Verbazing?

Wie is hier de baas?
Diegene die bepaalt wie de baas is.
Wie heeft dan bepaald dat die diegene dat mag bepalen?
Iemand die de bepalingen bepaalt?
Hoezo bepaal jij dat, ben jij soms de baas?
Nee, jij bent de baas!
Wie ben jij om te bepalen dat ik de baas ben?
Niemand, ik zeg alleen dat jij de baas mag spelen.
Oh, dus jij speelt dat jij de baas bent die bepaalt dat ik de baas mag spelen?
Ja, natuurlijk, het is toch een spel?!
Ok, dan mag jij nu de baas spelen!
Nee, speel jij maar de baas!
Nee, jij….wacht even, als ik de baas mag spelen dan moet jij doen wat ik bepaal.
Dat klopt, ik moet doen alsof, het blijft een spel.
Nee, maar dan is het niet echt, als je doet alsof!
Natuurlijk wel, ik doe echt alsof jij de baas bent.
Hoe kun je nu echt doen alsof?
Je kunt nooit anders doen dan echt alsof als het om het spelen van de baas gaat!
Dus je moet het zo echt mogelijk spelen dat het alsof is.
Natuurlijk, dat is het echte spel.
Dan is het spel ons de baas.
Dan heeft het vrij spel…
Spel dat ons vrij speelt…
Je verbaast mij.
We verbazen elkaar.

Zaaisel?

‘De aarde is een tuin. Maar wie plantte de eerste planten? Wie of wat kweekte de planten op uit het eerste zaad? Of was de plant er eerder dan het eerste zaad? Waar kwam dat lumineuze idee vandaan om zaad te bedenken en tot plant te laten groeien, van binnenuit? In welke geestestuin groeiden deze ideeën?
Wie of wat plantte deze ideeën? In welke geestesgrond konden deze ideeën wortelen?
Als intelligentie de grond is waar ideeën in ontspruiten…wat zou een idee zijn zonder bewust zijn? Niets, onkenbaar.
Is welke belevingswereld dan ook…los te zien van het bewustzijn daarvan? Leven we dan niet in een tuin van bewust zijn? Bodemloze bestaansgrond…’

Uit: “Mijn leven als plant”
F.Wildesheim

In the Shade

De kunstenaar verzamelt schaduwen.
Hij neemt foto’s van objecten die hun messcherpe schaduwen werpen op een vloer,
muur of plafond. De schaduwen snijdt hij uit. De rest gooit hij weg.
Alle museumzalen zijn bedekt met schaduwen van ontbrekende voorwerpen.
De schaduwen zijn zo geplaatst dat er één lichtbron lijkt te zijn,
die er dus niet is, pure schijn. Zo lijken alle schaduwen vanuit deze ene bron geworpen
op vloeren, muren en plafonds. Het mooiste is als je zelf op deze centrale lichtplek gaat staan. Je lijkt dan zelf de lichtbron te zijn en alle schaduwen kloppen vanuit dit perspectief. Ga je vervolgens lopen dan vervormen de schaduwen zich.
Soms denk je even de afwezige voorwerpen echt te zien.
Een schitterende tentoonstelling.
Helaas is dit stukje eveneens slechts een schaduw,
maar u heeft het toch maar mooi voor uw geestesoog gezien.

Ode aan grijs

{CAPTION}

Grijs is het gebied van de gemengde gevoelens. Het totaal van alle gevoelsbelevingen.

Grijs is het vat vol schijnbare tegenstrijdigheden die paarsgewijs buiten deze zinnen samen dansen.

Neutraal is het grijze brein dat onpartijdig het verenigende midden al dansend stroom laat winnen.

Grijs is die witte raaf onder de kleuren. Die met zijn schaduwveren de dingen van diepte voorziet.

Grijs is het verhaal van eindeloze nuances en diversiteit, het rijk van vruchtbare overvloed.

Met zijn snavel gedoopt in grijs schreef de raaf dit op wit voor het harde zwart.

