Mijn goede vriend Cees Beulgens is u misschien wel bekend. Niet vanwege zijn naam, maar ongetwijfeld van zijn werk. Zijn werk staat, hangt en zweeft in de bekendste musea, zij het niet door hem gesigneerd. Cees boetseerde van kindsbeen af naar de natuur, een wonderkind op dat gebied. Hij copieerde virtuoos dieren, objecten, mensen, niet van echt te onderscheiden. Zo raakte hij spelenderwijs verzeild op de kunstacademie, zijn techniek was al uitmuntend toen hij begon, wat kunst inhield zouden ze hem daar wel bijbrengen in vier jaar. Hij studeerde cum laude af voor de uitvoering, maar het kunstgehalte vond de commissie onder de maat. Cees was naar de natuur blijven werken, alleen het formaat blies hij soms op, of liet het krimpen, toen vond men dat een kunstgreep.
Zijn techniek had hij alleen nog verfijnd door de huid van het beeld te perfectioneren.
Cees had geen verhaal bij zijn beelden. Het werk had geen succes.
Hij klaagde tegen mij vaak over het feit dat hij geen idee had wat kunst was. Dat hij geen idee had wat een goed idee was om te realiseren.
Zijn beelden zagen er te onecht echt uit, zoals sommige tropische vissen er te exuberant, te gelikt uit kunnen zien.
Rond 2004 kregen andere kunstenaars lucht van zijn kunde. Zijn marktwaarde steeg onder de clausule van strikte geheimhouding. Beulgens werd ingehuurd om briljante invallen van kunstbroeders uit te voeren. Hyperrealisme werd een rage.
Deze week is hij er definitief mee gestopt. De schapen zijn op het droge. De drijfveer om die sublieme natuur te copiëren bleek opeens gezonken, Cees had ervan genoten. Wat kunst is weet hij nog steeds niet.
Zijn laatste werk betrof een enorme ballon.
Het werk zweefde in een kerk. Cees verklapte mij dat het gewoon een echte enorme ballon was, gevuld met helium.
De ballon liep heel langzaam leeg gedurende de maandenlange expositie.
Uiteindelijk hing het restant over de kansel.
Cees vond het een mooi beeld. Hij had het niet mooier kunnen verzinnen.
Filosofabels
Terrasje
Zij vermoedde bij de obers die zulke terrasjes arrangeerden
een aangeboren zintuig voor ‘Sprezzatura’. Dat wonderlijke
begrip dat ‘voorname slordigheid’ voortbracht, ‘achteloze virtuositeit’.
Zoals de weeffout in het Perzische tapijt een
kenmerk vertegenwoordigde van levendige volmaaktheid.
Er werd al genoeg dode schoonheid geproduceerd, wat natuurlijk
een onmisbare referentie vormde voor het sublieme.
Verkennen

Uitnodiging voor een blinde verkenning, ergens…
Om het avontuurlijke karakter van het verkennen optimaal te maken
spreken we nergens speciaal af, uiteraard met daarbij de mogelijkheid inbegrepen
dat we elkaar mis kunnen lopen.
Ik zal mij zo onopvallend mogelijk ophouden in de openbare ruimte.
U kunt mij herkennen aan het ontbreken van specifieke kenmerken,
om u volledig vrij te laten zelf te bepalen wat kenmerkend is volgens uw norm,
als u daar al een norm voor hebt?
We spreken geen vooraf bepaald tijdstip af ten behoeve van de spontaniteit.
Ik stel voor dat we ons niet voorstellen aan elkaar, elke voorstelling vooraf werkt beperkend voor een echte ontmoeting.
Ik stel alleen een wachtwoord voor waarmee u mij kunt aanspreken wanneer
u uw vermoeden helder bevestigd wilt hebben.
Het wachtwoord luidt: ‘Ben u het?’
Ik zal dan zeggen, als ik het ben: ‘Ja, ik ben het!’
Om aan mij kenbaar te maken dat u het eveneens bent kunt u nogmaals vragen:
‘Bent u het echt?’
Waarop ik zal antwoorden: ‘Ja’ ,er van uit gaande dat ik het ben…
Daarop kunt zeggen: ‘Ik ook’ ,mocht u het echt zijn…
Wat schittert er door afwezigheid?
Waanschijnlijk
De portretschilder verweet zijn model dat ze niet op zijn schilderij leek,
dat ze niet stil zat, geen geduld had…’Zoek maar een andere schilder!’.
De gids van het gebied legde tijdens de rondleiding uit dat dit meer hier niet hoorde te liggen omdat het niet op de kaart stond en dat de dennen oorspronkelijk helemaal niet thuishoorden in dit soort van landschap.
