Grijs gebied

Discreet zwijgen is soms een gouden leugen.
Een dictator die erger geweld onbedoeld weet te voorkomen
is soms beter dan met geweld een democratie opleggen.
Is heulen met de vijand om beter verzet te plegen laakbaar?
Is een dief bestelen niet heel legitiem?
Is het niet eigenlijk een plicht om oplichters op te lichten?
Is de schrijver een aartsleugenaar of een fantastische fantast?

Het grijze gebied is onzeker, fascinerend door meerduidigheid.
Onzekerheid over hoe het echt zit is de perfecte hangmat
voor een geest die beiden standpunten accepteert.
Aan deze denkbeeldige punten kan de hangmat hangen.
Eenmaal in de hangmat schommelt het tussen waar en niet waar,
geen van beiden waar, allebei waar en ik weet het niet.
‘Ik weet het niet’ omvat het totaal van alle standpunten.

Magnum Opus

Na het teleurstellende succes van zijn magnum opus ‘Megalomanus’ had de IJslandse componist Snorri Gustafsdottir zich op zijn laatste stuk geworpen: ‘Collateral Damage’ zou ter gelegenheid van de eeuwwisseling in première gaan. Zijn stijl viel het best te typeren als hedendaagse neo-postmoderne klassieke avant-garde-dodecafonie.
Snorri was bij de repetities aanwezig om de dirigent bij te staan bij het instuderen van overcomplexe partituur. Er waren al twee gerenommeerde dirigenten van de oude garde overspannen weggelopen . De ene vanwege evidente onuitvoerbaarheid… onspeelbare noten, onhaalbare tempi en dynamische extremiteiten. De ander wegens een esthetisch artistiek conflict. Hij vond het niet om aan te horen, slecht geschreven en veel te lang. In krant had de maestro verklaard: “Als je zo weinig te zeggen hebt kun je dat veel beter en efficiënter doen met een summier aantal noten, dan met een met noten overladen Piepknorpartituur!”
Gustafsdottir bekend om zijn compromisloze onverzettelijkheid weigerde concessies te doen en was diep gekrenkt.
Zelfs als het instrumentarium er onder zou lijden vond hij dat dat offer gebracht moest worden voor zijn ultieme muziekgenre. Diverse instrumenten hadden al blessures opgelopen door de eindeloze rijen van repeterende noten…snaren knapten, rieten werden opgeblazen, paukenvellen tot gort geslagen…
Tenslotte werd er een jonge, pas afgestudeerde dirigent gevonden, één die nog plooibaar was en die zo’n buitenkansje niet kon weigeren…
Als dit zou slagen kon zijn carrière een vliegende start krijgen.
De jongehondachtige jongen plooide zich geheel dienstbaar naar maestro Gustafsdottir en willigde al zijn nukkige wensen en eisen in.
De orkestleden werden gesloopt gedurende dagenlange repetities.
Vanaf de eerste noot ging het concert echter totaal verkeerd… Het publiek merkte het niet omdat het de première was…men dacht dat elke misser precies zo bedoeld was…zo spontaan klonk het. Er klopte werkelijk niets van de uitvoering zoals die eindeloos was gerepeteerd. De dirigent had zich er letterlijk wanhopig doorheen geslagen. Het was de kakafonie van klank die zijn armen bespeelden.
Snorri Gustafsdottir zag groen en geel van ergernis en beende na het abrupt chaotische slot woedend de zaal uit…de zaal was uitzinnig enthousiast en bleef applaudiseren. Ze hadden de lukrake klankbrij fantastisch gevonden en riepen bis…
De onervaren dirigent nam in verlegenheid het applaus en de complimenten in ontvangst.
Ochtendkranten drukten prachtige recensies waarin de lezer werd aangeraden om vooral dit meesterwerk te gaan beluisteren onder leiding van dit pasgeboren talent. Het probleem was alleen dat dit werk onherhaalbaar was, een lukrake en eenmalige onbedoelde toevalstreffer.
Van Snorri is niets meer vernomen. Wie er bij waren vergaten het nooit. Ze wisten niet wat ze hoorden.

