
Dieren hebben geen apparaten, geen protheses.
Een kraan is overbodig, ze drinken uit een regenplas, uit de sloot.
Een wasmachine met centrifuge…niet nodig.
Ze likken zich schoon en droog met hun tong.
Vervoersmiddelen hebben ze niet, ze komen dan ook niet ver zal men zeggen.
‘Nee, de mens is ver gekomen!’, zou het dier zeggen.
Een ding moeten we de mens nageven: hij is de uitvinder van het ver gaan, van het ver brengen, van het ver schoppen.
Het enig doel daarvan lijkt te zijn om het ‘Hier’ te ontvluchten?
Het dier luistert niet naar de radio of naar zijn vermeende baas, het kijkt geen televisie, gaat niet naar de bioscoop.
Het dier luistert naar het lichaam en verzorgt het.
Mensen hebben haardroogkappen, ijskasten, vrieskisten, hoogtezonnen.
Dieren hebben het koud en warmen zich aan elkaar of aan de zon.
Ze weten intuïtief te overleven. Ze helen zich zelf door kruiden te eten, zonder ooit farmacie te hebben gestudeerd.
De mens gaat graag verder dan te ver. Alles moet wijken en bezwijken aan zijn menswording.
Dierwording lijkt mij verre te verkiezen boven te ver gaan.
Hier zelfvoorzienend zijn.
Filosofabels
Zuggerijven
Michael Sowa
De succesvolle asielschrijver wordt geïnterviewd wegens zijn nieuwe verhalenbundel.
Zijn ontwapenende antwoorden slopen stuk voor stuk de aannames van de interviewer. De literaire mythologie. Deze exoot heeft geen enkele pretentie met zijn verhalen die volgens zijn eigen inschatting een diepgang hebben van hooguit 2 centimeter.
‘De lezer moet niets van die boek leren of meenemen, hij moet lachen, doorlezen en vooral zo blijven…boek leert niks, niks slechter, niks dat beter maakt’
‘Boeken zijn zo belangrijk niet, luisteren, wandelen, kijk naar bomen…is veel meer belangrijk’.
Hijzelf zou met zijn boeken over tien jaar vergeten zijn.
‘Maar waarom schrijf je dan?’ , vraagt de interviewer nogal onthutst.
‘Ik zuggerijf omdat ik vaak niets te doen heb, ik doe het tussendoor terwijl ik iets anders doe, nooit zeg ik dat ik aan het zuggerijven ben…ik ben civiel ingenieur…zuggerijven is zomaar’.
De interviewer raakt ontgoocheld hoe het paleis van de literatuur verwoest wordt door de zachtmoedige sloopkogel van deze asielvinder.
‘Als ik mooie zin zuggerijf is het meestal per ongeluk, toeval’
‘Ik weet vaak ook niet of ik iets van horen zeggen heb of dat ik het zelf verzonnen heb,
de verhalen pik ik af van de personages die ik bezuggerijf’.
‘Geluiden, muziek en zwemmen is belangrijker dan denken en woorden in een boek, liever was ik musicus, muziek is taal die niet vertaald hoeft te worden’
‘Leven in Nederland draait om tijd en werk, er wordt niet geleefd maar gewerkt…
school is werk, opvoeden is werk, huwelijk is hard werken, een relatie is overwerk…’
‘Zelf de Nederlandse dier, hond en kat leeft volgens strak tijdschema…het is één wonder!’
De zelfingenomen blik van de westerling om Europa als bakermat van beschaving te zien, die blik maakt van rest van de aardbewoners hoogst eigenaardige exoten.
Dat de Europeaan zelf als vervreemdende exoot wordt gezien is ondenkbaar, net zo ondenkbaar als het gegeven dat er met de komst van technologie iets fundamenteel menselijks verloren gaat. De aanname als blinddoek.
Gereserveerd

In het restaurant strijkt een besnorde heer neer aan een tafeltje, met zijn jas nog aan.
Even later arriveert een dame.
De man knikt afwezig met een verlegen glimlach.
Het blijft beklemmend lang stil.
‘Ik kom niet bij je binnen, dit is al onze derde afspraak’, zegt de vrouw met gedempte stem, ‘vorige keren heb je ook al amper iets gezegd!’
Kan zijn, ik ben van nature nogal gereserveerd.
Hoezo gereserveerd, je bent toch geen restaurant!
