Het wenselijk tekort


Hoe de eerste wens op aarde verscheen weet niemand. Kwam ze per Ufo…
werd ze geteleporteerd vanuit een gedoofd sterrenstelsel, vanuit een zwart gat?
Waar kwam de wens vandaan, dat toverstokje van de geest?
De wens is gaandeweg een vreemd wezen gebleken, een invasieve aliën.
Ze heeft aardse wezens geïnfecteerd als een virtueel virus.
Toen de eerste wens de aarde bezocht wist men nog niet wat wenselijk was.
De eerste symptomen waren dat de besmette geesten ‘iets anders’ wensten te worden,
iets anders te zijn. Eigenlijk wensten ze alles te zijn…behalve zichzelf.
Bij sommigen uitte het virus zich in…steeds meer willen zijn, meer willen hebben.
In de meest ernstige vorm wenste men voor zichzelf een blijvend zijn, een leven zonder dood. Er werd destijds niet meteen naar een vaccin gezocht omdat de symptomen zo onschuldig leken en zelfs wenselijk…
Binnen afzienbare tijd was iedereen besmet en had bestrijding geen zin meer. De wens had zich gerieflijk ingenesteld. Zo werd het anders willen zijn het meest typerende kenmerk van de menselijke soort. Er ontstonden landen met ongewenste mogelijkheden, met proeftuinen die louter oneetbare vruchten voortbrachten. Tegenwoordig verklaren sommigen de wens zelf als onwenselijk en achten haar hooguit geschikt om mens te willen zijn. Vraag alleen niet wat ze onder dat ‘menszijn’ verstaan. Ze hebben geen enkel criterium voor zoiets denkbeeldigs. De wens is slechts een mogelijkheid tot…wat dan ook. Een Terra incognita.
Dat onbepaalde maakt de mens tot iets vreemds.
Niets menselijks is mij vreemd, al is ook dat even vreemd.
Het mysterie zelf heeft kennelijk geen wens zich te verklaren.
Ware schoonheid is onbegrijpelijk.

(Tekening Glenn Baxter)

Dodelijk nut


De lijn tussen roeping en neurose is flinterdun en eigenlijk een kunstmatig onderscheid.
De kunstenaar doet wat hij niet laten kan, de neuroot doet eveneens wat niet na te laten is. Geboren worden met een obsessief talent wordt gezien als een goddelijke gave die beloond wordt met status. Geboren worden met een talent voor obsessies wordt gediagnosticeerd en als ziekte onderdrukt, men wordt opgeborgen in gesloten paviljoens. Kunstenaar en patiënt zijn vrijwel niet meer te onderscheiden.
Het enige wat de kunstenaar kan doen om officieel voor kunstenaar door te gaan is kunst maken die maatschappelijk geëngageerd is, kunst die zin en nut heeft voor de maatschappij. Kunst die een opvoedkundige functie heeft en wat opbrengt op de markt. Uiteraard betekent dit de doodsteek voor een kunst die vrij hoort te zijn
van alle domeinen en juist daardoor boven alle domeinen kan uitstijgen.
Waarschijnlijk zitten er veel geniale gekken in paviljoens, zeker is dat veel musea volhangen met werk van kunstzinnige patiënten.
Als de opties zijn: het museum of het paviljoen…dan verliest in beide gevallen de kunst.
De magie van kunst is dat ze via een object het subject kan transcenderen, waardoor het begrippenpaar subject-object wegvalt. Kunst die dat teweeg brengt is even kostbaar als zeldzaam.
Het is dan ook een misverstand dat we van kunst houden, we houden
van transcenderen.

Ras

Het was een hele investering geweest,
maar het raspaard liet zich niet opzadelen.
Van het duurste raspaardenzaad opgefokt
trapte het trots en wild om zich heen,
niet te benaderen zo mooi.
Het kon formidabel springen,
maar nooit op commando.
Diverse paardenfluisteraars
werden tegen riante vergoeding
het ziekenhuis ingeschopt.
Vol angstige bewondering beklaagde de eigenaar zich erover
dat zijn oogappel alleen maar eenzaam in de wei kon staan.
Het enige wat de investering nog goed kon maken
was de verkoop van zijn superieure zaad.
Geruchten zorgden ervoor dat niemand het zaad wilde hebben.
Volgens de eigenaar allemaal gebaseerd op roddel en achterklap.

