‘De Verbeelding’ in Hantum


Stelt u zich voor:

Kunst van echt gras, geen kunstgras.

Pas geoogst gras hangt aan melkwitte wanden,

in het museum hangt een geur van pasgemaaid gras,

geleidelijk verdroogt het gras en verkleurt in allerlei kleuren,

het ruikt er naar geurig zomers hooi,

koeien worden het museum binnen gelaten,

ze eten vredig de kunst van de wanden,

bezoekers kunnen de melk van de koeien drinken,

ze drinken gesublimeerde kunst,

alle kleuren transformeren tot wit,

in de museumwinkel is de verse koeienmest met graszaad te koop,

kunstmest voor de ziel…

De kunstenaar is Jelle Touw, inderdaad de zoon van.

 

Ga het zelf zien in Hantum, de expositie ‘Grazen’,

tot het najaar te zien, te ruiken en te proeven in Museum

‘De Verbeelding’

Photo: Jelle Touw senior © 2017

Knijpers

Het damasten tafellaken van oma hangt argeloos aan wasknijpers de zon tegen te houden, haar eerste keer, ze heeft nog geen ervaring als gordijn.
Het felle ochtendzonlicht kijkt met dunne lichtstraaltjes door de brandplekken van opa’s sigaartjes.
Het kale peertje uit het plafond aarzelt om aan te gaan of niet…of wel…
Een elektrische zindering resoneert in de lichtschakelaar, als een gevangen insect. Buiten knarst een tram de bocht om richting remise. Als de tram leeg is rijden ze als gekken naar de stal, als uitgehongerde dieren van staal.
De matras ligt nu nog op de vloer, een echt bed zal misschien later komen of nooit meer.
Het ligt heerlijk hier midden in de kamer tussen alle onuitgepakte dozen en zakken.
Last van rommel of ongeregelde zaken heeft hij niet meer sinds hij alles uit zijn handen liet vallen. De dingen vielen precies op hun plek, als blaadjes in een herfstbos. Een rustgevende aanblik. Ze hadden hem verstoten, god zij dank. Stomverbaasd waren ze geweest. Hij die altijd zo punctueel, pro-actief, efficiënt was geweest. Was het een doelgerichte actie geweest? Nee, hij kon gewoon niets anders meer dan loslaten.
Zou hij voortaan archivaris zijn van het toeval, het perfecte toeval?
Nee, zelfs dat niet.
Sinds hij niets meer probeerde te veranderen aan de loop der dingen was de dagelijkse worsteling vanzelf opgelost.
Het argeloze gordijn schuift open, knijpers vallen op de grond. Het kan net zo goed open blijven op deze hoogste verdieping. Uitzicht over de daken van een vreemde stad. Geen inkijk.

Goeroekoe


Photo:copyright Jelle Touw 2017

Koeien hebben iets evidents, iet voldongen feiterigs.
Ze zijn altijd onmiskenbaar waar ze zijn, precies daar waar ze zijn.
Daar doen ze geen enkele moeite voor, het gaat ze makkelijk af.
Zo vanzelfsprekend zwijgen doet niemand ze na.
Ze kijken open, nieuwsgierig de wereld in.
Ze weten niet wat ze zien, ze hebben er geen woorden voor.
Ze zijn dat ze zien. Dat ze zien.
Mensen proberen natuurlijk te zijn of gewoon zichzelf te zijn.
Vaak slagen daar slecht in. Waarschijnlijk omdat ze te veel doen.
Ze doen therapie, cursussen, meditatie…om hun hoofd los te laten.
Ze verwarren ‘het zijn’ met taalverhalen en zelfbeelden.
Waar een koe samenvalt met het gebied daar worstelt de mens met het gebied
omdat hij het gebied wil aanpassen aan zijn denkbeeldige kaart.
Het beste wat een mens kan overkomen is dat hij volkomen van de kaart raakt.

De koe is de goeroe van het gebied, een heilig dier.