Stil, rustig! Ik bedoel gereserveerd…bezet.
Door wat dan, door wat ben je bezet?
Dat heeft nog nooit iemand aan mij gevraagd…dat ligt een beetje precair..
Nou, krijg ik nog antwoord!
Ik heb …zo mijn preoccupaties.
Ja maar welke dan….Goed, nu voor de dag ermee of ik ben weg hoor!
…Ik ben getrouwd.
Ja en?…daarom maken we toch deze geheime afspraken?
Met meerdere vrouwen…
Wat…ben je polygamist?
Ik kan niets uitrichten als ik niet eerst getrouwd ben, begrijp je.
Wat bedoel je nu, vraag je mij nu ten huwelijk?
Ik moet wel….anders kunnen we nooit iets beginnen…het spijt mij.
Ben je zo rijk dat je al je vrouwen kunt onderhouden?
Nee, rijk ben ik niet daarom wonen ze allemaal bij mij thuis!
Ben je zo trouw dan….ik bedoel je trouwt met elke vrouw en dan?
Dan blijf ik ze trouw.
Ach, je blijft ze dus trouw…en waarom zit ik hier dan?
Begrijp je nu waarom ik zo gereserveerd ben….wat kijk je nou?
………………….!!!?
Ik hou van ze allemaal…alle negen…ze kunnen alleen elkaar niet uitstaan…thuis is het een hel van intriges, jaloezie, verdachtmakingen, getrek aan haren.
En toen dacht je, “ik moet er eens uit…kom, laat ik nog een vriendin erbij nemen!?”
Nee, nog een vrouw…misschien kan jij ze tot rust manen…?
Jij bent echt knetter hè?
Heb ik ooit het tegendeel beweerd?
Nee, dat is waar…dus je kunt dat beamen?
Wat evident is heeft toch geen bevestiging nodig?
Dat is ook weer waar…knettergek dus….waarom geen psychiater gezocht?
Sterker nog, ik ben met twee van hen getrouwd…ik ben uitbehandeld zeggen ze.
Ben je niet bang voor een veroordeling, veelwijverij is verboden weet je.
Ik weet het, daarom moet je mij helpen…als mijn vrouwen zich tegen mij keren kunnen ze mij aangeven…
En dat zou onrechtvaardig zijn voor iemand die zo trouw is?
Waar ga je naartoe?
Gevoelskoude

Op papier is het winter, buiten voelt het als lente.
Gevoelskoude is een interessant winters begrip, het toont de discrepantie tussen objectieve metingen en subjectieve belevingen.
Zo kan het veel kouder voelen dan er objectief gemeten is of warmer voelen dan
volgens meting toestaan is.
In de wetenschap is het nog steeds gangbaar om de werkelijkheid te reduceren tot meetbare gegevens. De wetenschapper cijfert zichzelf en alle andere subjecten liefst helemaal weg uit zijn ‘objectieve’ waarneming. Daarom gaat de wetenschap mank,
voorthinkend op één been, het subjectieve been is geamputeerd.
In de levende praktijk van het ‘menszijn’ kan niemand om de subjectieve ervaring heen,
zelfs een wetenschapper niet.
De wereld die ervaren wordt is per definitie een subjectieve zintuiglijke beleving.
Zonder zintuigen geen wereld.
De overtuigingen van de mens spelen daarin een scheppende rol.
Een uur duurt een uur, maar voor de één duurt het eindeloos als je onverdoofd een wortelkanaalbehandeling krijgt, voor de ander die verliefd is kan een uur voorbij vliegen.
De één heeft een afgemeten tijdsbesef, de ander beleeft tijdloze eeuwigheid.
Op papier kom je uit een arm milieu, maar in je eigen directe beleving heb je je altijd rijk gevoeld… Voor de één is alles nog niet genoeg terwijl de ander met niets gelukkig is.
In een menigte kun je je eenzaam voelen en alleen onder een sterrenhemel kun je je met alles één voelen.
Voor de atleet is honderd meter een luttel aantal euforische seconden, voor een kreupele bejaarde is het slopend traject.
Zout in voedsel kan gemeten en gewogen worden, toch zal de ene tong meer zout proeven dan de ander tong, domweg omdat de ene tong meer smaakpapillen heeft.