Scholing

Toen ik merkte dat vissen analfabeten waren, zag ik de schone taak voor mij om het vis-zijn te verheffen. Het sluimerend talent van de vis kon zo nooit tot bloei komen als ze hun kostbare tijd bleven verlummelen met louter gezwem, dat kon nergens toe leiden. Ik begon er mee om een kleine schooltje vissen zangles te geven om hun strottenhoofd te trainen. Elke zonsopgang alle mondjes netjes boven de waterspiegel uit. Het duurde evolutionair even tot ze een strottenhoofd ontwikkelden, maar zoals bekend: functie vragen is functie krijgen. Binnen onafzienbare tijd leerde ik ze te zingen. Ze zongen alleen schrikbarend vals, bleven niet op toon. Ze hadden immers nog geen oren. Wist ik veel, was mij nooit eerder opgevallen, maar goed, ik ben ook de beroerdste niet….geef het niet gauw op en bleef ijzerenheinig gewoon functie vragen.
Na enige eonen konden de vissen elkaar horen en zongen samen een volmaakt zuivere toon. Nu konden we aan het alfabet beginnen. Niet lang daarna is de hele school verzopen. Ze waren inmiddels het zwemmen volkomen verleerd. Ik besloot het anders aan te pakken en stichtte visscholen op het droge, zodat ze niet meer in de verleiding konden komen om te verdrinken. De rest is geschiedenis.

De oude beuk

Strompelend over de wortelstronken in het smalle gangpad van de treinwagon
bereikte ik de stiltecoupé waar ik de oude beuk aan trof met een geruit, bevederd hoedje op en een horlogeketting in de vestzak van zijn mosgroene bast. Zijn stam was gehavend, alsof die ooit door de bliksem getroffen… de beuk glimlachte verontschuldigend. Voor ik het wist had mijn mond, ‘waar gaat de reis naartoe?’
gevraagd. Meteen kwam de gedachte op….wat een domme vraag eigenlijk…hoe kan een reis ergens naartoe gaan? Gelukkig had de beuk enigszins kreunend geantwoord:
‘Ik ga een dagje naar het strand… mijn moeder ligt daar…”
“Begraven?” ,informeerde ik meelevend.
“Nee, ze is daar gewoon gaan liggen.”
“Mist u haar? “
De oude beuk nam langzaam zijn geruite hoedje af om zijn gebutste hoofdhuid te tonen.
“Ik zie het, zei ik en vroeg mij af wat dit gebaar te betekenen had.
“Ze was weliswaar geen beuk…” , vervolgde hij, “maar wel van de beste wind” ,
hij keek er veelbetekenend bij.
“Westenwind?” ,probeerde ik om na te gaan of ik het goed had verstaan.
“Welnee, Noorderwind natuurlijk…daar kwam ze vandaan…om mij zuidwaarts te zaaien”
“En uw vader… leeft die nog?”
“Welzeker” knikte de beuk, “maar hij smelt gestaag weg, die ouwe gletscher…”
“Aangenaam kennis te maken” ,zei ik, “maar bij ‘t volgende station moet ik er uit…”
“Waar ging u ook alweer naartoe?” , vroeg hij op de valreep.
De vraag overviel me…voor ik het wist had mijn mond alweer gesproken:
“Ik ga nergens naartoe, maar ik moet zo nodig”.

Wondervol

Het bestaan of niet bestaan van goden lijkt nog altijd een dilemma voor de neo-postmoderne mensheid…maar wat maakt het eigenlijk uit?
Zou er geen God bestaan, zou dat ons niet in een nog wonderlijker situatie plaatsen? Het impliceert dat Niets deze kosmische manifestatie voortbracht…noem het:
‘de God van Geen’.
Geeft ‘n goddeloze oorsprong een betere verklaring of maakt dat het bestaan juist miraculeuzer? ‘Niets’ als bron vergroot het mysterie alleen maar, zou ik zeggen…
Stel dat een aanwijsbaar ‘Iets’ de oorzaak zou zijn van ons bestaan dan zou dat nog
een zekere logica hebben. Maar wanneer een ‘Niets’ onze kosmos tevoorschijn toverde
dan zou dat ‘een wonder boven wonder’ betekenen. Iets laten ontstaan uit niets
is immers slechts voorbehouden aan toverkunst en dan ook nog eens zonder tovenaar. Een alomafwezige…de God van Geen, zou alle dingen hebben vormgegeven
met een ondeelbare geenheid, geniaal geenvoudig.