De taalkundige oordeelde dat het woord niet bestond omdat het niet in het woordenboek voor kwam, dat het woord in deze streek gemeengoed was kon hem niet vermurwen.
De historicus concludeerde dat de ooggetuige wel gelogen moest hebben omdat het verhaal heel anders in de geschiedenisboeken terecht was gekomen, het zou een compleet ander licht op de historie werpen.
De generaal verklaarde op televisie dat de vijand bijna verslagen was en dat ze als laffe honden op de vlucht waren geslagen…even later werd hij gearresteerd door vijandelijke commandotroepen.
De politicus zei, ‘Het kan natuurlijk niet zo zijn dat er gebeurd is wat er is gebeurd…..en dat moeten we toch eigenlijk niet willen met z’n allen, met de kennis van nu’.
De bewindsman lag permanent overhoop met de wereld die zich kennelijk maar niet wilde aanpassen aan zijn wereldbeeld.
De weerman keek naar buiten en zag dat het weer daar niet klopte met zijn voorspelling.
Handwerk

Buurman John werkt bij de groenvoorziening.
Van veger schopte hij het tot bladblazer en daarna zat hij jaren op de grasmaaier.
Nadat hij een paar keer het ecologisch bloemenlint per ongeluk had platgemaaid moest hij van de maaier afstappen. Nu rijdt hij naar grote tevredenheid de veegwagen, een soort megastofzuiger met roterende stalen borstels die de stoeptegels met geweld afragt…de littekens blijven maanden zichtbaar.
In het weekend gebruikt hij hem als auto van de zaak. Dan rijdt hij met zijn kinderen naar de Italiaanse ijssalon in het aangrenzende stadsdeel. De stofzuiger staat dan uiteraard uit en de borstels zijn in opgetrokken toestand, het is weekend…de auto van de zaak hoeft dan niet te werken. John ziet er raar uit als hij in zijn zondagse kleren in de veegwagen zit. Normaal draagt hij zijn fluoriserende werktenue met bijpassende helm en oordoppen.
Voor zijn kinderen schakelt hij speciaal de zwaailichten aan, het is altijd feestelijk om een ijsje te halen. Onderweg bieden ze tegen elkaar op welk ijsje ze gaan bestellen…drie bolletjes is de maximum toegestane hoeveelheid.
John moet streng zijn… ‘Met slagroom pap?’.
Hij had ook op kantoor kunnen gaan werken, maar dat kan hij zijn kinderen toch niet aandoen, zegt hij. Hij houdt meer van het echte handwerk. Ambachtelijk ijs.
Varende metafoor

Sommige metaforen varen.
Ooit werden er schepen gebouwd en ‘Dankbaarheid’ genoemd,
waarschijnlijk uit dankbaarheid…aan wat dan ook.
Dankbaar voor…wat al niet?
Dankbaar voor welvaart?
Dankbaarheid als een drijvende kracht,
ze sleepte de mens eeuwen voort en er doorheen.
Werd de mens een verwende ondankbare hond,
die alle dankbaarheid liet varen…
die meende recht te hebben op…
die dacht het wel alleen te kunnen, zonder baas?
Nu het water tot aan de lippen komt is er het
ruimtevaartplan als vluchtroute bedacht,
een noodsprong in het duister, gepresenteerd als visie.
Het zinkend schip verlaten voor een luchtkasteel.
Waarom ook nog eens een buitenaardse hel stichten?
Kunnen we het schip Dankbaarheid opkalefateren,
en weer zeewaardig maken als drijvende kracht?
Laat dankbaarheid ons beter vroeg dan laat de baas zijn.
De aarde is onvervangbaar, ons enige leefbare ruimteschip,
vol gevaar voor eigen leven.
Luxe vuilnis

Één zomervakantie bracht je door in Valkenburg, in het jaar van de eerste maanlanding. ‘A giant step for mankind’ zo heette de onderneming, megalomaan.
Onze tent stond boven op de heuvel. De zomer scoorde een recordhitte.
Het stadje lag beneden in het dal. Een broeiend nest van krioelende toeristen.
De hitte verveelde mij…ik zocht een speeltje. Midden in het centrum was een etalage van een speelgoedwinkel. De felle kleuren van het speelgoed trok mijn aandacht.
Het was een surrealistische uitstalling in die etalage omdat bij nadere inspectie al het plastic speeltuig was gesmolten in de felle zon, vervormde autootjes, bootjes, vliegtuigjes, misvormde poppen. Al wat hard leek was vloeibaar geworden.
Deze onbedoelde expositie van vergankelijkheid had een beslissende invloed op mij.
Vanaf die ervaring kon ik geen luxe artikelen meer zien zonder het besef dat dit
onmisbare voorwerpen waren op die legendarische almaar groeiende vuilnisbelt.
