Ooi

De voldragen ooi gaat lammeren,
altijd een verrassing hoeveel ze
er werpt. De eerste twee glijden er uit
worden schoongelikt, de derde worp is moeizaam, ligt gedraaid. Het moet gehaald, getrokken. Het lam is kleiner, slapper en wordt uiteindelijk verstoten, geschopt, verschopt.
De ooi ruikt eraan en keert zich af, weigert het te zogen.
Wij ontfermen ons over het arme lam en geven het wekenlang de fles, liefst met de biest, de moedermelk.
Het lam blijft ondanks of dankzij al onze onbeholpen zorg klein en sterft na een maand alsnog.
De wijze ooi rook het al onmiddellijk.
Afwijzing en dood laten gaan blijkt ook moederliefde. Ons mededogen is een vergeefse en wrede ingreep gebleken. Aan één keer ruiken had de ooi genoeg.
Wat wijsheid is, daar heeft de mens geen neus meer voor. De neus, zetel van de intuïtie. En stel dat de zetel tot de mens spreekt, dan is er nog die bereidheid nodig om te luisteren en dat zeldzame blinde vertrouwen. En dan nog de moed om het onaanvaardbare te doen.
Faam noch blaam deren de ooi.
Wat rest dartelt in de wei.

Paaseiland

Mijn man heeft een Paaseilandhoofd, omgevallen op zijn kusseneiland. Elke ochtend dat ik naast dat hoofd ontwaak denk ik: zoiets moet Darwin ook gezien hebben vanaf de Beagle, toen hij na een lange zeereis Paaseiland naderde…reusachtige hoofden obsessief turend naar iets in de verste verten. Gebeeldhouwde koppen, zo noemden ze dat in de frenologie. Schedelmeetkunde is nu een achterhaalde wetenschap, maar uiterlijke kenmerken spreken toch wel degelijk boekdelen tegen mijn onderbewuste. Ik droom ervan.
Ik ben nooit verliefd geweest op mijn man, eerder geïntrigeerd door dat archaïsche gezicht waarin alles: zijn kaken, konen, kin… die gebeitelde mond, dat steile voorhoofd, die massieve neus, alles zo uitgesproken.
Ik betrapte mijzelf erop, wellicht omdat ik tot bioloog ben opgeleid en nooit mijn vak heb kunnen uitoefenen…dat ik hem altijd met ‘n wetenschappelijke distantie aan het observeren ben geweest, alsof ‘het’ een onontdekte soort was die nadere determinatie vroeg. Een terra incognita wat ik in kaart moest brengen. Wat was de oorsprong van deze ondersoort, in een weeshuis opgegroeid…opgevoed door een koude afwezigheid?
Wat ging er om in dat uitgesproken hoofd, dat zwijgt als ‘n spreekwoordelijke steen.
Alsof alles al gezegd is, zo staart het megalithische hoofd vanuit mijn grootvaders fauteuil naar de platte verten die de televisie te bieden heeft. Ontdekkingsreiziger is hij zeker niet, tot geen reis te bewegen.
Het tv-geluid staat altijd uit. Hij lijkt zich louter te laven aan het beeld. Na veertig jaar heb nog niet eens het begin van een theorie over dit eiland in mijn leven. Misschien moet ik maar eens aan land gaan..of een baan zoeken? Ik vind mijzelf eigenlijk ook wel een raar beestje.