Het Vrije Volk

Byna was ek Suid-Afrikaander gewees of was ek nooit nie gebore nie.
In ’51 overwogen mijn ouders serieus om naar Zuid-Afrika te emigreren.
Na informatieavonden over het beloofde land wist mijn vader
dat hij niet in het apartheidssysteem zou kunnen leven. Het avontuur werd afgeblazen.
In plaats van naar Kaapstad verhuisden we van de Amsterdamse Indische buurt naar Hoogvliet onder de stinkende rook van Rotterdam, het slaapstadje van de Shellraffinaderijen.
Toen mijn vader solliciteerde bij de Shell vroegen ze van welke gezindheid hij was, hij mocht kiezen; rooms-katholiek, gereformeerd, hervormd?
‘Ik ben niets!’ ,verklaarde mijn vader vrijmoedig.
‘Welke krant lees je dan?’
‘Het Vrije Volk’ , antwoordde hij eerlijk.
‘Dan kun je vertrekken, jouw soort kunnen we hier niet gebruiken!’ was het oordeel.
Op vrij volk zat de Shell niet te wachten. Ze hadden natuurlijk gelijk, vrij volk is onbruikbaar. Dat gaat maar staken en voor rechten opkomen, voor hoger loon.
En eerlijk gezegd kom je natuurlijk niet verder met eerlijk zijn in een wereld die op
andere intenties drijft.
Ons ‘Nietszijn’ maakte ons tot buitenstaanders in Hoogvliet, een ander soort apartheid. Wij ongelovigen hadden een zwarte ziel.
Ik mocht bij sommige vriendjes zelfs de drempel niet over.
De zondagen waren dodelijk saai, buurtkinderen mochten dan niet buitenspelen.
Vanuit ons doorzonraam zagen wij onze gelovige buurtgenoten allemaal devoot naar de ‘Vaste Burchtkerk’ schrijden. Verder bleef de straat uitgestorven.
Mijn vader rookte een pantersigaartje zei dan soms, uit het raam starend:
‘Kijk daar gaat weer zo’n ‘Stalen Jezus!’.
Soms zong hij er met zijn kopstem quasi-Gregoriaans bij:
‘Ik heb liever veel dan een klein beetje…..Wij ook!…’
Mijn vader speelde priester in zijn eigen socialistische kerkdienst.
Meest opvallend aan hem was dat hij genoeg had aan genoeg en daarvan nog uitdeelde.
Zelf bezat hij niets, overeenkomstig zijn wezen.

Modernste Kunst

Dus?

Ja, wat nou dus?

Dus…geen dus?

Geen conclusie dus en dat dus als conclusie…, mooi museum niet?

Dus, dit is je statement, een neonlichtinstallatie met de boodschap: ‘Dit is geen kunst!’
Dan kun je toch net zo goed: “Dus geen Dus!” in neon-reclameletters laten zetten?

Nee, dat maakt het juist zo sterk dat onkunst hier dus als kunst gepresenteerd wordt en hard roept dat het geen kunst is!

Ja, maar dat is toch wel erg makkelijk, dat is de meest voorspelbare provocatie ooit!
Provocatie als slaapmiddel. Er gaapt een gat tussen de kunstenaar en het publiek.

Dus jij vindt het geen kunst?

Nee, natuurlijk niet, het is het dunste concept wat je maar kunt bedenken en je schiet altijd in de roos… het is risicoloos!

Hoe bedoel je… weet wat het gekost heeft om dit te laten maken?

Omdat wat ik ook erover zeg jij altijd kunt zeggen;
Ja, natuurlijk is het geen kunst, dat zeg het werk toch ook…
Of….natuurlijk is het wel kunst want het staat wel mooi zelfverwijzend in dit nieuwste Museum van Modernste Kunst naar zichzelf te verwijzen!

Maar dat is toch wat ieder conceptueel kunstwerk doet, naar zichzelf verwijzen?

Nou, ik noem het ‘ de Modernste Kunst met de grote kunst-K !’

Prima!

Wat nou prima? Dat is precies zo irritant aan deze kunstmatige shit, dat het kunsttheoretisch altijd wint maar in de praktijk niets zegt!

Daar heb je helemaal gelijk in, het concept vertoont steeds hetzelfde kunstje.

Nu doe je het weer….die risicoloze bevestiging van een non-issue!

Maar kunst is toch een non issue?

Was het maar echt een non issue, dan was het tenminste echt.

Wat vindt jij dan kunst?

Non-conceptuele kunst…kunst die een einde maakt aan conceptuele perceptie.

Heb je daar een voorbeeld van?

Nee, ieder voorbeeld zou weer tot een concept leiden.

Wil je de rest nog zien?

Alleen als het perceptueel is!

Man zonder gewoonten

Hij woonde ergens bij ons in de buurt, dachten we. Een op het eerste gezicht onopvallende man, schutkleurig gekleed.
Hij viel vrijwel weg tegen de achtergrond van het grijze beton. Het was dat hij bewoog dat je hem kon onderscheiden, weliswaar zeer langzaam en weloverwogen.
Wat hij voor werk deed wist niemand. Op de meest onvoorspelbare momenten troffen wij hem op straat, op weg naar huis of naar zijn werk? Of kwam het omdat wij hem toevalligerwijs ontdekten in het voorbijgaan? Lag het aan onze eigen onopmerkzaamheid.
Wij straatjongens begonnen hem ‘de man zonder gewoonten’ te noemen. Hoe vaker we hem bekeken viel zijn onbepaaldheid ons steeds meer op. Het waren toch gewoonten die een mens een vorm geven, of vergisten we ons?

