Brug

Er belde een man met hoed bij mij aan. Hij sprak formeel: ‘Wijkonderzoek gemeentedienst Demografie, mag ik even uw legitimatie zien of u het wel echt bent?’
Ik was verrast door zijn absurde vraag, maar zag er geen kwaad in om hem mijn papieren te tonen. Geduldig wachtte hij buiten terwijl ik uit het laatje mijn bestaansbewijzen opsnorde. ‘Of u het wel echt bent!!’ ,dreunde nog na in mijn hoofd.
De man ontving gretig mijn papieren en bestudeerde mijn gegevens aandachtig.
Terwijl hij mijn kaartjes stevig in handen hield zei hij op een rustige brutale toon:
‘Hoe kwam u op het idee om mijn plaats in dit huis in te nemen en zich als mijn dubbelganger mijn bezit toe te eigenen?’
Ik was verbijsterd over zijn vastberaden analyse en had op dat moment even geen repliek.
‘Vindt u niet dat u verdacht veel op mij lijkt?’ , vervolgde de man zijn betoog.
Nu pas zette hij zijn hoed af om mij zijn gezicht te tonen.
Ik nam hem nog eens goed in mij op en inderdaad was de gelijkenis treffend.
‘Maar volgens mij lijkt u op mij en niet andersom!’ ,wist ik uit nog te brengen.

Hij keek mij heel link aan. ‘Ik ga hier onmiddellijk werk van maken’ ,zei hij terwijl hij mijn papieren in zijn binnenzak schoof. Met zijn linkerwenkbrauw opgetrokken zette hij zijn hoed weer op salueerde alsof hij zijn missie vastberaden ging voltooien en liep weg.
Omdat ik net gedoucht had en in mijn badjas in de deuropening stond ging ik hem niet meteen achterna.
In een staat van bevroren paniek schoot ik een broek aan en ging de straat op om hem te achterhalen. Als een kip zonder kop rende ik rond en hoorde achter mij geschreeuw: ‘Daar gaat hij…die kerel probeert mijn leven, mijn huis te stelen., grijp hem!’
Ik zag politie van diverse kanten aankomen. Ongewild zette mijn lijf het op een lopen, stom natuurlijk, maar weet een lijf veel.
‘Zie je wel, klonk het, ‘dat is hem…waarom zou hij anders op de vlucht slaan?’
Ik wist ongezien onder de brug te verdwijnen. Boven mij hoorde ik gedempte stemmen.
‘Ze worden toch steeds brutaler…gelukkig heb ik mijn papieren nog!’
‘We zullen de wijk de komende dagen goed surveilleren, wie weet vinden we hem nog… kunt u nog even het signalement geven, dan gaan wij verder.?’
‘Neem maar een foto van mij’ ,zei de man zelfverzekerd, ‘hij leek precies op mij!’
Toen de politie vertrokken was hoorde ik hem nog telefoneren:
‘Ja met mij…je kunt nu komen en het nieuwe slot installeren, je weet het adres!
‘Nee, geen naambordje nodig…die naam is prima, tot zo’

Pas ‘s avonds laat waagde ik het om mijn schuilplek te verlaten. Ik moest en zou naar mijn huis. Bevend stond ik in de heg verscholen. Door een spleet in het gordijn kon ik hem zien zitten, in mijn kamerjas, lezend in mijn lievelingsboek, achter het glas hoorde ik de muziek die mij altijd zo rustig maakte. Ook nu weer werd ik er heel rustig van. Muziek heeft altijd die eigenaardige uitwerking op mij gehad dat het mij verzoent met het onaanvaardbare. Muziek, je zou erin moeten kunnen wonen…
Die nacht droomde ik dat muziek een brug was naar een andere oever.

Kortste verhaal

Hemingway’s kortste verhaal luidde:

For Sale! Baby shoes, never worn!

Stel je dit verhaal even snel voor: wat vertelt het je?

Er wordt heel veel ruimte gelaten aan de interpretatie en toch ligt het er dik bovenop.
Wat maakt de lezer van deze zes woorden?
Grote kans dat het de dramakant op gaat.
Het kind is nooit geboren, vroegtijdig overleden, nooit verwekt.

Wat natuurlijk niet helemaal niet hoeft…:

Het waren heel lelijke schoentjes die al jaren in de etalage stonden, onverkoopbaar,
de enige aanprijzing is nog dat ze nooit gedragen zijn, als nieuw.

De voetjes van de baby waren zo buiten proportie, te groot geboren.

Het waren roze meisjesschoentjes, toen bleek het een jongetje.