Genide stupaal

Volgens kunst-antropoloog Wilm Bezemer komen er veel stupide ideeën  voor in de beeldende kunst. Hij meent er zelfs een kunststroming in te zien…het Genide Stupalisme.
Volgens hem komt het stupide idee veelal voort uit het principe van schaalvergroting of van contextverwisseling, hij somt wat voorbeelden op: Een suikerklontje ter grote van een sporthal, de badeend op zeilbootformaat. Het scheepsanker geplaatst op een bergtop, een reuzemuizeval als tafelblad, een rookworst als opblaaszwembadje, het
gebonden boek dat uit echte duizend dollarbiljetten bestaat, goud op snee.
We kennen ze allemaal, de reklameobjecten van en voor de industriële kunsthandel. Het is de slager die zijn eigen kunstvlees kweekt en per opbod verhandelt.
Bezemer deed jarenlang veldonderzoek in diverse museale biotopen.
Het geniale van deze kunst is dat het idee, stupide of niet, ook werkelijk fysiek wordt gerealiseerd. De genialiteit van deze kunstenaars zit hem in hun zakelijk vermogen anderen zo gek krijgen om het idee, stupide of niet, te laten voorfinancieren en te laten uitvoeren door anderen. Dit is een breuk met de traditie dat de maker het maaksel zelf maakt. Zo houdt het genie schone handen. Geen verfspatten op ‘t zakenpak van zijn kledingsponsor. Want kunst is mode, mode is kunst en de wereld is modieus, aldus de antropoloog. Ondertussen vergaapt de kunstminnaar zich aan de buitenproportionele badeend en leest met bewondering hoe het dollarboekje op de kunstveiling voor een astronomisch bedrag steeds weer van eigenaar wisselt.
In het laatste hoofdstuk behandelt hij nog even de ‘Stapelkunst’ als aparte stroming. Het stapelen of op een hoop gooien van om het even welk object. Hierover verzucht Bezemer : ‘Hoe zo enorm veel een mens zo enorm weinig kan doen, dat moet wel een kunst op zich zijn…’

Gek

Vandaag heb ik toch iets geks meegemaakt. Alles behalve ik leek opeens normaal, en volslagen gewoon. Ik dacht even: ‘Ben ik nou gek? of…’ Maar verder kwam ik niet.
Het moet toch niet veel gekker worden… dat zou de omgekeerde wereld zijn. Lees ik hier terug in mijn dagboek. Wat moet ik nu beginnen en waar? , stond er in blokletters.
Ik belde bij de buren aan die gek genoeg nog open deden ook. Ik had de beste mensen nog nooit gezien en vroeg of ze dit nu allemaal maar normaal vonden.
Ze zeiden: ‘Nou, normaal gesproken wel’, maar kom even binnen we zijn toch net aan het witten. ‘Wil je soms ook een kwast…?’ Ik had altijd al iets met kunst…wat, weet ik eigenlijk niet.
Dat klonk dus zo gek nog niet…en ‘Soms’ had ik altijd al een leuk woord gevonden.
En zo had ik meteen wat om handen.
Binnen lag het gehele meubilair onder de witte lakens, als een kunstwerk van Christo.
Waarschijnlijk uit zijn beginperiode toen hij nog niet alles meedogenloos begon in te snoeren met touwen en knopen.
We stonden plots samen te zijn in een witte doos…vertrouwd als vreemden onder elkaar.  De plafondlampen waren ook verwijderd en de luxaflex dicht. De buren liepen te kwasten en te rollen in geheel witte overals en zeiden ‘Wat leuk dat je even langskomt…we hebben gisteren net de sleutel gekregen..’
‘Vandaar dat ik jullie nog nooit gezien had’ , merkte ik naïef op.
‘Hoe lang woon je hier al naast ons?’ ,vroeg de witte buurman.
‘Nou, naast jullie sinds vandaag, dat is gek toch?, terwijl ik lustig erop los rolde.
Per ongeluk nam ik met de roller de luxaflex mee, een witte kalkbaan over de lamellen.
‘Geeft niks joh, zei witte buur lachend, ‘doe de rest ook maar’.
Ik begon er lol in te krijgen, in dat totale witzijn en vroeg of er nog een witte overal was
omdat ik mij een beetje uit de toon voelde vallen in mijn blauwe badstof ochtendjas.
‘Natuurlijk, hebben we dat voor jou!’ ,klonk het begeesterd. Even later liet buurvrouw mij kiezen uit drie maten small/ large / extra large. En of ik een koud glaasje melk wilde uit de koelkast. Nog nooit had ik mij zo op mijn gemak gevoeld bij mensen die zich als witte buren vermomd hadden. Alsof ik thuis kwam. Later aten we nog witbrood met geitenkaas, heerlijk, wat een sfeer.
Toen het klaar was stelde ik voor te helpen om de lakens op te vouwen, maar dat vonden ze gek. ‘Welnee, gekkie, dat laten we zo, kan het niet vuil worden ook’
‘We hangen wel een peertje op voor vanavond dat geeft zulke mooie schaduwen’, zei mijn witte buurman, ‘als je daar nog even bij wilt helpen graag!’
Ik ben die avond daar gebleven, weggedommeld tussen de witte lakens, dromend van sneeuwvlaktes en en de veilige beslotenheid van de iglo…en de schaduwen op de rondom holle wand.