Muziek is in alle opzichten te meten, maat, tempo, ritme, volume,toonhoogte, harmonie…toch zal de som van deze losse delen niets kunnen zeggen over de beleving van de muziek als geheel. De een zal de muziek als hemels ervaren en de ander ergert zich kapot aan hetzelfde stuk.
Het sterkste voorbeeld is het placebo. Objectief zou het placebo niets mogen doen, geen werkzame stof. Er valt niets te meten. Toch weet de geest subjectief het lichaam te genezen.
Alles wat ons typisch menselijk maakt is geworteld in subjectiviteit.
Verbeelding, creativiteit, humor, reflectie, zelfhelend vermogen.
Met geen

Heb je nog lekker getafeld de laatste tijd?
Nee zeg, nu je het zegt, alle tafels waren bezet.
Nou echt? Dat waag ik te betwijfelen!
Nee waarachtig, ik werd er gek van…hebt u nog een tafeltje vrij….hebt u nog een tafeltje…?
Lijkt mij heel vervelend…ik zag trouwens laatst een mooie tafel!
Vertel…
Eentje zonder blad en met geen poten!
Zo!…met geen, dat is nogal wat, design zeker?
………………………….
Ik weet nog goed….mijn eerste tafel…daar was ik meteen zo verzot op..
haar heb ik altijd vrij gehouden…
Wat, nooit gebruikt?
Nee, nooit iets opgezet…zo neergezet onder een koninklijk tafelkleed..
voornaam, soeverein…onbezet!
Ja, maar…zonder gebruik is het dan strikt genomen toch geen tafel meer?
Kan wel zijn, maar het is en blijft mijn eerste tafel…dat moet je koesteren.
Ach….Ik kan mij mijn eerste tafel niet eens meer voor de geest halen…
Nou ja, hindert niet…wat is geest anders dan een tafel zonder blad en met geen poten?
………………
Ik ga nooit meer reserveren, ik ga gewoon en dan…
…zie je wel?
(Schilderij Domenico Gnoli ‘zonder stilleven’ 1966)
Jakoetsk

Vraag mij niet hoe ik bij Otokja verzeild raakte, voor welke kwaal.
Wel weet ik vaag hoe wanhopig ik geweest moet zijn, anders onderneem je zo’n barre bizarre reis niet. Ik kwam meeliftend op een bevoorradingstruck van het voormalig Sovjetleger aan in Jakoetsk. De dronken chauffeur wist precies waar ik moest zijn. Op een verlaten spoor ergens voorbij de stad.
‘Daar!’, wees hij met zijn fles naar een roestige spoorloods…’Otokja!’.
Hij wilde mij kennelijk niet bij de sjamaan afzetten, ik moest maar lopend verder.
In de loods trof ik een kleine man met een leren vliegeniershelm op volgeprikt met zwarte veertjes. Hij roerde geconcentreerd in een zwartgeblakerd pannetje boven een open houtvuurtje. Soms zette hij het neer om de walm te fotograferen. Otokja bleef onverstoorbaar, ook toen een vrouw mij aansprak met een Amerikaanse tongval.
Aairin bleek de tolk van Otokja, die zelf geen woord buiten de deur sprak.
De sjamaan grijnsde terwijl zijn vrouw uit Kentucky mij aan hem voorstelde.
‘He already knew that you came, he saw you coming in the smoke!’.
‘We’ll have to wait for Benjakir…!’
‘Who is he or she?’
‘He is the healing woolf, Otokja’s assistent or was it the other way round?’, grapte ze.
Ze gaf mij een groezelige mok thee en vertelde hoe Otokja ooit stationschef was geweest in een uithoek van het Sovjetrijk waar nauwelijks nog een trein reed.
Uit die laatste trein die hij zag binnenlopen stapte een wolf uit de restauratiewagon het perron op. De rest van de reizigers hadden zich in de achterste wagons verschanst uit doodsangst. Otokja stond al klaar met zijn geweer….maar er gebeurde iets magisch, ze keken elkaar aan glimlachten en waren vanaf dat moment onafscheidelijk, door de wolf ontpopte Otokja zich tot sjamaan.
De wolf werd door Otokja Benjakir gedoopt, het wilde dier luisterde aandachtig naar die naam. Nachten brachten ze samen door, elkaar roerloos aankijkend, na verloop van tijd begonnen ze te schudden van het lachen, geluidloos en tot tranen toe. Als vanzelf kwamen er mensen op bezoek op zoek naar genezing, van wat dan ook…alleen bij zware gevallen verdween de wolf. Men zegt dat Benjakir in de permafrost mammoetvlees opgroef en at, vlees dat eeuwig vers bleef sinds de ijstijd. Er waren inderdaad prehistorische vondsten gedaan in de vlakten van Jakoetsk.
