Parafabel voor het slapen gaan

Een miertje mocht een wens doen. Ze wilde naar de zee en aan het strand liggen
zonder al dat dagelijkse gemier. De god van mieren gaf haar meteen haar zin.
De volgende dag vertrok ze richting zee. Na veertig dagen lopen kwam ze aan op het strand. Daar ging het meteen mis. Ze gaapte even en onmiddellijk sprong er een walvis
in haar keel. De mier verslikte zich en zat nu met een walvis in haar maag.
De walvis zwom rond in die kleine mierenmaag. De mier had nu genoeg voedsel voor talloze mierenlevens. Niet meer naar eten zoeken. Een ding viel haar wel zwaar.
Ze moest daar op het strand blijven liggen, turend over die oneindige zee.
Nu kon ze alleen nog maar dromen van het dagelijkse gemier. De mierengod
zag het en belde even met de god der walvissen… of er niet iets te regelen viel.
De walvisgod nam echter niet op, geen bereik in de mierenmaag.

Ook goden hebben soms hele kleine wensen en zelfs die zijn soms onwenselijk.

Buro Toerististan

Voor de geo-postmoderne mens is vier keer per jaar op vakantie een normaal tijdverdrijf. In de praktijk blijkt dit echter te kunnen leiden tot vakantiestress, omdat vakantiereizen zo tijdrovend zijn.
Het nieuwe reisburo voor Thuisvakanties ‘Toerististan’ organiseert nu als alternatief volledig verzorgde thuisreizen op maat voor elke vermoeide toerist waar dan ook.
Het werkt als volgt: op de eerste vakantiedag wordt er s’morgens vroeg bij u thuis aangebeld door een gastgezin uit een buitenland naar keuze. Om keuzestress te mijden kunt u ook ad random voor u laten kiezen, hetgeen het buro aanbeveelt.
Deze uitheemse familie zal u dagelijks op ontbijt, lunch en diner trakteren, geheel naar de culinaire tradities van hun thuisland. U blijft dus rustig in bed en u doet gewoon alsof u thuis bent. Dat doen zij namelijk ook, op instructie van ons buro. Dit gezin zal u een onvergetelijke reis bezorgen binnen de vier muren van uw bovenkamer.
Uw nieuwe familie slaapt op uw bank of op uw hoogpolige tapijt, wat voor de meesten al een ongekende luxe zal zijn. De ingevlogen buitenlanders vertellen u in zorgvuldig maar gebroken engels alles over hun leven in den vreemde. Uw oren zullen klapperen vanwege de meest exotische details die zij u onthullen. Indien het in de traditie past van het betreffende land kunnen de maaltijden met zang en dans worden opgesmukt, tegen een kleine meerprijs. Op de laatste vakantiedag is er zelfs gelegenheid om van kleding te wisselen, bij wijze van souvenir.
Na minimaal veertien dagen geheel verzorgd te zijn geweest zult u ze gaan missen als u ze naar het vliegveld hebt gebracht.
Een buitenland dat bij u thuis komt blijkt een stuk minder vrijblijvend te zijn dan uw reguliere vakanties. Ze komen letterlijk bij u binnen, het blijft u langer bij. In meerdere gevallen heeft dit al geleid tot een terugkerende traditie en in enkele gevallen hebben beide partijen besloten om permanent te blijven samenleven in het vakantiehuis.
Het blijkt voor elke toerist een openbaring dat hij of zij altijd al in een vakantiehuis heeft gebivakkeerd. Het buro moest wegens enorm succes haar deuren voorlopig even sluiten.