Warenhuis de Bijenkorf was in mijn ogen niet meer dan een zeer goed geordende vuilnisstortplaats, weliswaar zorgvuldig geselecteerd, maar niettemin vuilnis.
Vooral plastic dingen wekten mijn afkeer en minachting. Goedkope vervuiling.
Mensen die hoog opgaven van de verdiensten van de petrochemische industrie omdat die zulke fijne plastic producten en welvaart had opgeleverd, die mensen hadden vast zelf plastic hersenen. Ik leefde dagelijks in de adembenemende stank van het Botlekgebied. Plastic is inmiddels ‘A giant threath for mankind’ gebleken.
In Valkenburg kocht ik dus geen speelgoed. Wel sneed ik op de heuvel een houten speer met een vlijmscherpe punt versierd met uitsnijdingen in de bast met potlood ingekleurd. Bij wijze van initiatierite gooide ik deze meteen raak…midden in mijn scheenbeen waarin hij bleef staan. Ik huilde niet, daar was ik indiaan genoeg voor.
Ik had wel voor hetere vuren gestaan. Ook deze ervaring openbaarde mij inzicht:
De jager is zijn eigen prooi. Wie dat inziet kan meteen korte metten maken met het zogenaamde moderne jachtige leven.
De maanlanding zelf maakte mij ook iets duidelijk. Uit de beelden van het ruimtestation bleek onze dierbare maan een ijskoude pokdalige zwevende steen te zijn.
Hoe prachtig was dan onze aarde niet, bezaaid met talloze levensvormen?
Welke idioot ging zijn heil zoeken op die dode kale maan? Dat was net zoiets als met je duikersuitrusting naar de Sahara vertrekken…
Onbedoelde initiaties zijn altijd de beste, eenmalige ervaringen die een blijvend inzicht schenken. Daar kan geen onderwijsprogramma tegenop.
Dagdromend op de hete Limburgse heuvel landde ik op de zon.
Ik stapte uit mijn raket in een plas van metaal en werd warm ontvangen
in het eeuwige licht van de kernfusie.
Dun huidje
Per Jens Nilfisk, telg uit het roemrijke stofzuigergeslacht zou worden onterfd wanneer hij als enige zoon zou weigeren om zijn vader op te volgen in het bedrijf.
Het zou heel wat stof doen opwaaien binnen de familie als hij niet zou bezwijken onder de druk. Het was een nare familieclan. Er hing een pesterige sfeer op het landgoed waar de kinderen geacht werden te blijven wonen, ook wanneer ze volwassen werden.
Het leek wel of het treitergedrag in de genen werd doorgegeven.
De ingehuurde familiepsycholoog zag dat anders…als aangeleerd gedrag.
Na zes sessies met de familie werd de therapeut zelf weggepest. Met één gemeenschappelijke vijand vormden ze één massief blok bevroren graniet.
Zodra de hulpverlener was afgedropen begonnen ze elkaar weer onderhuids te sarren, uiteraard met een innemende grijns op hun gezicht, wellevende aggressie.
Als jongste telg had Per Jens er het meeste last van. Zijn zusters hadden tenminste elkaar nog om te pesten.
Uit onmacht begon Per in het geheim sabotage te plegen, door ongekookte aardappels diep in de uitlaat van de directeurs-Bentley te proppen, favoriete kledingstukken in de waterput te dumpen. Of de sloten van het landgoed met secondenlijm vol te spuiten, lijmterreur…
Toen de jonge saboteur op heterdaad werd betrapt door de butler omdat hij met zijn jongenshandje aan het toegangshek zat vastgekleefd, werd de spijl van het hek losgezaagd waardoor hij dagenlang met die losse tralie in zijn hand door het leven moest, als straf. Vader Nilfisk eiste eerst een bevredigende verklaring voor het wangedrag van Per Jens, daarna zouden ze eventueel naar het ziekenhuis gaan om zijn hand te bevrijden van die tralie.
Per Jens ontsnapte uit zijn kamer door de ruit kapot te slaan. Liftend met zijn staaf vluchtte hij naar de stad. De vrachtwagenchauffeur vroeg hem waarom hij die ijzeren staaf in zijn hand hield. ‘Laat maar los, jongen’ ,had hij gezegd, ‘geef maar aan mij!’
Op de eerstehulpverlening sneed de dienstdoend chirurg zijn hand los van de staaf.
De staaf had nu een dun huidje in de vorm van een handgreep.
Hij werd door de politie thuisgebracht. De erfopvolger moest en zou zijn opleiding voltooien. Regelmatig nam de opgroeiende Per zijn staaf ter hand. Het was de enige houvast om de dreigende onterving te doorstaan.