‘You can have your treatment now if you want!’ , zei Aairin terwijl ze mij wenkte in de richting van een vale canvas tent midden in de loods.
‘Shall I first explain where I’m suffering from?’, vroeg ik enigszins huiverig.
‘No no, not necessary…it’s all very direct…no more talking needed!’
Het rook penetrant in de tent…een enorme wolf zat in een hoek…Benjakir.
Otokja zat in een andere hoek in zijn pannetje te staren en maakte een gonzend geluid.
‘Just look into the eyes of Benjakir’, zei Aairin, ‘see what happens’.
Ik verstijfde eerst helemaal van de ijzingwekkende blauwgrijze blik van die wolvenkop, koud zweet in mijn handen…
Benjakir keek onverstoorbaar strak…dwars door mij heen naar alle achterliggende werelden. Het leek eindeloos te duren tot het schudden geleidelijk begon…ik schudde
willoos mee terwijl de bek van Benjakir beminnelijk begon te glimlachen…het schudden verhevigde zich tot we tot tranen toe begonnen te lachen…evenwel zonder geluid te maken. Otokja gonsde rustig door.
Ik moet in een diepe slaap zijn verzonken, toen ik ontwaakte waren Benjakir en Otokja verdwenen. Ik had nog dagen spierpijn van het lachen.
Aairin had nog gevraagd naar de aandoening of ziekte waarvoor ik was gekomen.
Ik begon opnieuw te lachen, omdat ik mij met de beste wil van de wereld mijn kwaal niet kon herinneren. Verdwenen als permafrostijs in het pannetje van Otokja.
Toevallen

Horvath B. was een excentrieke telg uit een grootindustrieel nest, van oorsprong Hongaars maar residerend in Wenen. Horvath had de fabrieken waaraan hij zijn vermogen ontleende nooit van binnen gezien. Hooguit had hij wel eens door zijn map met familieaandelen, obligaties, effecten gebladerd…maar ook daar was hij maar nee gestopt…hoewel gestopt? Daar was het mee begonnen, dat hij in slaap viel.
Als kind dachten zijn gouvernantes dat hij aan toevallen leed…dit was niet het geval,
hij viel gewoon in slaap, kerngezond aldus het leger lijfartsen. Wanneer je hem wakker maakte was hij narrig alsof je hem stoorde in een belangwekkende taak.
‘Laat hem maar slapen zolang hij daar behoefte aan heeft’, zo luidde het advies.
Met het klimmen der jaren breidde zijn aanleg zich uit. Het zou gek zijn om van talent te spreken al zou menig lijder aan slapeloosheid er jaloers van worden.
Overal, op elke plek kon de slaap hem vatten. Horvath snurkte zich door zijn schooljaren heen. Een wonder hoe hij zijn examens haalde…maar helaas, ook zonder diploma’s was Horvath al een geslaagd zakenman.
Niets kon hem wezenlijk boeien of raken, laat staan het zakenleven.
Door zijn grootvader, pater familias werd hij naar doctor G.Bickelstein verwezen, een bevriend psychoanalist, destijds een modieus fenomeen in het negentiende-eeuwse Wenen.
Tweewekelijks lag Horvath daar op de sofa…uiteraard…te slapen.
Het duurde niet lang of de zielkundige kwam tot de diagnose dat Horvath leed aan zijn aangeboren rijkdom. Volgens Bickelstein’s diagnose werd de patiënt verlamd door de oneindige mogelijkheden die de rijkdom hem bood. Voor het eerst werd er een verband gelegd tussen verveling en het niet kunnen kiezen uit de veelheid.
Een rigoureuze ingreep zou Horvath in één klap verlossen van die verlammende keuzedruk, namelijk door afstand te doen van zijn aandelenportefeuille.
Bickelstein was bereid het fortuin in beheer te nemen.
De pater familias was razend toen hij hoorde van de geneeswijze, maar de overdracht was al notarieel bevestigd. Juridische stappen hadden geen zin. Vooral omdat Horvath volledige medewerking had verleend. Na een ruzie met de familie die dreigden hem ontoerekeningsvatbaar te verklaren werd Horvath uit de zakendynastie verstoten.