Plataanbast

Het gebeurt altijd terloops, onbedoeld. Wanneer je nergens op bedacht bent.
Onder het douchen of onder het spitten in de modder, verstijfd lopend in de ijswind terwijl je overal van afziet, in de zomerse schaduw van een plataan onder het staren naar de bast. Het overkomt je gaandeweg terwijl je stil de mogelijkheden overweegt zonder tot een slotsom te komen. Soms lijkt het wel of het slotsomloze als een magneet werkt. Je zit ongericht te niksen oog in oog met niets in het bijzonder en dat voelt dan aan als een zaak van het grootste gewicht en belang, hoewel het overduidelijk niets weegt en nergens toe dient.
Het bestaan bokst dingen voor elkaar in je afwezigheid…je voelt je een lichtgewicht, lichter dan een zweefvlieg. De triomf om overwonnen te worden door het leven is onverklaarbaar glorieus. Glashelder ontwaar je geen enkele zin en beleeft zich juist daarin de diepste betekenis, in de zin van heel.
Je rijdt de versnellingsbak in de prak, het geluid van een keukenmixer in een schaal met radertjes overspoelt je als de golf van Hokusai. Niet de minste paniek…een hemelse serene rust neemt bezit van je, als een onverdiende gratie. Euforie bezoekt je onuitgenodigd, zonder aankondiging. Er valt niets over mede te delen, dat leidt maar tot misverstanden. Je buurvrouw steekt, met al haar boodschappen die ze blijft dragen, een tirade af tegen de hectiek, en alle dwangneuroses van het moderne leven:
’Je wordt als mens toch totaal geleefd meneer…zo is het toch, niet dan soms?’
‘Zo is het buurvrouw, u zegt het…je weet niet wat je meemaakt’.

Manege

Naar aanleiding van de vuilspuiterij van de heer Wildesheim over het uitgeversvak
van donderdag jongstleden wil ik toch enige zaken rechtzetten, om te beginnen:
Ik ben zeer trots op ons fonds, louter paradepaardjes.
‘Mijn Lippizaner Hengsten’ noem ik ze, binnenskamers. De werkpaarden zelf zijn
daar niet zo van gecharmeerd en charme is toch het hoofdgerecht waarmee ik
ze mijn stal in heb weten te lokken. Nu eten ze uit mijn hand. Handtam zijn ze.
Men wil niet weten hoeveel moeite dat gekost heeft om al die verschillende temperamenten bij elkaar te krijgen…en te houden.
Zonder mijn dressuur en toezicht zouden ze elkaar zo het ziekenhuis intrappen, want er is veel haat en afgunst binnen de menagerie van de literatuur. De merries trappen iets minder, maar kunnen weer lelijk bijten, menig schrijver loopt met lelijke littekens te koop, hetgeen weer doorleefde literatuur oplevert.
Om ze tam te houden moeten ze regelmatig worden bereden, dat is mijn stokpaardje, anders verwilderen ze waar je bij staat en gaan ze kuren vertonen en dingen schrijven die niet in het fonds passen.
Uiteraard ontsnapt er wel eens ééntje naar het open veld, die dan vervolgens het oude nest met vrachtladingen mest bevuilt. Het afgedwaalde dier bijt dan in de hand die hem voedt en groot heeft gemaakt, pijnlijk en reputatieschade voor het fonds.
Zorgen dat er niet nog meer ontsnappen is dan mijn hoofdzorg, voor hun eigen bestwil.
Ik weet toch als geen ander dat ze buiten in het vrije veld nooit zouden overleven, maar
paarden die geen bit wensen te dragen krijgen het hoog in de bol.

De zorg voor mijn ‘levende have’ gaat zo ver dat ik mij ook ernstig om hun uiterlijk bekommer, om het plaatje compleet te maken. Samen met mijn vrouw geef ik uitgekiende kledingadviezen en mediatraining. We sturen ze naar onze eigen coiffeur als dat bij de afgesproken schrijfstijl past.
Anderen sturen wij juist niet naar de kapper, die zien er weer veel beter uit in een staat van ‘zorgvuldige verwaarlozing, zodat het lijkt alsof ze nog heel puur zijn zoals een echt wild paard betaamt. Dat is natuurlijk allemaal spel, maar desalniettemin van doorslaggevend belang, marketingtechnisch dan. Alles verkoopt op beeldvorming en denkbeeldvorming.
Ik hoop dat ik hiermee een reëler beeld van het uitgeversvak heb neergezet.
Wat meer dankbaarheid ten aanzien van de uitgevers zou de heer Wildesheim niet misstaan. Je mag een gegeven uitgever best in de bek kijken, maar hij is natuurlijk geen paard, echter een onmisbaar gegeven in de wereld van het boek.