Tafelmanieren

Er zijn enkelingen bij, die eten puur natuur, anderen smullen meer uit de muur, zo zout hebben ze het vaak nog nooit gegeten. Armere fijnproevers eten uit de afvalbak van ‘n 3-sterrenrestaurant. Wij aten voorheen zelden buiten de deur… een heel enkele keer lieten we de afhaalchinees Tong-Ah bij ons aan tafel aanschuiven, een heel vriendelijke tafelgenoot, je merkte hem nauwelijks op. Dan hebt je er ook nog bij die koken recepten in dure pannen, adepten van modieuze meesterkoks, maar wie houdt er nou echt van uitgekookte recepten of van voorgekookte plannen. Niet dat zoiets geen smaak kan hebben,
maar wij bereiden liever niets voor en kijken niet vooruit. We koken liever dat wat voorhanden is en graag teveel, zodat we doorgaans de restjes kunnen opwarmen. Onze estafettemaaltijd is het menu van gisteren. Mijn ouders waren ook niet van gisteren…zoals mijn vader die ter plekke het potje flauwsel bedacht, voor eten dat al te hartig was doodgekookt…Als je dat dan niet zo lekker vond, stelde hij ruimhartig voor om er gerust wat minder van te eten… dan had je toch lekker gegeten. Mijn moeders openbare keukengeheim was ‘t toverzakje ‘jus met ingrediënten’.
Op het gele pakje stond niets over welke ingrediënten. Als het te zout was kon er handig veel water bij. De jus was de meest exotische smaak in ons ouderlijke milieu. Toch zijn wij er nooit ziek van geworden, voor zover dat niet meer is na te gaan.