Fombeau de Mazzelpineut

Als uitverkoren mazzelpineut was Fombeau de Frambois
faalmachtig als geen ander, het doen van laten en
het laten van doen bracht al het wenselijke voort…
Zij/Hij/Het/… Fombeau dus, wisselde per etmaal van geslacht
of liet welke vermeende geaardheid dan ook
in het midden, waar het ontsprongen dansjes deed,
geheel aanhankelijk aan hoe of welke waanwind er nu weer waaide.
Als overtuigd aanhanger van ‘de these van Hypo’ aangaande:
‘Wat Dan Ook…’ en om daar dan speculaties van te bakken…
hulde Fombeau de Frambois zich liefst in wandelwol,
droeg weerloos kruinschoeisel en was in het zeldzame bezit
van geen enkele rolkoffer.
Mazzelpineuten werden doorgaans geboren en opgetogen in Zonderland
ten zuiden van Schootoord.
Fombeau offerde daar van jongsaf erbarmzalige korrelgodjes op het fornuisaltaar
aan de Gleufhaven waar dagelijks gebulte schepen der woestijn aanmeerden
die daar hun buitenaards geheime ladingen losten op de kade van openbaring.
Als Mazzelpineut voerde Hij/Zij/Het een uitgesproken tong van geest,
die bestond uit fijngepureerde atomenwolken gedachtengas
of denkdamp zoals de Zonderlozen dat zogenaamd noemen.
Een gas dat regelmatig olifantomen van reeds ontschapen werelden
voortbracht, hetgeen in geen enkele geestfles meer paste.
Dankzij het jaloersmakende bezit van een muggemaag
at Fombeau mondjesmaat dove boeketten Dagdauw met teugjes vaaswater.
Als voorzanger(es) van ‘het genootschap van de Raapsteen’
dat tijdblindheid nastreefde, zong Fombeau bij wijlen euforische lamento’s
voor alle ongeborenen die zich alvast konden verheugen op nog
ongekende belevingswerelden. Volgens ‘de these van Hypo’ kon dit bestaan
van alles betekenen, althans, aldus het vluchtige gedachtengas van Fombeau.

Wolmar V.

“Wiggeltakkieroe meek de galst.” ,zong de sjamaan walmgeestig terwijl de smeulende damp optrok. Zo werden de fragiele contouren van zijn met kralen versierde zwerflichaam zichtbaar. Voor deze sessie droeg ‘de Sjamaan van Ondermaan’ een bh gevuld met riviergrind, klaproosblad en verse kruiden uit het veld.
Ook sjamanen omarmen kennelijk uiteindelijk de moderniteit, dacht Wolmar V. die tot zijn middel in een inktzwarte bosvijver stond, met alleen duistere naaldbomen als kaarsrechte getuigen.
“Soberfanzig galst de meek”, vervolgde Wiggeltakkieroe zijn schorre zang van uitzinnigheid waarmee hij Wolmar V probeerde te ontstoren. De met prijzen gelauwerde schrijver leed na zijn debuutbestseller ‘Een Zwerm Kolenmijnkanaries’ aan een wurgend writersblock. Dit was kennelijk de prijs die je voor succes betaalde. De literaire wereld sprak al van een ‘One-hit-wonder’, wat de auteur nooit meer zou kunnen overtreffen. Hij werd gek van dat lezersvolk dat maar ongevraagd naar zijn volgende boek bleef informeren. Teruggetrokken als kluizenaar in een gehucht liep hij Wiggeltakkieroe tegen het lijf, die hij eerst had ingeschat als dorpsgek.
Wolmar had geen idee meer hoe hij die debuutroman ooit had geschreven. Hij had maar wat neergepend, intuïtief zonder enig gewik of geweeg.
Op bezwerende toon zingzegde de rituele genezer “Soberfanzig galst de meek…Soberfanzig etc..” een fonetische mantra van wereldvreemde herkomst.
Sierlijk zwaaiend met zijn bundel walmende salie huppelde Wiggeltakkie roe rond de vijver, daarbij elke windrichting markerend met een spiralende rookpluim. Het bosbad moest Wolmar louteren van de ondraaglijke opgeklopte verwachtingen.
Zijn huisdokter had ongepast geconcludeerd: “Je kunt de kanarie wel uit de kolenmijn halen, maar niet de kolenmijn niet uit de kanarie”
Daarom had hij nu zijn leven ten einde raad in de roetzwarte handen van deze sjamaan gelegd.
Eenmaal uit de vijver, omzwachteld door een lap vet vilt had Wolmar verschrikkelijk moeten overgeven. Wonderlijk genoeg voelde hij zich daarna als herboren, stinkend en wel.
‘Soberfanzig galst de meek’, reciteerde hij nog regelmatig als nagedachtenis aan Wiggeltakkieroe die na de vijversessie in rook leek te zijn opgegaan.
Wolmar V. besloot voorlopig nooit meer te schrijven. En zeker niet over dit gewijde ritueel.
Het zou jonge schrijvers kunnen afschrikken om een debuutroman te schrijven.