Met dank aan de redactie van O.G. die ons de gelegenheid boodt om een eerlijk en evenwichtiger beeld te schetsen.

Hoogachtend, Garmt Wolbreght ,namens de woordvoerder van de NVVU.

Binnenvaart

Kleine Reus is dood.
Z’n ouwe baas, ‘Ouwe Reus’ ,voormalig binnenvaartschipper, licht het heengaan toe.
Onder het licht van een halogeenlantaarnpaal steekt hij van wal:
“Ja, zonde hè?…nee dat zeggik, twas een lekker beesie hoor, een schat van een dier, deed nooit geen vlieg kwaad…en opeens loop ik hem uit te laten, valtie zo om in het gras, tot twee keer toe…noujazeg ik dacht dat ga niet goed…
nou toen issie onder de scan gegaan en blijktie twee zo veel te groot hart te hebben, ik zeg nog tegen die dierarts , hij heb anders nog nooit op een racefiets gezeten, ja je moeter maar om lachen, ik bedoelmaar, weetje….hij heb een mooi leven gehad ja toch, hij is lekker ingeslapen, koppie in me hand, heel zacchies hoor, nee hoor, is toch mooi geweest zeker?’ Was op tweede paasdag, we hoefde niks te betalen, vond ik wel jofel!”

“We hebben hem in een urn gedaan, ja ik zegnog tegen me vrouw, wel die deksel der goed op doen hoor want hij was nogal waaks.”

‘Wat heb je er nu voor ééntje, een beagle?’ ,vraag ik.

‘Is de hond vamme dochter….ja hij trek wel als de pest, ik mottum wel aan de lijn houwe hoor wantie ouwe reus gater zo vandoor!’

‘Hoe heettie ook al weer?’ ,vraagt mijn man naar de voor mij bekende weg.

‘Flippie of was het Flappie?’, informeer ik.

‘Nee joh, hij heet eh…verrekseg laat ik er nou effe niet op kenne komen, hoe heettie nou…ook alweer….das toch ook sterk hè?…Flappie? Floppy?….nou zeg!’

‘Floep?’ , Flap ik eruit.

‘Nee, Flip heettie, ja toch….Flip, ja natuurlijk Flippie, ja, ik wist het wel!’

‘Ach, toch Flippie!’ ,zeg ik verbaasd.

‘Ja, maar hij luistert toch voor geen meter hoor… ken het hem soms wat schele hoe die heet…maar hij is wel een lekker dier….hij is trouwens een teefje…nee, dat zeggik!’

Prozaïsch

Gisteren was het weer zover, zit het net lekker te schrijven komt er ‘smorgens iemand aan de deur die zich uitgeeft als zijnde redacteur van een of andere gerenommeerde uitgeverij.
Hij begon meteen met zijn vertrouwde smeekbede…of hij nu…als het mij bliefde
mijn nieuwe roman zou mogen uitgeven….of een dunne novelle zou ook al mooi zijn….
Of had ik anders niet nog een mapje met jeugdzondepoëzie liggen?
Hij gaf hoog op van mijn werk, hij hield naar zijn zeggen van betekenisliteratuur of zei hij bekentenisproza?

Maar goed, er zijn zoveel van die bevlogen uitgevers, soms lijkt het wel of er meer uitgevers zijn dan schrijvers…wat natuurlijk onmogelijk is. Ik moest hem dus teleurstellen, omdat het gewoon ongestoord verder wilde schrijven. Hij was nog niet vertrokken of er belde alweer….nu een literair agent, aan. Deze zag eruit als modieuze fat en wilde zijn boekenfonds graag met mijn oeuvre verrijken en uitbreiden. Ongevraagd begon hij vragen te stellen:
‘Heeft u niet toevallig nog een onvoltooid manuscript in de la liggen….dat is een nieuwe literaire trend…boeken met een onbedoeld open einde!’
‘Wat zijn trouwens de plannen voor uw nieuwe roman?’
‘Had u wel eens gedacht om een roman te wijden aan …bv de toekomst van de nostalgie…ja, ik noem maar wat? ,zei hij met weemoedige blik.
Het zijn meestal zelf gemankeerde schrijvers die zich in deze Proza-industrie storten.
Lukt schrijven niet dan willen ze debuteren als uitgever.