Tiergarten

Ze hadden er nog net ééntje weten te vangen in het wild, een juveniel mannetje van de vrijwel uitgestorven soort, nog ongeciviliseerd. Door pretparken en bedrijventerreinen waren de laatste exemplaren uit hun biotopen verjaagd en naar de voorsteden verdreven, waar ze de voortuintjes hadden kaalgevreten. Het merendeel van de populatie bezweek aan een succesvol insectenbestrijdingsmiddel. Het enige mannetje werd in verzekerde bewaring gesteld in het primatencomplex,compleet met bank, schemerlamp en televisie. De eerste week weigerde hij nog te eten, daarna gaf hij zich over aan het kunstmatige zoölogisch regime, veel sla en geen leesvoer…
Het hoofd Conservatie van de Zoo belde meteen zijn Europese collega’s af, of ze niet nog een geslachtsrijp vrouwtje hadden om deze unieke soort te kunnen conserveren. Tiergarten Berlin had toevallig net een adolescent wijfjesexemplaar in hechtenis genomen. Ze was wildplassend langs de autobahn opgepikt door de Zoopo’s (Zoölogischen Polizei) die beleidsmatig alle ‘naturfremdgänger’ uit het openbaar domein wegplukte en in diergaardes detineerde om de staatscollectie aan te vullen. Een deal was snel rond. Bij een grote worp zouden beide vestigingen publicitair kunnen profiteren van het jonge leven. Een dergelijke marketingstunt scoorde altijd hoge bezoekersaantallen. Het vrouwtje kwam over uit Berlijn, eerst voor een weekendje. Echter, de soortgenoten moesten elkaar niet. Hij begon meteen met de Jugendstil schemerlamp te slaan en in het 3D-beeldscherm te bijten, zij krabte de knopen uit de gecapitoneerde Chesterfieldbank. Dit werd angstvallig buiten de media gehouden om het beeld van de romance niet te verstoren. Het mannetje werd met de pijltjesbuks verdoofd. Zijn zaad werd geoogst voor kunstmatige inseminatie. Een ruime worp werd kundig ontworpen in het Fertility Lab. De bevalling werd op camera geregistreerd en live uitgezonden op tv. “Nooit eerder vertoond in gevangenschap” ,kopte de Berliner Allgemeine, zelfs met ReuzenPanda’s was dit nog nooit gelukt. De 4 zuigelingen waren allen meisjes. De volksmond doopte hen tot: ‘De Vier Gezusters’ naar het gelijknamig zoogdierdrama van Tsjechov.

Wezen

Plantenweeshuis ‘de Muurbloem’.
De wezenvader fietst dauwvroeg langs de vuilnishopen van de slaapstad. In de hoop plantaardigen te kunnen redden van de verdorstingsdood,kamerexemplaren, tuinpotwezen en uitgeprocedeerde balkonbakplanten.
Hangbakjongeren, volgens de weesvader, want planten verjongen zich permanent als ze een kans krijgen. Na een rondje is de bakfiets vol met zieltogende groenlingen, verdord knisperen hun bruine blaadjes in de wind.
In het weeshuis snoeit vader dode ledematen, geeft wortels verse aarde
en water uit de sloot. Waarom begon vader dit weeshuis? “Puur uit eigenbelang” ,was zijn antwoord.
‘Ich bin ein Chlorophyl’ staat op zijn schutting gekalkt.

Rach

De eerste prelude in Cis mineur van Sergei Rachmaninoff komt volgens de overlevering voort uit een indringende droom die de jonge componist had. Het stuk is kapotgespeeld sinds het bestaat en exemplarisch voor Russische melancholie, met een aan waanzin grenzende heftigheid van het snelle, agitato, middendeel. De melodramatiek laat geen ruimte voor relativering als het stuk afsluit met een luide versie van dezelfde inleiding, als beierende klokken. Nu de droom.
De dromer loopt door een eindeloos lange duistere zuilengalerij tot hij bij een altaar aankomt waar een doodskist op ligt. Hij kijkt onder de deksel en ziet zichzelf daar liggen. Existentiëel gezien is dit in wezen heel grappige droom, want als
Sergei daar werkelijk ligt…wie is dan degene die in de kist kijkt?
Als Sergei degene is die onder de deksel kijkt…wie of wat is dan degene die in de kist ligt? De eenzame dromer lijkt getuige van zijn eigen dood, hetgeen vertelt dat er niemand dood is, hij is samen met zichzelf.
Rachmaninoff zal hier waarschijnlijk de humor niet van ingezien hebben, het zou namelijk de hele dramatische lading hebben ontkracht. Wat het weer extra grappig maakt? Dit verhaal is wellicht ook exemplarisch voor de onnauwkeurigheid waarmee men waarneemt en automatisch interpreteert, zonder echt te onderzoeken.
Ik had het verhaal tot voor kort nooit gehoord, dus ik heb dit dus ook nooit in de muziek zelf gehoord. Voor mij was het neutraal, wel mysterieus en meeslepend.
Nu kan ik er niet meer naar luisteren zonder een inwendig brede grijns.
Elk verhaal kan op muziek geprojecteerd worden, maar waarom zou je?
Een componist mag nooit zijn bron vrijgeven, het voegt niets toe.