Pudding

De twee oude jeugdvrienden Sub en Ob spraken al jaren over een al dan niet voortleven na de dood. ‘A real conversation-piece waar ze natuurlijk niet uitkwamen.
“The proof of the pudding was always in the eating…” ,vond Ob.
‘De enige kans om dit voor eens en altijd op te helderen’, stelde Sub zijn tachtigjarige vriend voor, ‘….is om samen het leven te laten, dan zien we daarna vanzelf hoe het nu werkelijk zit’.
Ob stemde wonderlijk genoeg meteen in om dit conversatie-obstakel samen tot op de bodem op te helderen, hetgeen wel iets zegt over zijn levendige nieuwsgierigheid.
De tachtigjarige Ob was dierenarts geweest, een man van praktisch handelen. Hij had nog oude paardemiddelen in huis waarmee ze hun onderzoek tot een goed einde konden brengen. Tijdens het prepareren kwamen even alle dieren in gedachte aan hem voorbij die hij ooit een lijdensweg had bespaard, alsof ze hem bedankten.
In plaats van de gangbare gezamenlijke lunch zaten ze even later te toasten, gerieflijk gezeten in de oude Chesterfields met het fatale drankje, op de goede afloop. Het ritueel voltrok zich in dezelfde vertrouwde luchtige & vrijzinnige sfeer waarin ze altijd samen hadden gesproken…in verheugende nieuwsgierigheid. De reis voltrok zich geruisloos.
Na de ingetrede dood dacht Ob, die niets in een hiernamaals zag, zijn gelijk te hebben behaald:
‘Zie je wel dat ik gelijk heb, er is niets meer!’ , dacht hij hardop tegen zijn vriend die evens zijn lichaam had verlaten.
‘Inderdaad’ ,hoorde hij Sub beamen, ‘er zijn hier geen dingen meer waar te nemen omdat we hier geen lichaam meer hebben en geen zintuigen.
‘Zie je wel dat hier dus niets is!’ , verzuchtte Ob opgenomen in een telepathische euforie.
‘Zeg dat nog eens…’ dacht Sub hardop, ‘nu je er toch niet meer bent…je hebt niets meer te verliezen?’, daagde hij zijn vriend uit.
‘Zie je wel dat er Niets….maar…dit kan toch niet’, bedacht Ob opeens, ‘ik ben toch voorgoed verdwenen?’
‘Je hebt helemaal gelijk gekregen’, dacht hij Sub hardop te horen denken.
Het bleef lang stil tot Ob aan zijn voorgoed verdwenen vriend vroeg:
‘En jij dan, ben jij er dan nog?’
‘Nee, Ik Ben Er Ook Al Niet Meer’ ,dacht Sub in ironische hoofdletters.
‘Tegen wie heb je het dan?’
‘Tegen niemand in het bizonder?’
‘Dus je hoorde mijn vraag wel?’
‘Wel, het spookt hier een beetje lijkt het, of lees ik nu jouw gedachten…als een droom?’
‘Ja, nu je dat denkt, inderdaad, ik begin ook allemaal dingen te zien die er niet zijn’
‘Ervaar jij nu ook niets, Sub?’
‘Kennelijk is niets ook te ervaren!’
‘Niets lijkt wel een hallucinatie…!’
‘Zeg, wat zat er in dat paardemiddel?’
‘Genoeg om een kudde olifanten om te leggen…’ ,lachte Ob denkbeeldig.
‘Roze olifanten zeker….’ , lachte de ander geestachtig.
‘Waar blijft die ene die dit verhaaltje uitblaast?’
‘Dood is wel de vreemdste grap… wat maakt het uit wie er gelijk heeft..?’
‘…Als je er maar om kunt lachen…?’

‘Dit is toch geen leven hier na de dood!’ ,gierde de voormalige oudste.

‘Nee, dit is beter dan we ooit hadden kunnen te dromen!’
‘Dit is de dood van de dood, nietwaar Ob?’
‘Droom jij ook een lichaam, Sub?’
‘Nee, ik ben uitgedroomd…je had gelijk, ik ben niets…en niets is dood!’
‘Nee, jij hebt gelijk, wij zijn…wij zijn doodgewoon, de dood is niets, niets is dood!’
‘Niets is dood…niets is dood!’, echode het, geheel in de geest van het gesprek.

Wispeltuur

Er is een schrikkelseconde gevonden.
De weetmeters zijn ontzet.
De aarde draait niet constant genoeg naar hun zin.
De tijdrekening zou in gevaar komen.
Raar dat de levende praktijk zich niet aan de theorie wil aanpassen…

Meten is weten klonk ooit zo stoer en onoverwinnelijk.
Maar retoriek maakt nooit haar grote woorden waar.
Retoriek legt de lat zo hoog dat de spreker er makkelijk
onderdoor kan in de hoop dat niemand het merkt.
Meten is vergeten een vast nulpunt vast te stellen.
Wist weten maar waar het nulpunt zich bevindt,
dan was er een vast beginpunt, voor onbetwistbare metingen.