Vergelijk het met Niemand die uit het Niets een duurzaam feest organiseert
inclusief alle wezens plus alle exo en infrastructuur, belichting etcetera…
Een feest dat eonen lang kan voortduren. Als het feest begint verdwijnt Niemand
via de achterdeur en geniet alom afwezig van het feest.
Niemand zou dan de God van Geen zijn geweest…goddelijk toch?

Humide

Het heeft een tijd geduurd voordat ik dorst te erkennen dat ik
partiëel hoogbegaafd ben binnen het domein der humiditeit.
Lang vocht ik tegen deze kwalificatie maar het viel mij steeds
zwaarder om dit nog langer te ontkennen of weg te moffelen.
Volgens mijn vrouw is mijn aandoening ‘n zeldzaam & zinloos talent
om veelvuldig en consequent vochtigheden te verspillen.
Vroeger werd zo’n nat natuurtalent in de volksmond domweg
een ‘morsoor’ genoemd.
Vaak wist ik mijn gave te verhullen door snel nog even het overtollige
vocht weg te deppen voordat ‘n medemens er lucht van kreeg.
Pas toen mijn vrouw mij bij herhaling heterdadelijk wist te betrappen
op het geknoei met water kon ik er niet langer om heen:
Ik was ‘n notoire veelpleger, ‘n humiditair recidivist, ‘n morsvirtuoos!
Diezelfde avond nog moest ik publiekelijk, ten overstaan van mijn schoon-
ouders bekennen dat ik een pathologisch liefhebber ben van nattigheid,
vocht en ander sap. Het onbekommerde gespat, geklieder en gespetter
brengt mij in een welhaast kinderlijke euforie en extase, hetgeen nogal
genant is voor ‘n man van middelbejaarde leeftijd tevens prominent lid
van het hoogheemraadschap, afdeling Waterland. Maar het is niet anders.
Ik acht het beter om voortaan open kaart te spelen.
De badkamer en tevens toilet is na mijn bezoek steevast kleddernat…
de aanrecht is na mijn bemoeienis één natte plas. Ik laat permanent
een spoor van vochtige plekken achter mij. Ik spreek zelfs met consumptie.
Het kost mij geen enkele moeite om zulke resultaten te bereiken, het gaat
volkomen vanzelf. Ik kan mij dus niet beroepen op enige persoonlijke verdienste.
Door dit talent te onderdrukken zou ik mijzelf geweld aandoen en de wijsheid
van de natuur miskennen.
Kortom: Er zal altijd iets aan mij blijven kleven, vocht…

The Eternal Journal

Het eeuwige nieuws,
‘The Eternal Journal’
betreft ‘n aloude actualiteit:

Zuurstof genoeg om alle wezens te beademen.
Het wereldwater loopt haar kring in blijde verdamping.
Er waait afwisselend ‘n warme dan wel frisse wind.
Temperaturen zweven rond een balancerend gemiddelde.
De aarde blijkt vooralsnog bereid om ons overgewicht te dragen.
Kortom, ons is ruimte te over, onze zalige zon blijft tot nog toe stralen,
gewassen, zaden en vruchten schenken overvloed…
Natuur natuurt ons net zo lang als het voorlopige wil duren.
Tot dusver deze eerste en tevens laatste editie….
In het samenvattend artikel van de redactie valt te lezen:
Moeder Natuur is een onverwoestbaar voorname dame.
Wat is haar bestaan een bizar, bijzonder viriel wezen.
In wat voor ‘n fantastisch bestel leven we hier samen?
Wat een taart die we hier samen bakken zonder recept,
met alle evolutionaire ingrediënten. Wie eet ons op,
in hemelsnaam?