Eerst liet je ze nog wel eens binnen, puur uit nieuwsgierigheid, wellicht materiaal voor een nieuw verhaal. Maar al gauw begonnen ze over slaapverwekkende percentages, marketingstrategie, oplages, voorschotten, commissiegeld, doelgroepen, ‘de slapende lezersschare’ , ‘de dood van de roman’ … prozaïsch gewauwel.
De boekenvakman is er op uit zoveel mogelijk bestsellerschrijvers te boeken. Hoge verkoopcijfers zijn, net als in ieder ander marktsegment, een synoniem voor kwaliteit geworden. Menig broodschrijver kocht zijn eigen eerste oplage integraal op om dit surrogaat van kwaliteit te suggereren.
De boekenvakmannen doen alsof ze jou een gunst komen verlenen, maar het zijn natuurlijk letterkundige parasieten die geestelijke jeuk veroorzaken, waardoor je nooit meer aan schrijven toe komt.
Het is uiteraard heerlijk om door je uitgever op handen te worden gedragen, al is het uit geldelijk gewin, maar is het niet nog heerlijker daar niet afhankelijk van te zijn en zelf je weg te wandelen?

Tot besluit dit, wellicht ten overvloede maar:
Dit onzichtbare oeuvre is al gepubliceerd, het is al publiek, openbaar. Dat is het grote mysterie van Openbaar Geheim. Beschikbaar voor een uitgelezen publiek. Wie het kan volgen leest het en begrijpt het en raakt er daarom waarschijnlijk op uitgekeken. Wie het allemaal niet zo goed kan volgen begrijpt dat iets niet begrepen wordt en zal stoppen om het onnavolgbare te volgen. Niets mooiers dan een uitgelezen publiek
dat het leven zelf hoger acht dan erover te lezen.
Lees gerust hierin mijn credo:

‘Leef liever zelf deze ons doordringende, ons omringende levende roman, dan deze dode tekst te lezen!’

F. Wildesheim

Eigen aard

Ik heb er altijd al eens over willen schrijven. Omdat ik dacht dat het niet mogelijk was
werd het voortgeschoven op de lange baan. Het grappige van die lange baan is dat
ze oneindig is en toch overzichtelijk. De langste baan is namelijk: morgen of straks.
Op het eerste oog zou je niet zeggen dat straks oneindig is, straks reist altijd voor je uit als een blinde verkenner….maar ik dwaal af van waarvan ik niet weet waar het over gaat…waar was ik ook al weer gebleven?

Voor je het weet zit je nu te schrijven…wanneer anders!
Zodra iets onmogelijk lijkt trekt dat de aandacht. Een eigen aardig soort afwijking.
Het zijn echter wel de afwijkingen die evolutie veroorzaken, die aan de bron van de zee van mogelijkheden staan….of liggen, dat weet ik eigenlijk niet, misschien drijven ze wel op die zee. Ik beschrijf ze in ieder geval graag omdat het ook voor mij zo’n verrassing is wat er nu weer door die lege poort ter wereld word gebracht.
Je zou kunnen zeggen dat het onmogelijke een soort van poort is. Een open geboortekanaal voor nog ongekende verschijningsvormen. Mijn taak hierbij zie ik als die van vroedvrouw. Het geesteskind moet zo gaaf mogelijk worden afgeleverd.
Eventuele mankementen moeten gezien worden als bijzondere eigenschappen en
dan hebben we het natuurlijk niet over taalfouten of interpunctie.
Eigenaardigheden maken dat iets herkend kan worden. Het raadsel ‘stijl’ is niets anders dan eigenaardig zijn.
Eigen aard is goud waard…..of eigenlijk onbetaalbaar, want met geen goud te koop.
In deze zin is onvermogen de belangrijkste vormgever, zij geeft de ‘finishing touch’.
Onvermogen is de hoogst haalbare perfectie. Absolute perfectie zou het einde zijn van evolutie. De poort zou geblokkeerd zijn.
Wat nu eigenlijk het onderwerp is van dit stukje is mij wederom een raadsel, maar ik ben benieuwd wat het mij gaat vertellen als ik het lees.