Op een keer zijn we hem gevolgd om er achter te komen waar hij woonde of werkte…Wat heel vermoeiend was omdat hij zich zonder enige haast verplaatste. Soms stond hij plots langdurig stil bij kleine dingen die onderweg zijn aandacht opeisten.

De achtervolging duurde uren.
Hij leek nergens heen te gaan. De avondschemering viel, wij gaven het op.  Onderling fantaseerden we over hem.
Zou hij een zwerver zijn? Maar hij zag er altijd keurig netjes en kleurloos uit?
En altijd in dezelfde kleren? Had hij een garderobe van louter dezelfde kledingstukken?
Was hij niet gewoon een handelsreiziger in herenkleding?
Zijn gezicht stond altijd verwonderd, net als de lijn van zijn kortgeschoren schedel die de vorm van een vraagteken had.
Op een keer had één van ons hem in de bus zien stappen.
‘Waar ging de bus naartoe?’ ,vroegen we onze informant.
‘Er stond ‘Buiten Dienst’ op het busbordje.
Zou hij directeur van het gemeentelijk vervoerbedrijf zijn?
‘Waarom vragen we het niet gewoon aan hem zelf?’, stelde ik voor.
Mijn bondgenoten leken te schrikken. ‘Of durven jullie niet?’, daagde ik hen uit.
Hun ogen richtten zich stilzwijgend op mij.
Ik begreep dat ik de aangewezen persoon was.
In de daarop volgende weken deed ik geen oog dicht. Zo geobsedeerd raakte ik door de gewoonteloze man. Waar en hoe zou ik hem moeten benaderen , hoe zou hij reageren.
Op een of andere geheimzinnige wijze leek hij onaanspreekbaar, onbenaderbaar.
Alsof je zou aanleggen op een verboden eiland? Ja, hij leek nog het meest op een wandelend eiland. Het voelde zeer ongepast om hem lastig te vallen met zo’n banale vraag naar wie of wat hij was.
Overdag was ik op straat permanent op mijn hoede of ik hem ergens zag wandelen.
Toen ik hem uiteindelijk na drie dagen zag staan, liep mijn lichaam de andere kant op, terwijl hij naar de schaduw van een boom stond te kijken.
Al had ik de moed kunnen opbrengen, mijn lijf wenste niet mee te werken.
Mijn vrienden bleven mij vragen stellen over het wandelende raadsel. Om ervan af te zijn vertelde ik ze dat de man mij in vertrouwen had genomen op voorwaarde van strikte geheimhouding. Hun wenkbrauwen gingen omhoog, ze knikten instemmend naar elkaar.
Stilaan verdwenen mijn ‘bondgenoten’ uit mijn leven. Ze leken mij voortaan te mijden en te ontwijken als ik ze tegen kwam.
Ik begon te vermoeden dat de man mij besmet had. Steeds vaker vond ik mijzelf in mijn lichaam dat ergens door de stad had gewandeld, terwijl het stilstond bij iets schijnbaar onbenulligs wat mij leek te betoveren.

Zwarte doos

Slaap. Een instant vakantie,
een nooit geboekte vlucht,
geen incheck-ritueel,
meteen aan boord als verstekeling in het vluchtruim.
Geen tijd om in te pakken, het tijdloze pakt al je bagage af.
Je vertrouwt haar, zo zeker ben je van dit hier dat overal is.
Het kost je niks, bovendien taxfree winkelen in droomwerelden.
Twee neergestortte oogleden zijn genoeg als visum.
Slaap is het bodemloze continent,
om daar nergens te landen is de ultieme bestemming.
Niet aankomen is een thuiskomst.
De ziel kruipt onder elke denkbeeldige huid,
ze speelt alle rollen met een knipoog naar de camera.
Een wakkere zwarte doos neemt de hele vertoning waar.
Sinds mensenheugenis vist men naar die zwarte doos, waarom eigenlijk?
Als je wilt weten hoe het zit? Val in slaap!
Je krijgt antwoord op vragen die je nooit zou kunnen bedenken.