Incidentje

Ha Jan…Jan Henrikson, da’s lang geleden!
Heeft u het tegen mij?
Tuurlijk Jan, je kent me toch nog, Eelco…goh, wat wij allemaal hebben meegemaakt.
Meegemaakt?…ik ken u niet eens!
Kom op Jan, je wilt me zeker niet meer kennen…vanwege dat ene incidentje?…kom op, zand erover Jan!
Maar ik heet…
Ga nou niet zeggen dat je je naam veranderd hebt..of ben je soms kroongetuige voor justitie?
Waar heeft u het over, u houdt mij voor een ander.
Nee, kom Jan, je houdt mij voor de gek.
Nou, u gedraagt zich anders inderdaad als een gek door een wildvreemde met een willekeurige naam aan te spreken en te betichten dat hij zich van de domme houdt.
Ha Jan, zo ken ik je weer, altijd in voor een geintje, grapjas!
Hou op man, ik heet toevallig Jan…maar zeker geen Henrikson!
Je komt dus ook niet uit Denemarken van oorsprong.
Ja, dat dan weer wel.
Kopenhagen?
Ja, hoe weet u dat?
Daar heb ik Henrikson leren kennen…
Jan?
Ja natuurlijk , Jan!
En ik lijk kennelijk sprekend op hem.
Als twee druppels water en je hebt precies dezelfde slissende tongval.
Oh, dank u wel…
Wat is je echte naam dan als ik vragen mag?
Dat gaat u niets aan, meneer Eelco!
Hee, Jan waar ga naartoe?…ik heb je wel door hoor!
Gelijkenis
Ik ben er één van ‘n ééneiïge tweeling. Men kent ons wel van de reclames. Men denkt ons te kennen, maar niemand kent mij of die ander. Wij werden zo vaak verwisseld en door elkaar gehaald dat ik op dit gegeven moment niet meer weet wie ik ben, godzijdank.
Fysiek leken we zo op elkaar dat we ruzie kregen. De eerst nog wat kleine irritaties ontwikkelden zich gaandeweg in een allergische weerzin tegen die ander, die precies op jou leek. Liefde moet van twee kanten komen, maar als het moet keert affectie om in aversie.
Ik weet niet wie er langer dan een kwartier tegen zijn eigen spiegelbeeld kan aankijken maar ik kon er vanaf het begin niet tegen. Het is dat ik mijn naam op mijn arm heb laten tatoeëren dat ik nu een vaste naam heb, helaas was ik niet zeker van die naam op het moment dat de tatoeage plaatsvond, maar ik heb me erbij neergelegd.
Wat is een naam eigenlijk? Een willekeurig merkteken, inwisselbaar voor elk ander merkteken.
Soms twijfelde ik of de gedachten die ik heb wel echt van mij zijn, zo vreemd kwamen ze mij voor…dat ze wel van die ander moesten zijn. Die ander pestte mij om die gedachten te denken, zo leek het. Ook die nachtelijke dromen pasten niet bij mij….vond ik.
Sinds ik die ander niet meer zie gaat het beter met mij.
De infantiele adoratie van volwassenen voor het tweelingverschijnsel heeft voor veel verwarring gezorgd. Met hun beste bedoelingen gaan ze de gelijkenis ook nog eens cultiveren! Het is een verschrikking geweest om permanent te worden vergeleken met iets wat identiek lijkt. Je wordt tot object gereduceerd, zonder dat andere object ben je waardeloos. Je wilt toch niets liever dan nergens op lijken, onvergelijkbaar zijn…
Ik deed er alles aan om anders te lijken. Mijn baard liet ik staan, mijn haar liet ik verven.
Het hielp geen zier. Op één of andere paranormale wijze deed die ander precies hetzelfde, geprogrammeerd waren we.
Gelukkig, door een ongelukkig incident raakte mijn geheugen tijdelijk zoek. Ik miste het niet, waardoor ik er ook niet naar zocht. Wel werd iets anders glashelder duidelijk:
Je bent niet wat je lijkt. Niet je naam, niet je gedachten, niet wat je voelt, niet je geheugen. Je zintuigen worden waargenomen. Die wakkerheid dat ben je, niks meer en niks minder. Alles verschijnt in wakker zijn. Eerst dacht ik er nog over om die tatoeage met die naam weg te laten halen, maar het maakt niet uit, ik zie het als een herinneringsteken aan degene die ik nooit was. Ik ben geen van tweeën, een geenling.
Laatst liep ik mijn evenbeeld tegen het lijf. Alle weerstand was weg, een blik van herkenning. We zijn nu beiden geenlingen. Wat ons nu nog overkomt, het mag geen naam hebben.