De kleinste afwijking en het grootste mankement zijn het authentieke kenmerk van uniciteit van elke levensvorm. Behoed ons voor gereproduceerde gekloonde perfectie.
F. Wildesheim

Rijgedrag

Ik sloot achteraan in de rij. De rij stond helemaal buiten het gebouw.
Langzaam schuifelde de rij het gebouw binnen als een tong die in een mond verdween.
Wij zouden niet verdwijnen. Eenmaal binnen het gebouw moesten we ons een voor een melden bij de baliemedewerker om te constateren dat we aanwezig waren en dat wij het waren en niet iemand anders. Een man werd weggestuurd; hij mocht niet binnen.
Hij protesteerde hevig: ‘Nee, ik ben niet iemand anders, ik heet alleen net zo en wat kan ik eraan doen dat hij sprekend op mij lijkt?’. De baliemedewerker drukte op de rode knop onder de balie. Even later kwamen twee beveiligsambtenaren hem ophalen.

Was onze identiteit vastgesteld en waren wij fysiek aanwezig dan mochten wij hoogstpersoonlijk onze beurt afwachten tot we plaats konden nemen in de wachtkamer. De wachtkamer was een enorme ruimte, als een sporthal.
Daar kregen we een nummertje dat onze rechtmatige beurt bepaalde.
Wat mij meteen opviel was dat mensen nummertjes met elkaar ruilden.

Na drie dagen stond mijn volgnummer boven de toegangsdeur van de ontvangstruimte.
In de ontvangstruimte stonden mijn voorgangers in carré’s van tien opgesteld.
Mijn vragende blik werd door mijn begeleider beantwoord: ‘Ze oefenen….’
, zei hij met een veelbetekenende blik.
‘Maar wat dan?’ ,probeer ik nog.
De begeleider had mij mijn plaats al toegewezen en hield zijn wijsvinger voor zijn lippen.
Hier stonden we dan …te staan.
Een enkeling protesteerde…begon te morren…en werd uiteindelijk schreeuwend tussen twee begeleiders afgevoerd.
‘Wat gebeurt er met hen’ ,fluisterde ik tegen mijn buurman?’
‘Niets, ze moeten weer achteraan de rij aansluiten!’
Ik voelde mijn hartslag overslaan…het werd even zwart voor mijn ogen.
‘Waarom deden we dit eigenlijk?’ ,dreunde het in mijn hoofd.
‘Wie of wat dwong ons om dit te ondergaan?’
Na twee en een halve dag werden we lukraak geselecteerd om
de ruimte te verlaten, ik was één van de gelukkigen.
Een begeleider leidde mij naar de lange gang.
Die moest ik doorlopen. Aan het eind zou ik een brevet krijgen.
‘Een brevet waarvoor?’ , vroeg het zich af in mijn hoofd.
Alsof de begeleider de gedachte had gelezen antwoordde hij:
‘Het Brevet voor Bovenmenselijk geduld, je mag je dan ‘Engel van het Legioen van Geduld’ noemen.
Dit werd mij teveel, er knapte iets…de hersenpan kookte over…mijn lichaam begon wild
om zich heen te slaan. Gelukkig boden de begeleiders bescherming, ze hielden mij liefdevol in bedwang. Even later stond ik weer in de rij…achteraan aangesloten.

Fabelachtig a la Fontaine

De dikke trage Molmhommel vloog een beetje schommelend rond, dwalenderwijs.
Een hemelse harsgeur lokte hem het donkere naaldwoud in.
Daar landde hij op het verende bed van dennennaalden om
rustig die heerlijke geur in zich op te kunnen zuigen.
Even verderop zag hij een mestkever in gesprek met een mier.
Hommel hoorde de gedempte toon van hun woordenwisseling in het verstilde woud:
‘Ja, maar…wat zit je nou te mieren, hoezo kun je dan geen hoop vinden?’ , sprak de mestkever indringend, ‘Waarom ku..’
De mier onderbrak hem meteen: ‘Nee, kever…er is geen hoop, er is geen enkele hoop te vinden…nergens!’
De mestkever keek naar de stukjes blauwe hemel tussen hoge dennenkruinen en haalde zijn schouderschildjes op toen opeens een andere mier de eerste mier bijviel:
‘Geen hoop, dat klopt…en ik zie er ook geen gat meer in!’
‘Nee, natuurlijk niet’ ,vervolgde de eerste mier, ‘voor een gat heb je toch mooi eerst wel een hoop nodig!’

