, heb jij een oom?’
‘Nee, ik weet een betere…onder de brug van tante Mie, kun je schijten voor een spie en asje dan geen spie betaalt wor je door de stront gehaald!’
‘A F af!’
‘En wie de hond is die zegt waf!’
‘Jij bent hem dus!’
‘Wat spelen we eigenlijk?’
‘We spelen baasje!’
‘Ken ik niet, hoe gaat dat?’
‘Wie de beurt heeft is het haasje!’
‘Ik moet naar huis!’
‘Hoe heet jij nou eigenlijk?’
‘Gaat niemand wat aan, maar ze noeme me Bor!’
‘Haha, net als de hond van tante Cor!’
‘Wie is dat dan?’
‘Dat is die schele buurman van nummer veertig op de hoek’
‘Is die scheel dan?’
‘Ja joh, die kijk zo met z’n linkeroog in je rechterbroekzak!’

Boerderijdieren

In de huiskamerkast deed ik als achtjarige alchemist ‘geheime’ experimenten, materiaalonderzoek, bij het licht van een zaklantaarn of een kaars. De kast bevond zich onder de trap en kon van binnenuit op slot met de sleutel.
Op het schoenmakersaambeeld van mijn vader plette ik bijvoorbeeld een plastic koe. Het boerderijdier werd steeds langer en platter.
Materialen fascineerden mij. Ik sloeg alles tot moes om de eigenschappen eruit te peuren…koper, hout, tin , soldeer, kaarsvet, biscuit, steen, glas, piepschuim, electrabuis.
Behalve hameren, knipte ik dingen door om de binnenkant te bekijken. Met tangen verboog ik rechte dingen krom. Net zolang heen en weer gaan tot het metaal moe werd en scheurde als een papiertje. Met de kaarsvlam verhitte ik dingen om hun smeltvermogen te testen. Met het vuur zelf spelen was ik voorzichtiger. Grotere vuren stookte ik in de WC in de porseleinen pot. Laaide het vuur te hoog op dan trok ik door.
Hoewel de pot soms zwartgeblakerd was reageerden mijn ouders niet. Er waren kennelijk nijpender zaken die hun aandacht opeisten.
Ik kon dus gerust een stapje verder. De volgende dag stond ik met mijn zwarte plastic boerderijvarken in mijn knuistjes naast het fornuis waar mijn moeder andijvie kookte. Toen ze even niet keek mikte ik de big in de pan. Vraag mij niet waarom, waarschijnlijk omdat het kon. Tijdens het avondeten haalde vader het zwarte plastic varken uit zijn mond vol andijvie.
Er werd geen woord aan vuil gemaakt. Na deze genegeerde incidenten liet ik dingen verdwijnen, eerst kleine dingetjes. Kleine dingen vielen natuurlijk niet op, dus waagde ik mij aan het porseleinen beeldje van ‘het boerinnetje met de gans’, dat ik voor moederdag had gekocht. Het stond midden op het dressoir te pronken als blikvanger.
In de kelder sloeg ik het kalm en behoedzaam tot gruis. Beelden konden dus in zand veranderen. Nog steeds geen reactie. Het volgende beeldje van het oude dametje met de paraplu dan maar. Ook dit leverde geen enkele respons op. De zinloosheid van dit alles begon tot mij door te dringen. Ik gaf het op.
Het maakte niemand kennelijk iets uit wat ik wegtoverde. Deze mensen hadden geen oog voor verdwijnkunst. Ik besloot zelf maar te verdwijnen. Gelukkig heeft niemand er nooit iets van gemerkt. Niemand was de eerste en enige in mijn jeugd die altijd oplettend was. Niemand werd mijn beste vriend, steun en toeverlaat.

Ornamenttaal


Het ornament sneuvelt in de koude oorlog die het doelmatige tegen de versiering voert. Met een sierlijk gebaar probeert het ornament nog te ontkomen, maar ze maakt geen kans tegen de alles plettende wals.
En dat is maar goed ook zullen velen zeggen.
Versiering leidt maar af van waar het om gaat, functionaliteit. Wat vergeten wordt is de betekenis van het betekenisloze, de charme van het overbodige, de zin van het zinloze.
Liefst wordt elke bocht om zeep gebracht, want de heilige weg van A naar B is rechtlijnig het snelst. Geen tijd te verliezen.
De gewonnen tijd kan dan gebruikt worden om?
Dit zou dan de vervulling zijn van de diepste menselijke wens. Omwegen laten de geest verdwalen in alle andere mogelijkheden dan B. Daar raakt een mens maar van in de war.
Het best kun je maar in A blijven, wel zo efficiënt.
Het idee dat je vanaf A naar elke plek zou kunnen…

De menselijke handschrift verdwijnt uit het maakproces.
Handelingen worden uitbesteed aan machines. Een mens raakt letterlijk onthand. Handelingsonbekwaam. Het laatste staaltje van doelmatigheid is dat machines machines bouwen zonder versiering.

Efficiëntie liquideert ijskoud het voortbestaan van: de zinloze krul, de overbodige arabesk, de onnodige garnering, het vergeefse rozet, de frivole guirlande, de nutteloze strik.
Zelfs de schoenveter moest het ontgelden, geen strikken meer, elastiek of klittenband.
Technocratie verschilt niet veel van een dictatuur, er is alleen geen dictator van vlees en bloed, het is een machine die zijn decreten oplegt.