(Schilderij: Olphaert den Otter)

Gouden tijden

Wat wil je later worden…dat was de jaarlijkse vraag van je overjarige theetante.
Je was als kind kennelijk nog niks in haar zwaar opgemaakte ogen.
Wist jij veel, dus je zei maar wat: Utopisch Archeoloog. Je koesterde immers een nostalgisch verlangen naar wat er allemaal nog te gebeuren stond, gouden tijden met verborgen bodemschatten.
Je zou opgravingen doen in die goeie ouwe toekomst, stoffelijke resten en artefacten blootleggen. Om het ongeborene, het nog niet uitgevondene te pre-construeren.
Te voorzien hoe het allemaal precies zo moest gaan gebeuren, onafwendbaar.
Ach…Weet je nog, later toen alles nog beter zal worden? Dat zijn nog eens tijden die komen…en…weet je nog later, dan zullen we ons geheugen selectief kunnen wissen, onze herinneringen naar wens kunnen herschrijven en onze identiteiten kunnen samenstellen met louter wenselijkheden…en uiteindelijk ooit zullen we onze ‘eigen’ reservelichamen met de beste genen kunnen verwekken en inwisselen voor ons versleten exemplaar.
Al deze mogelijkheden manifesteren zich om helder in te zien dat we dat allemaal niet zijn.

Alleen binnen opperste verwarring kan verheldering optreden.

‘Utopische Archeologie heeft een grote toekomst voor de boeg,
een legendarische boeg van een schip dat nog niet gezonken is.’
F Wildesheim

Dein

Wind was nog lang niet jarig, ze klonk klaaglijk en was gaan liggen op de blauwgroene spiegel van de oceaan.
Wat zou je het liefst krijgen voor je verjaardag? , vroeg de Oceaan.
Wind mijmerde voor zich uit
en verzuchtte: …Ruimte…
ja, de Ruimte zou ik wel willen krijgen, de hele ruimte!
Daar vraag je nogal wat zeg, de ruimte, zei de Oceaan vol bewondering.
Tja, ik weet eigenlijk niets anders dan…de ruimte.
Is een boomkruin of een heel bos niet lekkerder voor jou om in te waaien? ,stelde de oceaan voor.
Neenee, dat is mij te verwarrend met al die takken en daar dan tussen-door waaien…nee, geef mij maar de ruimte!
Nou goed dan, ik zal m’n best doen, zei Oceaan, maar ik kan niets beloven… verwacht maar niets, dan kan het alleen maar meevallen, toch?
Ach, kijk maar, zei Wind gelaten,
ik moet eerst nog maar eens zien om behoorlijk jarig te worden… want ik ben eigenlijk nog nooit jarig geweest.
Wat is het mooiste wat jij ooit voor je verjaardag hebt gehad? , vroeg Wind aan Oceaan.
Deining, riep Oceaan meteen opgewonden, enorme deining, een muur van water zijn is het mooiste ooit!
Wind keek bedenkelijk, wat heb je nu aan deining?
Alles, legde Oceaan uit, deining is een hemelse dans.
Wind begreep er niets van en wachtte zijn eerste verjaardag af.
Hoelang het allemaal duurde weet niemand meer, maar op zekere dag was het zover.
Wind was buitengewoon jarig. Iedereen was aanwezig op het feest,
De achterkant van de maan, de kust kwam met de oceaan mee, de nacht kwam samen met de stilte die voor de storm kwam, het Zonlicht
sneed de taart aan.
De taart die tegelijk ook het kado was, leek nergens op. Het was een taart van Niets.
Wind reageerde teleurgesteld:
Ik had mij zo verheugd op de ruimte die ik zou krijgen en nu krijg ik Niets.
De Oceaan moest lachen en riep:
Maar Wind luister, Niets dat is de ruimte, zie je dat niet?
Nee, ik zie niets, jammerde Wind. Oceaan begon te deinen van plezier, waardoor Wind vanzelf begon te waaien.
Wind vond het maar een rare eerste verjaardag…en waaide zich een weg dwars door het Niets.
Oceaan deinde als nooit tevoren.