De vrijpleiter

Een keurig geklede vijgendief gehuld in voornaam gewaad met tulband werd meermalen betrapt binnen de omheinde vijgenboomgaard, waar hij zich te goed deed aan een overvloed van overrijpe vruchten. De landeigenaar liet de insluiper door zijn personeel overmeesteren om hem aan de rechter van het dorp uit te leveren.
Zonder enig verweer of tegenstand liet de verdachte zich meevoeren.
De rechter zocht naar een verklaring, waarom deze keurige, welbespraakte verschijning zich verlaagde tot diefstal.
‘De geur trok mij hierheen’, verklaarde de verdachte oprecht naïef.
‘Ik zeg u eerlijk en oprecht, deze vijgen zijn schuldig, ze zijn te rijp… ze smeekten mij: toe, laat ons niet rotten!’
De rechter trok zijn wenkbrauwen op…
‘Zij maken een dief van mij…door zich te laten smaken…ben ik soms schuldig omdat ik zelf geen vijgenboom bezit? , sinds wanneer is het niet bezitten van een vijgenboom strafbaar, edelachtbare?’
De rechter probeer het betoog te volgen.
‘Ik bezit niets…behalve een zeer goede smaak en een scherpe neus?’…sinds wanneer zijn goede zintuigen verwijtbaar…strafbaar?’
‘Is het laten wegrotten van overrijp fruit dan niet eerder verwijtbaar?… ik kan gerust stellen dat ik vele vijgen heb gered van een zinloze ondergang!’
De rechter raakte even van zijn stuk. Was dit een advocaat van de duivel?
Wat kon je hier tegen inbrengen?
Hij herstelde zich en wilde de ondervraging voortzetten, maar de man haalde een handvol vruchten onder zijn tulband vandaan en zei:
‘Hier, proeft u zelf, dan zult u pas begrijpen waar ik het hier over heb!’
De rechter was perplex. De schaamteloosheid om hem het bewijs van de diefstal in handen te geven, een keiharde bekentenis.
‘Proeft en oordeelt u zelf..!’, zei de vijgendief rustig.
De rechter rook de hemelse geur die de vijgen omgaf, nam een voorzichtige hap…
en gaf zich over aan de sublieme smaak. Hij hield niet meer op tot alle vijgen waren verdwenen.
‘Mag ik u erop wijzen dat u zojuist het bewijs van een vermeende diefstal hebt opgegeten’, merkte de verdachte vrij moedig op.
De rechter was overweldigd door de zintuiglijke kennisvergaring en oordeelde vol overtuiging:
‘Ik verklaar u, verdachte, onschuldig als slachtoffer van deze onweerstaanbare vrucht…en verplicht bij deze de eigenaar van de verwaarloosde boomgaard zijn hekwerk weg te halen en deze uitzonderlijke vruchten met de hele gemeenschap te delen…dit is mijn vonnis…en ik stel voor om direct ter plekke erop toe te zien dat dit vonnis wordt uitgevoerd!’