In de daarop volgende nacht bleef Horvath wakker, wellicht door het schokkende besef dat hij nu straatarm was…
Nog niet eerder was Horvath zich zo bewust geweest van zijn toestand. Hij ontdekte dat zijn lichaam weliswaar sliep maar dat zijn geest tegelijkertijd klaarwakker bleef.
Hij realiseerde zich dat hij permanent bewust was ook als het lichaam sliep, ook als er niets waar te nemen viel. Tijdens zijn zwerftochten door Wenen werd hij opgenomen door een esoterische sekte.
Volgens de oosterse wijzen zou hij zich blijvend in een staat van meditatie bevinden.
Toen Bickelstein hoorde van bijeenkomsten van ‘de Ster van het Oosten’ , waar Horvath een leidende rol had gekregen besloot hij meditatielessen te nemen bij zijn oud patiënt. Over geld is nooit meer gesproken.
Vertrek

Vilhelm Hammershoi
De kamer had al lange tijd geen bezoek meer mogen ontvangen.
Tot gisteravond waren haar ramen nog geblindeerd geweest.
Wat was de kamer blij geweest toen plotseling haar deur open ging.
Frisse lucht vulde de bedomptheid met koelte.
Er gebeurde tegelijk wel iets vreemds…
één voor één verlieten de meubels en dingen de woonruimte in het half duister.
Tijden hadden ze onder een deken van duisternis gewacht op….?
Zonder geruis of gestommel gleden ze als in een optocht door de deur naar buiten.
De kamer was te opgelucht en verbaasd om te protesteren of zich te verzetten tegen het vertrek. Ze was immers zelf het vertrek. Dat woord ‘vertrek’ verwonderde haar altijd al, maar nu scheen ze iets te gaan begrijpen.
In de schemering van de avond vertrokken zelfs de gordijnen.
De kamer dacht nog: ’Daar gaan mijn oogleden!’
Voor het eerst sinds jaren genoot de kamer van een droomloze slaap, alsof alle herinneringen werden gewist. Geleegd en gelucht ontwaakte de kamer de volgende ochtend door een onverwacht bezoek. De gast was in haar hoedanigheid door het glas van de deur de kamer binnengevallen, ze was zo vrij geweest om erbij te gaan liggen op de huid van de kamer.
De kamer voelde haar ziel verruimen, opgehelderd door deze onverwachte gast.
Was het geen overdreven pretentie dat een kamer een ziel zou
hebben?…zou zijn?
Maar wat is ziel anders dan leefruimte, doorleefde leefruimte… de ruimte van het vertrek die eeuwig aanwezig blijft…
De kamer vatte het licht op, het licht voelde zich meer dan welkom, zelfs geliefd.
Haarval

Mijn lichaam loopt meer dan een halve eeuw rond. Mijn hoofdhaar is slechts vijf keer bij een kapper geweest. Hoewel het voor niemand interessant is noch van belang vertel ik het. Je weet van te voren nooit wat een verhaal wil zeggen.
Twee keer werd ik als jonge jongen naar de herenkapper gestuurd die mij beide keren met zijn electrische tondeuse tot bloedens toe in mijn oorlel schoor.
Met een verbandgaasje tegen mijn oor gedrukt kwam ik thuis. Tegen de tijd dat ik weer langharig werd weigerde ik om mij nog een derde keer te laten mishandelen.
Geen probleem, mijn vader kende een klant die huiskapper was, een mannetje dat aan huis mijn haartjes kwam knippen, onder toezicht dus. Dan kon hij ook meteen moeders permanent permanenten zodat ze sprekend op Juliana bleef lijken.
De huiskapper kwam twee keer per jaar bij ons thuis. In de keuken knipte hij ons stuk voor stuk, onderhand vertelde hij geanimeerd sterke verhalen.
Hij kletste de oren van je hoofd.
Ons geknipte haar nam hij mee naar huis, naar zijn zeggen om er toupetten of pruiken van te maken voor arme mensen die kaal waren. Hij zou twee keer per jaar op gezette tijden bij ons langs komen. Het jaar daarop kwam hij echter niet op de vastgestelde datum. Omdat hij geen telefoon had werden mijn oudere broer en ik naar zijn huis gestuurd voor een knipbeurt. Naïef belden we aan.