Nu de hommel daar een tijdje zat zag hij opeens overal mieren krioelen.
Ze waren eerst vrijwel niet van het naaldentapijt te onderscheiden, maar nu merkte hij ze overal op. Dwars door elkaar gingen ze, alsof ze iets zochten. Sommigen raakten in gevecht…liepen over elkaar heen.
De mestkever was inmiddels zijn kant opgelopen.
Hommel sprak hem aan:
‘Zeg, heer Kever, die mieren hier hebben dus geen hoop meer…wat is nou het hele probleem?
‘Ja, is het niet verbijsterend!?’ , zei de mestkever gelaten, ‘ samen zouden ze zo een hoop kunnen beginnen, maar….’
De eerste mier raakte nu geïrriteerd, ‘Kijk nou toch om je heen, stinkkever…er is hier toch nergens een mierenhoop te bekennen !’

De Hommel die nogal naïef was aangelegd stelde nog voor:
‘Maar, jullie zijn met zo velen…jullie zouden toch samen….’
‘Waar bemoei je je mee, domme hommel’, riep de hopeloze mier razend, ‘we zoeken vergeefs naar de hoop omdat die er gewoon niet is….bestaat niet!’
De mier raasde voort en verdween in de chaotisch krioelende massa.

Hommel nam beleefd afscheid van heer mestkever en steeg op tussen de dennenstammen, in zijn vlucht overzag hij het leger mieren.
Het waren er een hele hoop.

Hommel vloog terug naar zijn vermolmde boomstronk aan de rand van het lichte loofbos. Thuis probeerde hij het aan zijn hommelgenoot uit te leggen.
Tot zijn verwondering verbaasde het haar niets.
‘Die mieren zien door de naalden de hoop niet meer’ ,zei ze berustend,
‘ze zijn op zoek naar…wat dan ook….., maar ze zijn het zelf, samen zijn ze het zelf’.

File

Er schijnt zich op ons wegenstelsel een bevrijdend fenomeen voor te doen.
Het wordt aan het ‘toeziend’ oog onttrokken omdat het eigenlijk een verboden vrucht is in het werkgeversparadijs van staatsbedrijf bv-Nederland.
Heimelijk Filegeluk.
Men geniet in het geniep van het stapvoets voortkruipen en het langdurig stilstaan op het luxe asfalt. Het kan sommigen niet lang genoeg duren. U kent vast het heimelijk verlangen om ingesneeuwd te raken…?

Er is een verband tussen traagheid en welbevinden en tussen stilstaan en geluk.
Er bestaat een zekere belevingssnelheid voor de mens waar de mens bij floreert,
waarbij de mens optimaal tot bloei komt.
In de gedwongen filemeditatie ontdekken steeds meer ingeblikten dat stilstaan geluk is. Dat je voor geluk niets hoeft te doen, uitermate ambitieondermijnend dus.

Het neo-moderne leven is gelegaliseerde slavernij. Met de zweep van tijd is geld worden de slaven voortgejaagd over *Gods wegen die ondoorgrondelijk en zelden aangenaam zijn.

*(lees voor God: marktkoopman, de marktleider dicteert het opbrengst quotum van de slaaf)

Stilstaan is uiterst aangenaam…als je je eraan overgeeft.
Overgave is een sleutel die alle poorten opent.

In de file is de slaaf even een ‘vrijgestelde’ , vrij van dwangarbeid op de cijferplantages van de marktgodheid. Geen bereik, geen gezeik…
Het verkeersinfarct is het begin van genezing voor een opgebrande slavenstaat.
Een staat die zich baseert op het opbranden van menselijk kapitaal realiseert een hel op aarde.
De opstand zal komen in de vorm van volkomen stil staan.

‘Je kunt de vrijgestelde slaaf een worst voorhouden, maar dat zal hem worst zijn, eenmaal vrij is voor immer’
F. Wildesheim