We hadden zoveel schoentjes gekregen bij de geboorte dat ze onmogelijk allemaal gedragen konden worden.

Het kind verzette zich tegen elk schoeisel, het trapte alles uit, zelfs sokjes vond het ondraaglijk.

De ouders vonden dat te vroeg schoenen dragen slecht is voor de ontwikkeling van het kindervoetje.

Allemaal plausibele verhalen, maar alleen het drama lijkt Hemingway’s verhaal bestaansrecht te verlenen.

Datastaat

18 september 2052

Sinds de ‘reset’ leven we hier steeds maar één dag per etmaal…onder curatele gesteld door de Datastaat, zo zijn we er vandaag aan gehouden om heel normaal te doen. Gewoon heel normaal, ten dienste van de permanente vrede zoals de Datastaat die heeft geconfigureerd, voor onze eigen bestwil. Het ongelooflijk maar zo staat het er…eigen bestwil! En alleen maar vandaag!
Ik heb mijn onopvallende schoenen van grijze Hitecs sokken aangetrokken, het onderscheid tussen sok en schoeisel is hier verdwenen…na een dag gooi je ze weg, net als je uniform. Elke dag een nieuw uniform van Infoskin schermtextiel…in het openbare domein ziet iedereen ‘jouw’ publieke data oplichten in het uniform, algemene veiligheidsverordening.
Voor de spiegel oefen ik nog even mijn gewone gezicht en de standaard neutrale lichaamshoudingen zoals beschreven in de digitaal geïmplanteerde brochure ‘Criteria Model Burger 2052’.
Opeens voel ik mij bekeken.
Doorgaans, onder ons gefluisterd en gezwegen, doe ik vaak de meest rare impulsieve dingen wanneer even niemand kijkt. Voorbeelden hiervan geef ik liever niet, te gênant voor woorden.
Volgens Datastaat de laatste stuiptrekkingen van het reptielenbrein.
Wat mij nu achteraf opvalt is dat ik mij daarbij nooit bekeken heb gevoeld.
Normaal doen vergt welbeschouwd een innerlijke censor die bepaalt wat normaal is.
Iets mag niet boven de grens van het normale uitstijgen, maar het mag ook weer niet
te gewoontjes worden, en door de ondergrens zakken…
Ik vroeg mij dus af: is het de censor waardoor ik mij bekeken voel wanneer ik mijn publieke normaliteit bëoefen?
Deze simpele vraag bracht mij even in verwarring, want : Als ik die censor was wie observeerde ik dan? Of als ik de geobserveerde was wie was dan die censor?
Onmiddellijk realiseerde ik mij dat ik beide mogelijkheden aan het observeren was, er was dus nog een derde oog in het spel.
Zou dit nu dat legendarische derde oog zijn?
Het vreemde was dat steeds wanneer ik keek het een oogje dichtkneep en wanneer ik op mijn beurt de ogen sloot voelde ik mij bekeken.
Na een tijdloos moment van wederzijds geknipoog kwam er een weldadige rust over mij en kwam de realisatie:
het derde oog zit mij gewoon knipoogjes te geven…zo van : wij hebben samen geen enkel geheim meer voor elkaar.

Hier hield het niet op…
Ook dit werd weer gezien, maar door wat…het geestesoog dat geen oog was…dat oog dat niet dicht kon…
Zou de Datastaat dit met ons modelburgers voor ogen hebben, Koning Geenoog te zijn in de blinde Datastaat, voor onze eigen bestwil?

…’Geenoog opent zich nu als een onafzienbaar ravijn van zicht waar het heelal zich in uitstort’…zo lees ik terug in mijn logboek.

Niet veel later lag mijn lichaam in een dwangbuis in de couveusemagnetron te shaken, volgens het protocol, om mijn conditionering te transfigureren.
Ik bleef er wonderlijk rustig onder, ik had immers wel gekkere dingen meegemaakt.

Pak

De man in driedelig pak met een grote kralenketting om zijn hals
vertelde ons dat het niet goed ging met de wereld.
We zagen in zijn ogen dat hij het meende.
We beloofden beterschap.
Aan ons zou het niet liggen.
Daarna was er gelegenheid om dichterbij te komen om
het pak een handje te geven en een donatie te doen.
Het was een mooi pak, zo mooi grijs.
Het leek wel of alle kleuren van de wereld er niet zaten.
Via de nooduitgang konden we naar huis.