Spukhaft

Wimperling, ooit ontsnapt uit het weeshuis voor zwerfzinnen
was ‘n echt badwaterkind met bijsluiter, gezakt voor haar slaapbrevet
sloot geen oog, droeg een gaaptooi en viel alleen bij dagklaar licht
met regelmaat in een hazendommel. Ze woonde op een half lichtjaar
samen apart met haar vriend Duizelwek, telg van een gelukraak afvalbakras.
Duizelwek zag elke rampkans schoon om ‘spukhafte fernwirkung’
te postuleren en had een Badfant als huisdier die hoogpolige tapijten afgraasde
op mals taalzaagsel waar hij onderhavige verhalen van bakte.
Badfant op zijn beurt had de Walmvaraan als bloesemvriend die
voor geurvruchtige atmosfeer zorgde.
Samenlijk loodsten ze Wimperling door de nachtelijke slaaptunnel
die naar het holst van een vers vandaag leidde.
Overige huidbewoners die hun umwelt bevolkten stonden doorgaans
perplex en paf tijdens het kennismaaksel met Duizelwek en Wimperling.
Sommigen maakten zelfs gewag van blaren op hun betonworst.
Kortom, de uitwerking op hun nervenskelet en karperhart
was verre van geruststellend, met acute fernweh als gevolg…
Menig huidwoner vluchtte kuierlatgewijs richting elke horizon
terwijl de plamuur van het wolkendek afbladderde.
Duizelwek zocht dan ook betuigsteun bij het vraagbaken
van de talmende branding in de hoop het onbedolvene
tot verhulling te vermurwen.
Badfant vond dit alles ‘te bizar zo gewoon’ en sloeg er
het Babelboek op na, na exegese bleek alles geheel
volgens het profeetbeginsel al in gedoofde sterren
te hebben gestaan. Het voorspelsel was voorheen abusievelijk
voor papieren vuur aangezien. Nu was het blussen geblazen
dan wel de spraakwar te koesteren. Na interne kortsluiting
viel het voorkeurig en volmondig op het laatste, daarin was het
roedelbeheer van elke huidwooncorporatie unaniem.
Na afloop lag het hoogpolige bezaaid met taalzaagsel tot grote
euforie van de Badfant die zich mateloos tegoed deed.
Duizelwek wiegde Wimperling in een lange tunnelslaap door
dit verhaal in te fluisteren tot haar bevallige bloemkooloortjes.
Nooit werd Wimperling zo uitgerust aangewakkerd zodat ze eindelijk
haar eigen bijsluiter kon lezen die vol met ongeopende envelopbeloftes stond.
Er gloorde haar een toekomst als zorgvuldig geleid projectiel, tot
zover was er weinig eigenaardigs, maar dat Walmvaraan en Badfant
een nazaat ter wereld zouden werpen, ter grote van een kikkererwt, die
Flabbergast zou gaan heten overtrof de stoutste verwachting van wie dan ook.
Hoe dit allemaal zo kon gebeuren verklaarde Duizelwek doodleuk door
op Spukhafte Fernwirkung te wijzen, bij wijze van opklaring.

Algemene ledenvergadering

Het meest geheime genootschap:
is dit ene waar niemand lid van is.

Lid zijn? Alleen door nimmer
contributie te betalen.

Naam en toenaam zijn bij voorbaat
geanonimiseerd, zonder registratie.

Volgens ongeschreven statuten staat het
een ieder vrij om deze nooit te lezen.

Geheime bijeenkomsten vinden altijd
hier plaats, daar waar men zich huidig bevindt.

Vergaderingen zijn permanent & telempathisch onder
luisterend oorzitterschap van niemand in het bijzonder.

Doel van het genootschap?
Het doelloze te genieten,
het onbedoelde te koesteren?
toevallige bijvangsten te oogsten?
te vieren dat men in ‘t geheim heeft genoten?

Post-Mondriaansche Abstractie

Het dilemma van een lijn trekken is natuurlijk
dat je het vlak in tweeën verdeelt,
de vraag is of je dat wilt uitdrukken?

Het beste is dan nog een meanderende lijn….
het liefst vertikaal om elke associatie met een horizon
of landschappelijkheid te vermijden.

Om de lijnscheiding minder absoluut te maken
zou een stippellijn of streepjeslijn uitkomst bieden,
zodat het visueel verkeer
makkelijker van kijkvlak kan veranderen.

Kleur kan beter vermeden worden
vanwege de nogal dwingende
cultureel bepaalde associaties.

Vormen zijn ook vermijdenswaardig
omdat ze onherroepelijk
een achtergrond suggereren.