Vast staat dat het nulpunt zich overal kan bevinden,
op dezelfde manier waarop ‘hier’ zich overal kan bevinden.
Absoluut gezien is hier nergens niet, net als het nulpunt.
Lokatie is dus absoluut relatief.
Alle tienduizend dingen bewegen ten opzichte van elkaar
en degene die meet staat ook al niet stil.

Het blijft op z’n best een inschatting bij benadering.
Elke volgende inschatting zal van de vorige verschillen.
Een variabele praktijk vraagt een variabel meetsysteem
dat meeleeft met de levende werkelijkheid.

Iets leeft, dus het is variabel, zo vertelt de evolutiepraktijk.
Variabiliteit is de constante, dat maakt het bestaan ook zo geestig wispelturig.

Folder

De reisbestemming was plotseling vertrokken. Het was niets voor haar om zo impulsief te handelen. Maar het gebeurde…ze moest en zou…weg.

De reizigers kwamen ontgoocheld aan op de lege gerafelde plek. Het geliefde vakantieoord had zich uit het landschap losgescheurd en was op de fiets vertrokken richting de Noorderzon.
(bestemmingen verplaatsen zich liefst per fiets, dit weet vrijwel niemand, daarom vermeld ik dit hier maar even)
De reisbestemming was het toerisme zo moe. Spuugzat om de hele dag door verveelde blikken te worden aangestaard, te worden vergeleken met andere bestemmingen, tot vervelens toe te worden bewonderd…

(weet niemand dan hoe vervelend bewonderd worden is?… alleen fotomodellen schijnen dat te weten, gezien hun wezenloze blikken)

Elke dag weer bevallig poseren, voor de foto in hun plakboek alsof je alleen maar een decorstuk bent in de musical die toerisme heet?
Busladingen toeristen werden afgezet bij het gat dat de verdwenen bestemming had achtergelaten. Waar was de betovering uit de folder? Opeens voelden ze zich meer vluchteling dan vakantieganger.

Aan de andere kant van de wereld waar de Noorderzon flauwtjes scheen was er eveneens een onverwachte drukte.
Talloze bestemmingen van over de hele wereld hadden dezelfde vlucht ondernomen. Als ontheemde oorden stonden ze daar met al hun bezienswaardigheden op hun bagagedrager gebonden rondom de Noorderzon.
De Noorderzon had een vertrokken gezicht en toonde geen enkele interesse in de bezienswaardigheden.
Eigenlijk was dit precies waar de bestemmingen zo naar hadden verlangd….
een leven zonder buitenkant.
Ze hadden hun eindbestemming bereikt, hun functie was voortaan vacant.

Vlieg

{CAPTION}

Sterker nog, wij kunnen alles verzinnen, zelfs dat wat niet kan kunnen we verzinnen.
In de letterlijke zin van:
We maken taal van een verbeelding. We maken zinnen van het beeld wat we niet begrijpen, waarmee we het ‘zin’ geven. Een zin die weer tot onze verbeelding spreekt. Dit vermogen kun je best als extra zintuig duiden, een duiding die zelf ook weer verbeeldingskracht is. Voorstellingsvermogen, het geestesoog.
Het zin-zintuig geeft denkbeeldig grip op het onbegrijpelijke, dat noemen we begrip en dan denken we ‘het’ te begrijpen. Het echte begrijpen komt pas als begrepen is dat met een begrip nog niets wordt doorgrond.

Wat kunnen we niet verzinnen?
Noem het maar op en het is verzonnen.
Het antwoord verslindt de vraag zoals de Ourobouros
zijn eigen vraagtekenstaart oppeuzelt.

De wereld waarover wij spreken is één en al verzinning.
Als we tot bezinning komen weten we dat directe ervaring aan taal vooraf gaat.
En dat directe ervaring geen taal of zin nodig heeft, het is genoeg in zichzelf.