Scherf

Dimitri Sjostakovitsj adoreerde Bach. Elke ochtend begon hij met het spelen van een prelude en fuga uit de Bachbijbel ‘Das Wohltemperierte Klavier’ …bij wijze van gebed.
Als verpleger in de slag om Leningrad kreeg hij een granaatscherf in zijn linkerhersenhelft. Vanaf dat moment hoorde zijn innerlijk oor een stroom van melodieën wanneer hij met zijn hoofd schudde. Behalve een geestesoog bestaat er ook een geestesoor.
Zoals bekend heeft God veel te danken aan Bach. De oude meester had geen granaatscherf in zijn hoofd die als katalysator werkte voor het componeren.
Bach had nog iets beters: God als scherf in zijn hart.
Die scherf vulde hij aan tot een schitterend oeuvre. Zoals meneer Beek stroomde en nog steeds voortstroomt is zelden geëvenaard.
Sjostakovitsj wilde niet geopereerd worden, de scherf bracht hem een geschenk.
Met Bach in gedachten zou je wensen dat elk mens in het hart geraakt zou worden door een goddelijk scherf. Of die scherf denkbeeldig is of niet lijkt mij niet ter zake, gezien de schitterende gevolgen. Dat het placebo-effect niet alleen bij ziekte werkt maar ook bij gezonde mensen tot creativiteit aanzet is niet zo bekend.

(Creativiteit is een preventieve genezing van ziektes die nooit tot uiting komen, ze worden in de kiem gesmoord door de stroom van het scheppen. F. Wildesheim)

Verhaalvisser

Falko Seelmond de verhalenvisser ging elke ochtend naar het taalstrand met zijn sleepnet vol met gaten. Daar viste hij aangespoelde verhaalfragmenten op uit de ondiepe branding. Hij luisterde aandachtig naar de verhaalflarden als de natte tekst op het droge naar lucht lag te happen :

“Ober, er zit eelt op mijn biefstuk…hij is zo taai als een natuurrubberen badeend!”
……
Met afgrijzen gooide Seelmond het onsmakelijke fragment meteen terug in zee.
Een ander begon met:

“…een invasie van fluitende badeenden verstoorde het stiltegebied, er werd besloten deze winter maar niet bij te voederen…”
……..
“Mijn strijd tegen de slappe lach begon pas echt fanatiek vorm aan te nemen toen ik ‘den School met den Bijbel’ met frisse tegenzin betrad, als een volgelopen badeend maakte ik tenslotte geen enkel geluid meer.”
……..
“V, de zeldzame schoft uit Appelscha was telg uit een vroom Vrijmetselaarsgeslacht, beschaafd tot op het bot, allergisch voor jeuk en huiduitslag, huisdieren verdroeg hij niet behalve zijn tropische badeend.”
…….
“‘Zonder mij vind ik er ook niets aan’, verklaarde Rogier Fagel oprecht tegen zijn voormalige ega Wendelien Peuzelvreugd, en dat nog voor het voorgerecht goed en wel was opgediend, gepocheerde badeend”

Wat Falko Seelmond ook ving, alles was ver onder de maat, tranig, te veel graten en zo flauw…het kwam toch allemaal uit dezelfde zoute zee…!
Er zat weer niets bij voor consumptie, zo ging het al maanden, de verhalenvisser gooide z’n hele vangst terug in de branding.

Kleefhanger

In “Wrawotil’s badeend”, de gelijknamige roman van de Fin Jukka Rautapukki
(spreek uit: Joekah Rahoetapoekie)
komt geen enkele badeend voor.
Niet dat dat bezwaarlijk is, in tegendeel.
Het feit dat de badeend in de gehele sleutelroman afwezig is kan het boek zelfs zeer ten goede zijn gekomen. Dit laatste kan echter alleen met zekerheid worden vastgesteld wanneer er een versie zou zijn waar wel degelijk de onderhavige badeend een cruciale rol speelt in het verhaal. Nu schijnt die versie er wel degelijk te zijn geweest, namelijk de eerste versie waar Rautapukki tot vervelens toe uitweidde over de badeend van hoofdpersoon Wrawotil.
Deze versie heeft alleen de auteur zelf gelezen. Bij lezing onderkende Rautapukki dat de badeend een dusdanige ‘Darling’ was dat hij die wel om zeep moest helpen om het boek nog te redden. Het woord badeend kwam er wel 148 keer in voor!
Een massagraf van badeenden was het gevolg. Rautapukki schrapte ze wijselijk allemaal…behalve in de titel. Jukka dacht dat het een goede kleefhanger zou zijn om de focus van de lezer meteen op de badeend te vestigen die vervolgens nergens meer teugkomt.
Wat zou er in hemelsnaam aan de hand zijn met die badeend? Zelf na het uitlezen blijft de lezer achter met een ondoorgrondelijk raadsel…waarom heet dit boek in godsnaam zo??? De eend blijft dus effectievelijk goed kleven, hij beklijft onmiddellijk.
Waar het boek echt over gaat valt met geen pen te beschrijven. Waarom ‘Wrawotil’s badeend’ een bestseller werd is moeilijk te achterhalen, maar dat de badeend daar een beslissende rol in heeft gespeeld kunnen we ter nauwernood uitsluiten. Rautapukki bracht het boek uit als zijnde zijn tweede roman. Men wacht nu schoorvoetend op zijn debuutroman, geen sinecure voor een inmiddels gevestigde naam.