Om zoveel mogelijk non-dimensionaliteit
uit te drukken kan de meanderende stippellijn
het best niet op een plat vlak worden
aangebracht, maar zou zich idealiter
door de vrije ruimte meanderen.
Bijkomend voordeel is dat men dan
ook meteen verlost is van de lijst
als raam op de werkelijkheid.

Enig probleem wat zich nog opdringt is:
Waar begint de stippellijn te meanderen
en waar stopt die?

De stippen zouden steeds iets verder
uit elkaar kunnen gaan staan
waardoor de lijn geleidelijk oplost
in een stip zonder horizon.

Virtuele vlieg

Aandachtseconomie komt neer op het vermarkten van de geest.
Het is vissen met virtueel aas.
De vis hapt in de nepvlieg die alles behalve voedzaam is en alles behalve vervulling geeft.
In het land van de ongewenste financiële mogelijkheden is aandacht een betaalmiddel:
‘You have to pay attention’

Je betaalt met jouw aandacht voor reklame en je betaalt in dollars voor het ‘echte ding’ of voor een virtueel ding… Dat ding is zelden de vervulling van een wezenlijke behoefte.
Wie aandacht weet te vangen en gevangen weet te houden wint.
Of het aas negatief is of niet maakt wel zeker uit.
Negatief scoort namelijk veel beter, omdat het smaakt naar angst, de meest verslavende smaakstof. Vertrouwen smaakt nergens naar… of zo je wilt naar alles.

Het enig wezenlijke kapitaal in een menselijk bestaan is aandacht.
Weinig mensen ontdekken dat, ze raken verslaafd aan afleiding.
Ze zijn gaan geloven dat het om dingen draait.
Dan is het lastig te ontdekken, omdat het aandacht voor de aandacht vereist. Aandachtseconomie is er alleen om de aandacht af te leiden naar een virtuele vlieg, wie hapt zit aan het haakje en wordt aan het lijntje gehouden of in het leefnet.
Beeld:Teun Hocks

Hanekam

‘Cultuur is je haar kammen in de tegenovergestelde richting dan waarin het groeit…’

Deze mooie stelling is van kunstenaar Rudi van de Wint.
We gaan er even met de stofkam doorheen om uit te kammen of er iets in zit.
Deze losse haren kwamen vrij:

*De kam als nurture, het haar als nature.

*Is cultuur het tegen de haren in strijken, de natuur een vorm opleggen?
Kunst als tegennatuur?

*Was de eerste kam een afgekloven visgraat?
Natuur als kam, gelukkige bijvangst?
Handig om de verwarde dos van gedachten los te kammen?

*Kan natuur zichzelf tegen de haren in strijken?
De zalm die tegen de stroom in naar ‘huis’ zwemt…
de wind die een bergstruikje teistert?

*Is de draad van tegendraads eigenlijk een haar?
Is niet kammen een daad van verzet van de menselijke natuur tegen de cultuur?

*Is een permanentje, het fixeren van steil haar met haarlak cultuur…kunst?
Het is zeker kunstmatig…en kunstig om soepel haar tot helm om te vormen.
De helm is zonder meer cultureel erfgoed.

*Is haar zelf geen tegendraads natuurverschijnsel, menselijk haar dat maar
doorgroeit en dus wel gekapt moet worden om er niet over te struikelen.
Het lijkt erop dat de evolutie het scheppen van de schaar afdwong door
haar maar door te laten groeien…? Natuurlijk, zo heeft ook de kou de bontjas
en de open haard nodig gemaakt. Natuur als passieve actor die alle nodige
uitvindingen dicteert.
Is de natuurlijke luiheid van mens dan oorzaak van de automatisering?

*Is dit wat de mens van het dier onderscheidt?
Dat zijn hoofd en baardhaar blijft doorgroeien?
Toegegeven, schapenhaar groeit ook door.
maar dat is dan ook een kuddebeest net als het mensachtige dier.

*Is natuur nu een haartje betoeterd om de mens als dier te beschouwen?

*De tegendraadse mens draagt een hanenkam…een kam van haar.

Dit waren wat losse haren. Nu rest de vraag, kunnen we hier een pruik van maken?