De voordeur werd open gedaan door een bedrukt uitziende man die ons veelbetekenend toeknikte, zijn wijsvinger op zijn lippen legde en ons meteen naar binnen leidde. In de huiskamer lag de huiskapper vredig opgebaard. Plotseling overleden. Ik herkende hem eerst niet want zijn hoofd was helemaal kaal.
We vernamen dat hij altijd een pruikje had gedragen omdat hij vond dat een kale kapper ongeloofwaardig zou overkomen. We condoleerden de weduwe met haar verlies.
‘Als hij thuis kwam van knippen deed hij meteen zijn pruikje af’, mijmerde zijn vrouw vertederd, ‘dat gaf zo’n heerlijk luchtig gevoel…’.
We wisten niet waar we moesten kijken, ook de grond bood geen uitweg.
De weduwe verontschuldigde zich dat hij ons nu niet kon knippen, nooit meer…
Het bezoek was vervreemdend. Ongeknipt en verslagen kwamen wij thuis.
Moeder was geschokt, hoe moest het nu verder met haar permanent?
Ik dacht aan het hoofd van de kapper hoe luchtig dat nu was…voor altijd.
Sindsdien ben ik door velen geknipt, maar nooit meer door gediplomeerde kappers.
De knippers beweren allemaal dat ik makkelijk haar heb:
‘Valt altijd goed wat je ook doet!’
Helaas had moeder permanent moeilijk haar.
Wat zo’n onnozel verhaal wil zeggen weet ik nog niet. Wellicht dank ik mijn voorkeur voor sterke verhalen aan onze thuiskapper.
Soms

Mijn eerste waarneming van het fenomeen deed ik als kind wachtend bij een bushalte.
Het was winters. Er stond een man in het bushokje, verwoed zuigend aan een wit stokje. Uit zijn mond kwam damp, maar dat was bij meer mensen het geval in de winter.
Plots kreeg hij een nare hoestbui, terwijl hij grijze wolken uitasemde…
Hij zoog gestaag verder.
Niet lang daarna spoog hij geconcentreerd tussen zijn voeten op de grond alsof er een ondraaglijk vieze smaak in zijn mond bleef hangen. Herhaaldelijk schraapte hij daarbij zijn keel.
Onderwijl leek het stokje weg te smelten, er viel grijs stof op de grond.
Het was onsmakelijk om te zien en toch kon ik er niet niet naar kijken, misschien wel omdat de man het zuigen zo hartstochtelijk beoefende, alsof zijn leven ervan afhing.
Nogmaals klonk dof gekuch. Begon hij snel weer te zuigen om het kuchen tegen te gaan?
Het stokje werd zuigenderwijs steeds kleiner tot hij het nauwelijks nog kon vast vasthouden.
Uiteindelijk gooide hij het overblijfsel op de grond en trapte er wrijvend op tot er slechts een vuile plek op de trottoirtegel overbleef van het ooit zo maagdelijk witte stokje. De bus kwam nog steeds niet.
Uit een gekleurd doosje trommelde de man een nieuw wit staafje tevoorschijn.
Schichtig keek hij om zich heen onrustig op zijn zakken kloppend.
Er was niemand op straat…tot hij mij ontwaarde bij het dienstregelingpaaltje.
‘Heb jij soms een vuurtje voor mij?’ ,vroeg hij schor.
Ik begreep niet waar hij het over had…alleen het woordje soms bleef in mijn hoofd hangen. Soms…soms…?
De stokzuiger droop af en verliet de bushalte…
Stokzuigen dreigt voorgoed te verdwijnen in het openbare domein.
Het is een bedreigde culturele uiting. Inderdaad, ook ongewenste gewoonten moeten als cultuur worden beschouwd. Zonder het ongewenste weten we immers niet meer wat wenselijk is. In goede oude tijden kon je op televisie, in de schoolklas of in het parlement autoriteiten volop en trots aan witte stokjes zien zuigen.
Het is nooit te laat om te beginnen.
Nu zuig ik zelf eens in de zoveel jaar uit solidariteit aan een stokje…soms…als het jaar van getal wisselt, voor de grap…dan moet ik lachen omdat ik het zelf niet snap waarom.
‘Dankzij vergeefse pogingen om het onbegrijpelijke te begrijpen dringt men dieper door in het mysterie’, aldus F. Wildesheim.