‘De kunst van het mens zijn is de juiste vraag te stellen bij dit overstelpende antwoord waarmee het leven ons omgeeft’
F Wildesheim

Wegenwachter


Je rijdt je leven lang al in dezelfde auto. De auto die je van je ouders hebt gehad.
Het rijdt lekker en het is je vertrouwd, je eerste geschenk, zo dierbaar.
Na jaren intensief gebruik start de auto wat langzamer, hij trekt ook niet meer zo hard op.
De buitenkant heeft wat deukjes en krassen. De richtingaanwijzer valt uit evenals de claxon. Je kunt geen nieuwe kopen, ook niet ruilen voor een ander tweedehands model. In dit soort wereld leef je nu eenmaal. Uitdeuken helpt niet.
Dit is een auto voor het leven. Je moet er zuinig mee rijden. Onderhoud plegen, juiste brandstof. Als je een keer midden in het verkeer stilstaat langs de kant van de weg slaat de schrik je om het hart. De wegenwacht lapt je motor wat op, vervangt een onderdeeltje en je kachelt weer naar huis.
Gaandeweg verander je in een gevaar op de weg.
Na een fikse aanrijding is het karretje vrijwel een wrak. De wegenwacht is echter zo handig met lapmiddelen dat het motortje nog net stationair blijft draaien. Optrekken gaat alleen nog met heel veel gasgeven. Je vertrekt voortaan kuchend vanuit een blauwe walm.
Een jaar later geeft de wegenwacht het op, de accu is dood en onvervangbaar.
Maar hij is zo behulpzaam om je te slepen naar je plaats van bestemming.
Zo blijft hij je voortslepen, soms zeer tegen je zin in. Als je hem ervan overtuigt dat je genoeg hebt van dat gesleep stelt hij voor om je hele vehikel achterop zijn truck te zetten, om je rond te rijden. Eigenlijk kan de wegenwachter geen afscheid van jouw auto nemen, een zeldzaam oldtimer model. Nutteloos en onmachtig word je rondgereden.
Je hebt geen weerstand tegen de eigengereide wegenwachter.
Als het alleen aan jou had gelegen was je allang die auto uitgestapt. Voortijdig uitstappen mag helaas niet. Zolang het wrak op jouw naam staat ben jij op papier de chauffeur ook al heb je al twintig jaar niet meer zelf gereden.
De wegenwachter lijkt wel een autodokter die de eed van Hippocrates heeft gezworen.
Soms denk je wel eens dat een autosloper meer empathie heeft met een capabele chauffeur die gewoon geen functionerend voertuig meer heeft. Waardig uitstappen.

Sabbatical life

“Ik ga voortaan alleen vandaag niet naar mijn werk!”.
“En morgen dan?”
“Ja, morgen ga ik zo keihard werken om gisteren vrij te kunnen zijn!”
“Maar morgen is het ook weer vandaag”
“Precies”
“En het gisteren van morgen is ook vandaag!”
“Exact, dat zeg ik. Alleen vandaag werk ik niet,
voortaan is vandaag mijn enige vrije dag.
Waarom zou ik die opgeven?”
“Je leeft één dag!”

Witte Villa

Hans was een nogal stijf heerschap. Hij woonde in een witte villa samen met andere lotgenoten, gekraakt. Waarschijnlijk vanwege de kou was zijn spiermassa zo stijf geworden.
Er was geen verwarming in de villa en er brandde slechts één lampje wanneer de voordeur open ging.
De onderlinge relaties waren koel en afstandelijk. Dat moest ook wel als je met zovelen in één ruimte moest samenleven.
Men sprak niet veel met elkaar maar ze lazen wel elkaars ingrediënten en bereidingswijzen, die stond hen op het lijf geschreven. Dat lezen moest vaak snel tussendoor gebeuren, want de voordeur bleef nooit lang open staan.
Soms stonk het er ongenadig als er een houdbaarheidsdatum ruim werd overschreden. Hans was vorige week aangebroken of beter gezegd aangesneden. Zijn achterlijf was nogal bruut ontveld en in dunne plakjes verdeeld. Wat er met zijn voormalige achterwerk gebeurde had hij net niet kunnen zien, het licht ging uit. Hans was slim genoeg om te weten dat het hier niet bij zou blijven. Wie was hij nou eigenlijk? Dat vroeg hij zich af. Het zou toch vreselijk zijn zomaar te verdwijnen uit de villa zonder ooit te hebben geweten wie of wat hij was.
Hij besloot het te vragen aan de oudste bewoner van het pand, die zou ook wel de wijste zijn…
De bejaarde dreef met zijn groene bepukkelde lijf in een glazen pot. Zuur keek hij door het glas naar buiten. Hans stelde hem ongevraagd zijn brandende existentiële vraag…
Het bleef lang stil…
De oude wijze zweeg en keek alsof die hele prangende vraag hem worst was.