Plataan

De oude Plataan die ik net mijn levensverhaal had verteld zei niets en keek mij onverstoorbaar aan, haar knoestige stam met strak aanstarende ogen van door de wind afgewaaide takken. In de bladeren hoog boven in haar kruin ritselde en ruiste het alsof zij er zo het hare over dacht. Verder zweeg zij vastberaden. Eigenlijk doen bomen niets anders dan beamen. Zijn ze daar voor op aarde, om ons te beamen… Iedereen weet natuurlijk hoe bevestiging werkt. Met grote stelligheid beamen leidt ertoe dat je er vraagtekens bij gaat zetten. Vooral platanen zijn imposant in het beamen. Maar wanneer iets evident is, waarom zou dat bevestigd moeten worden?
Als iets wat evident is zo naar bevestiging hengelt dan is het blijkbaar helemaal niet zo robuust. Na mijn verhaal groeiden er vraagtekens boven de punt van elke zin.
Daarom zijn bomen feitelijk grote filosofen van hout, levend hout. Beter dan vele menselijke filosofen.
Behalve beamen en vraagtekens onderwijzen bomen de leer van het ademen. Bomen verstrekken heel pragmatisch de directe leerstof…zuurstof. Het enige geldige argument voor een levende praktijk.
Zuurstof daar brandt het leven op.

Drie dagen deed ik er over om mijn verhaal aan de Plataan te vertellen. Mijn eenzijdige kant van het verhaal eindigde in een bos van vraagtekens. Ik zuchtte diep en hapte naar adem.
Mijn verhaal doet er niet toe, niet meer dan alle andere verhalen. Wat er toe doet is de zuurstof waarmee we ze kunnen vertellen.

Shakespeare zou gezegd hebben:

“To live or to talk about life, that’s the only real question”

“Een boom planten is de hoogste vorm van filosofie” F. Wildesheim

Openbarend vervoer

God mag weten wie of wat dit ‘Openbarende Vervoer’ organiseert, Het leidt ons in vervoering, wie of wat het ook is?
‘Hij spoort niet helemaal’
,zeggen zij die hun vaste vicieuze traject uitzitten, de forensmensen. Zijn reisgenoten zeggen:
‘Hij spoort helemaal niet!’

Het is er eentje die nog overal zijn eigen spoorrails legt of desnoods spoorloos arriveert, ergens of elders, waar geen normaal mens gevonden wil worden. Wagons laat hij her en der achter op het lukrake traject. Zijn droomlocomotief kachelt nog op stoom, elf en dertig keer zo langzaam. Zijn treinkaartje is een abonnement van 24 uur per dag vrij reizen op voorwaarde dat men nergens heen moet.

“De stoptrein richting einder heeft een vertraging van elf en dertig minuten”, zo laat hij steeds opnieuw omroepen (nasaal door een opgerolde oude krant), om te verhullen dat de stoptrein al sinds wensenheugenis is gestopt met vertrekken. Elke seconde kan een station zijn om tijdloos bij stil te staan.

‘De mens is een tijdelijk perronnetje in de eeuwigheid. Een perronnetje van aankomst en vertrek. En het grote mysterie is: ‘hetgene wat reist is het blijvende!’