De verbeelding is het belangrijkste ornament van de menselijke natuur. Het verhaal is een van de laatste ornamenten.
‘Verhalen vormen een sokkel voor ons wereldbeeld of voor de afwezigheid daarvan’. F. Wildesheim.

Huidig

In het losse zand van onze herinnering liggen gestaag vervagende sporen.
De levende ervaring van dit moment wist vergane gebeurtenissen met huidige belevenis.
Het heden als bezem.
We zien de huid van het huidige.
Een huid die altijd wel ergens jeukt.
Schrijven is krabben.
Het krabsel laat weer sporen na in de lezer,
het voorziet herinnering van nieuwe huid.

Materie is sediment, oneindige huidlagen van geleefde levens.
F. Wildesheim

Schaduwvlucht


Photo: Jelle Touw copyright 2017

De schaduw van de mens voelde zich veronachtzaamd.
Hoewel ze haar verenkleed keurig verzorgde en jaar in jaar uit dienstbaar elke beweging van het mensenlichaam volgde werd ze genegeerd als een voetveeg. Op klaarlicht dag gebeurde het. De schaduw zag haar kans schoon. Ze wilde een eigen leven leiden, ver weg van de mens.
Ze balde zich samen tot een donker ei, trok zich los onder de voeten waaronder ze zich ooit genesteld had en vloog met een ruk weg. Even wankelde de mens en zag de vlucht van zijn eigen schaduw richting horizon. Hij bleef haar lang nakijken in de verwachting dat ze terug zou keren? De schaduw verdween uit zicht. Nu kon de mens nergens meer schuilen. Alles zou nu aan het licht komen.

Planeet Lapis

Yves Klein was een psychonaut die de planeet Lapis Lazuli aan het geestelijk firmament ontdekte. Hieronder ziet u de
foto van het hemellichaam genomen door het fotografisch geheugen van Yves zelf, de foto is geschilderd.
Resten van kraters sieren de huid van deze blauwe planeet.
Het is zonder meer de verdienste van Klein dat hij Lapis op de kaart van het geestelijk universum zette. Iets minder sympathiek is dat hij die kleur claimde en het pigment liet vastleggen in patenten.
Amerika claimde ooit de maan door er een vlag in te planten en verkoopt daar nu percelen van aan haar onderdanen.
We kunnen alleen maar hopen dat Klein dit als ironisch commentaar bedoelde op die absurde neiging om alles maar toe toe te eigenen.
Yves Klein wilde ‘kosmische gevoeligheid’ in materie uitdrukken. Het blauw maakt inderdaad iets los.
Het maakt de geest los van het lichaam.
Hoe kon hij over het hoofd zien dat hij zelf die kosmische gevoeligheid was en is, zijn ‘eigen’ kosmische bewuste aanwezigheid?
Het lichaam is aards, maar het bewustzijn is kosmisch,
niet gebonden aan plaats of tijd.

Detective


Het blijft voor mij de meest curieuze detective:
De detective is op zoek naar de ultieme dader.
Hij vooronderstelt dat het een mens moet zijn, een man.
Saillant detail: de verdachte is baarddragend..!
De volgende aanname is dat de dader met voorbedachte rade heeft gehandeld.
Na eindeloos speurwerk lukt het niet om zelfs maar sporen van het slachtoffer of van de dader te vinden.
In plaats van te overwegen dat er wellicht wel helemaal geen dader in de vorm van een bebaard mensenlichaam is geweest concludeert de detective dat de dader dood is.
Een hoogst curieuze conclusie omdat er in de verste verte geen lijk te bespeuren is.
Als toeschouwer vraag je je af welke misdaad er is begaan?
Het verbijsterende antwoord luidt; ‘Welke misdaad eigenlijk niet?’.
De absente verdachte heeft kennelijk alles op zijn geweten, goede daden incluis. Het draait hier namelijk om het concept God.
Deze beroemde detective staat op naam van Friedrich Nietszche, ‘what’s in a name?’.
De goddelijke leegte nodigt kennelijk uit tot de meest urgente menselijke projecties. In het sterven van die projecties openbaart zich iets…

Na dit staaltje van suspense heeft geen enkele detective mij nog kunnen boeien. Hier zit alles in. Een tunnelvisie van valse aannames.
Er is geen misdaad gepleegd, er is geen slachtoffer gevonden. Er is nooit een dader geweest in de vorm van een man met een baard. Allemaal waandenkbeelden in het hoofd van de detective. Hoe kan een dader die er nooit is geweest dood gaan? Het enige echte slachtoffer is natuurlijk Nietszche zelf.
Helaas was Nietszche blind voor het bewustzijn dat vooraf gaat aan de goddelijke leegte. Ook leegte bestaat pas op het moment dat het bewust wordt ervaren. Dichterbij de oorsprong kun je niet komen.
Of zoals F. Wildesheim stelt;
‘Het zijn is onbereikbaar, want dat ben je.
Met elke toenaderingspoging beweeg je je van het zijn af!’