Het geestesoog-zintuig is niet te lokaliseren als een neus of een oor.
Het is overal en nergens niet, ze is zelf onderhevig aan de zee van mogelijkheden
die ze kan verbeelden en verzinnen. Daarom is het een geestig ‘orgaan’, buitengewoon omdat ze alles gewoon binnen brengt.
De mens is in essentie een geestig wezen vermomd als lichaam.
Het zal waarschijnlijk nog even duren voor de mensheid zich als humoristisch wezen ziet, maar ook dat maakt onherroepelijk deel uit van deze kosmische grap.

Want ‘er zijn’ is de beste grap ooit,
hoewel ‘er niet zijn’ ook grappig is.

Het sublieme is dat niemand deze grap vertelt,
en dat het alles in een sublimerend licht toont.

StopMotionsynopsis

De oude man herleest het geliefde boek bij zijn antieke leeslamp. Zijn huisvlieg leest genoeglijk met hem mee, kruipend over de pagina. Alsof hij woordjes aanwijst en zich soms pootjewrijvend lijkt te verkneukelen over een mooie zinspeling. De man meent op te merken dat de vlieg met z’n zwarte gezichtje regelmatig naar hem opkijkt om een blik van verstandhouding uit te wisselen. De man blaast de vlieg van de tekst af waarna het insect in een boogje landt op het ezelsoor.
De aandacht van de man dwaalt af naar zijn vertrouwde zwarte huisgenoot die hem inmiddels dierbaar is geworden en Gregor is gaan noemen. Het oude verhaal dat hij steeds weer met plezier herleest blijft hem fascineren…over een hoofdpersoon die zich in het begin van het boek terug trekt in zijn grootvaders hoed en daarmee op magische wijze een baarmoeder binnengaat die op een met scharlaken fluweel gecapitoneerde wachtkamer lijkt.
De hoed hangt intussen verlaten aan de kapstok. Daar, in de barende hoed beleeft hij vele vorige levens. Levens die hem schetsen waarom hij tot nu toe steeds opnieuw geboren is:
Zijn eerste leven was het mooist, dus wilde hij opnieuw, het volgende was wat minder, dus wilde hij beter. Het daarop volgende was zo slecht dat hij het wilde goedmaken. Dan wilde hij weer persé niet herboren, dan wilde hij weer al te graag om de verkeerde redenen. Elk hoofdstuk een leven…wat een boek. Reeksen levens met talloze avonturen en impressies. Uiteindelijk was zijn voorlaatste leven zo neutraal en nietszeggend geweest dat hij het voor gezien wilde houden. Maar daarvoor moest hij eerst terug de hoed in, om de vele levensverhalen tegen de tijd in terug te herleven. Voor hij hem aan de kapstok kon laten hangen. Overdag zat de hoofdpersoon braaf op kantoor om zich van taken te kwijten, ‘savonds zocht hij gretig de omvatting van de hoed weer op.

Deze ene zin: ‘Hoezo, geen weg terug? Er is alleen maar een weg terug’ , bleef maar doorzingen in de ziel van de lezer.
De oude man vraagt zich af waarom dit verhaal hem zo blijft boeien. Hij verwacht geen antwoord van de vlieg. Maar Gregor aarzelt niet en vliegt zijn gehoorgang binnen en begint met een kleine schorre stem in vervoering te vertellen:
“Ik ben maar een vlieg die met je meeleest en meeleeft. Maar ik kan je aanbevelen om als vlieg terug te komen. Je komt achter alle geheimen. Je vliegt door sleutelgaten. Je luistert alle gesprekken af. Nooit betaal je toegangskaartjes. Je leest alle boeken mee met lezers die jouw smaak hebben. Je eet mee met de heerlijkste gerechten. Ik ken geen rijker leven dan dat van de vlieg die niets heeft. Het leven is zo licht en luchtig met een vlieggewicht. En ben je even moe? Dan laat je je opeten en wordt je de volgende dag herboren als vlieg”

De oude man legt het dierbare boek in zijn schoot, wegdommelend in een hazeslaapje.
De vlieg zit op het lichtknopje van de warme lamp.