Krimp

Nietsvermoedend op een mierenhoop uit rusten van de wandeling. Onmiddellijk worden gebeten.
Een bosmier, het diertje loopt rood aan en begint je uit te foeteren:…’ dat het toch geen manier van doen…kortzichtig…welke lomperik gaat nou…’
Je verontschuldigt je gedrag uitvoerig: ‘niet handig… nee, gewoon onoplettend om niet te zeggen dom…
jullie zijn ook zo klein..’
‘Ja nee, nu weet ik het wel’ ,raast de mier uit, ‘wat kom je hier doen? …heb ik je soms geroepen?… wat heb je hier te zoeken? … je trapt alles plat, lamzak!’
Totaal overrompeld door de directieve toon van de mier, verschrompel je. Je onbeholpen aanblik ontdooit hem enigszins.
‘Kom binnen in onze hoop, dan kun je even bijkomen van de schrik, ik schenk je een dauwdrup met mierenzuur!’
Je voelt je zo lomp en veel te grofstoffelijk om de nauwe ingang van dennenaaldjes te betreden.
’Kom, groei hierheen’ ,dirigeert het insect mij ,’zodat je je eens in ons leven kunt verdiepen….nee, niet nog groter gek!, groei kleiner, kleiner..je kunt het, ja goed zo, nog kleiner, hierheen naar die zandkorrel toe!…zo ja … en ho maar, nu kan ik je tenminste in je ogen kijken!’
Hij grimlacht schamper om mijn gekrompen verschijning. Je bent zijn verschrompelde binnenpretje.
‘Treedt binnen in onze naaldencitadel, pas op dat je niet onder de voet wordt gelopen door de werkmieren!’
Je volgt de mier door een eindeloos duister gangenstelsel, het ruikt er naar humus, molm en dennenhars.
‘Waar gaan we helemaal naartoe?’ roep je hijgend, zijn zespotige tempo kan jij nauwelijks bijbenen.
‘Naar de koningin breng ik je…in de kraamkamer!’ ,was het laatste wat hij riep. Buiten adem word je wakker in de kraamkamer van de nacht.

vuurwerk

Wat zeg je?
Ja, of je worst lust!

Dat ene woord kon de hond in onmiddellijke vervoering brengen.
Zelfs als we het over onze vorst hadden die nog in de grond zat…
of over de koninklijke aardkorst.
Bij dat ene magische woord sprong de hond integraal in de verheugstand. Lengde je dat woord aan met ‘zoeken’, dan keek hij meteen verwilderd om zich heen…waar of ik het spul verstopt had? Niets leukers dan te zoeken. Alle lege doosjes werden bewaard om worst in te verpakken. Hij stond erbij en keek er naar. Vier of vijf doosjes, dichtgeplakt, dan ging hij vrijwillig de badkamer in. In afwachting tot ik de doosjes goed verstopt had. Dan volgde altijd weer die fantastische explosie van het hondzijn. Hij werd gek, zocht zich een slag in de rondte… Als de eerste buit gevonden was werd het doosje beestachtig verslonden, verheerlijkt likte hij z’n bek, op naar de volgende.
Vuurwerk kan mij niet zo boeien, maar van een exploderende hond bij het openen van de badkamerdeur zal ik nooit genoeg krijgen.

Zon

Zon is in staat
om zonder handen
al wat huid heeft te strelen,
te warmen, te voeden.

Noem iets wat geen huid heeft?
Alles heeft huid…elke cel, bladeren, stenen, zelfs ruimte, ruimte draagt
de dunste huid… van duisternis.

Handen van licht strelen tot bestaan.
Dit noemt zich: het huidige licht.
Wijs nu eens iets aan dat niet huidig is…

Hoe wijs je stilte aan?

Als alles daar al op wijst?