F. Wildesheim

Miroslav

Het was in de heetste zomer van de eeuw dat Miroslav Mug droomde dat hij
steeds in zijn slaap gebeten werd door bosolifant Balsekar Flabwami ,zo’n uitbundig versierd Indiaas exemplaar, met een stip op zijn voorhoofd, zo ééntje die met boomstammen sleept. Zo groot dat je hem nooit zag aankomen in je slaap.
De beten lieten enorme bulten achter op het muggeruggetje van Miroslav.
Met z’n badmintonracket probeerde hij de grijze kwelgeest dood te meppen,
maar de dikke huid was zo stug dat er alleen een klein stofwolkje uit opsteeg.
Buiten de ondraaglijke jeuk die de olifant veroorzaakte zat die Flapwammes ook nog eens onophoudelijk op zijn slurf te tetteren, met dat irritant nasale geluid.
Miroslav probeerde vergeefs een meeslepend boek te lezen, ‘Wrawotil’s badeend’ om de jeuk een beetje te vergeten. Zijn vriend Katopek de girafrups sliep overal doorheen, de olifant ‘lustte’ zijn bloed kennelijk niet. Die ochtend liet Miroslav aan Katopek zijn bulten zien.

‘Ach jee, Miroslav man, je rug, je lijkt wel een kameel!’.

Katopek verzon meteen een fantastisch plan: ‘Als we nu twee badmintonshuttles in de slurfgaten van die Flapwammes slaan. Dat zal hem leren uit onze buurt te blijven’.
Op dat moment kwam huisvriend Vladomir de zebrakrekel binnengegonsd op zijn hommelscooter.

‘Wat zijn jullie van plan met Flabwami, hoorde ik net iets over shuttles in zijn slurf slaan?, nee toch….die dingen blijven steken!’ , riep Vladomir verontwaardigd, ‘die raakt hij nooit meer kwijt’

‘Ja, wat wil je nu, nog meer bulten op Miroslav of afrekenen met die grijze slampamper?’ ,Katopek wees naar de vurige bulten, ‘die schat sterft nog van de jeuk, wil je dat dan?’

‘Maar, je vergeet wel dat Balsekar Flabwami ons hele geheugen beheert, als hij bezwijkt is het hele bos zijn geheugen kwijt!’ ,waarschuwde Vladomir.

‘Daar had ik niet aan gedacht, was ik al vergeten…’ erkende Katopek schoorvoetend.

‘Weet jij eigenlijk wel, Katopek, waarom olifanten ons bijten…’

‘Nou, ik ben wel heel erg benieuwd wat je ons nu weer wijs gaat maken!’

‘Ze geven ons bulten om ons meer geheugen te geven, legde Vladomir uit.

‘Geloof je het zelf?.’ ,grijnsde Katopek brutaal.

‘Die bulten jeuken zo vreselijk opdat wij niet vergeten’, hield Vladomir vol.

‘Wat vergeten….wat valt er nou te vergeten, nou wat dan? ‘, riep Katopek met een irritant keverstemmetje.

‘Jij hebt echt een geheugen als een muggenzeef Katopek…en dat komt omdat je nooit gebeten ben, je hebt geen enkel geheugen…en dus ook geen geweten’

‘Nou vertel op dan….!’

‘Om…eh…ons eraan te herinneren dat eh…Flapwammes jarig is!’, verzon Vladomir terplekke.

‘Dus jeuk herinnert ons eraan om dat goed te onthouden?’, schamperde Katopek.

‘Kom Katopek, laten we in hemelsnaam even gaan badmintonnen’, stelde Miroslav voor die het gezeur zat was.

‘Waar zijn de shuttles, Vladomir?’

‘Zo net lagen ze hier nog, alletwee!

‘Vladomir! Geef hier! ,kom onmiddellijk terug!’

Vladomir zat al op zijn scooter die stationair stond te gonzen in het ochtendzonnetje met de twee shuttles triomfantelijk onder zijn vleugel geklemd.

‘Wat moet jij nou met onze shuttles?’ ,jammerde Miroslav.

‘Aan de jarige geven natuurlijk, dat waren jullie toch ook van plan?’ , redeneerde Vladomir slim en weg was hij. Met piepende remmen stopte hij bij Balsekar die er
vermoeid uitzag. Vladomir gaf hem meteen zijn kadootjes om hem op te fleuren.

‘Ach, wat leuk, wat attent’ ,mompelde de grijze reus ontroerd, ‘precies wat ik nodig had: Twee oordoppen….ik word namelijk helemaal gek van dat gezwets van die Katopek, die gek met zijn lange nek en die vreselijke Miroslav kletsend achter mijn grijze rug, ik hoor alles wat ze zeggen met die oren van mij….en ik onthou het ook nog allemaal’

‘Alsjeblieft, grote vriend, voor je verjaardag!’ ,zei Vladomir en tjirpte even een klein verjaarsliedje op zijn gestreepte achterpoten.

‘Ach, hoe wist je dat ik jarig was? ,vroeg Balsekar verbaasd terwijl hij de oordoppen in deed.
Het antwoord van Vladomir hoorde hij al niet meer.