Steggelkunde

Er heerst in de wetenschapsbijlage weer eens gesteggel over de
afmetingen en de kadastrale grenzen van het heelal…over hoe kom je daar?
Is die ultieme buitengrens überhaupt bereikbaar voor de astrale toerist?
De laatste vraag is simpel te beantwoorden: ‘Immer gerade raus!’
Kan niet missen, in welke windrichting dan ook.
Maar stel je bent daar eenmaal gearriveerd. Heb je dan een paspoort nodig
om die grens te passeren? Is er douane…grenscontrole…invoerrechten?
‘Nur mundvorrat’. Is er een grenswisselkantoor? Met welke valuta kun je
daar nog uit de voeten en wat koop je er voor? Of heerst daar de totale inflatie?
Volgens mijn meest recente inlichtingen bestaat de grens uit een onmetelijke
dikke muur van leegte die niet te passeren is. Een wereldwonder op zich,
dat iets zo dik kan zijn van niks. Het schijnt daar helemaal het einde te zijn,
dat dan weer wel.
Er is maar 1 manier om het gesteggel te beslechten: zoek zelf de grens op.

Pasklaar

Fantoompijn is wat sterk uitgedrukt, maar ‘n zeker spookachtig gemis naar verloren ledematen speelt mij nog dagelijks parten. Om er een paar te noemen:
Sinds ik geen olifantenlijf meer bewoon ervaar ik een aangezichtsgemis rond het gebied waar nu een neus zit. De vervoering die een slurf teweegbrengt is ongekend. Die enorme handige holle spier, die zelfstandig handelend plezier gaf…een intelligente extra arm. Met mijn neus weet ik me eerlijk gezegd geen raad.
‘U moet er maar mee leren leven zonder dat wonderlijke orgaan in uw gezicht..’ is mij ijskoud medegedeeld door klinische artsen die mijn ‘fantoomgemis’ niet serieus nemen.
Afgezien van een slurf mis ik ook regelmatig een kwieke staart die ik ooit als vis, hond, slang, kraai of paard met gepaste trots droeg. Vooral op momenten van intens plezier,
mis ik dat autonome gekwispel achter mijn rug om… die fysieke verrukking…met niets te vergelijken.
Als slang bestond ik trouwens geheel en al uit staart. Direct achter mijn kop begon mijn korte nek die meteen in een wellustig kronkelende staart overging.
Verder mis ik uiteraard die extase van de vrije val tijdens de vogelvlucht… mijn vleugels dus. Dit uit zich als een ondraaglijke jeuk vanonder mijn schouderbladen. De herinnering van het gewiek en gefladder van mijn vroegere gevleugelte. Feitelijk voel ik mij geamputeerd van vroegere dierbare mogelijkheden.
Mijn echtgenote is gelukkig bereid om mijn heimwee weg te krabben daar waar ik zelf niet bij kan. Zij is tevens luisterend oor dat met erbarmen de chronische heimwee naar mijn voorgaande dierlijke levens wil aanhoren. Zelf kent zij geen dierlijk gemis.
Zij voelt zich nog steeds beestachtig lekker in haar mensenvel en vindt mij waarschijnlijk een nostalgist.
Soms vraagt zij mij welk menselijk vermogen ik in een volgend leven als dier het meest zou missen?
Ik heb geen pasklaar antwoord, maar ik vermoed…de mond, die ons in staat stelt om waar dan ook over te kunnen zeuren en klagen.
Gelukkig zal ik dan weer hartlustig kunnen flierefluiten, balken, blaten, kukelen, loeien…eventueel trompetteren? Voorlopige toekomstmuziek.

Opname

Het Alzheimermedicijn werkte wat al te goed.
Na de eenmalige injectie in de frontale kwab
onthield de voormalige patiënt nu letterlijk alles
wat hij meemaakte…
De genezing bleek een rampzalige bijwerking…
De vergeetachtige kon nu hele gesprekken letterlijk reproduceren
en situaties tot in de kleinste details uittekenen dankzij
een plotseling vlijmscherp fotografisch geheugen
Eenmaal genezen werd de huidige beleving permanent overspoeld
door een vloedgolf van glasheldere herinneringen.
Alsof die een onuitwisbare indruk hadden gemaakt.
Ook deze actuele beleving werd weer opgeslagen om als een volgende vloedgolf de voorgaande weer te overtreffen en zo verder…
Het onuitwisbare werd het probleem. Zo eindigde dit
in een zich eindeloos repeterende breuk van steeds meer
verdichte impressies, als het pijnlijk rondzingen van een overstuurde microfoon.
Het proefkonijn had de betrokken medici in één klap genezen van dit medicijn.

Bloedbaan

Nooit een baan gehad, alleen
een warme bloedbaan zacht,
barmhartig ruisend in het lijf
bij voorbaat ontslagen van dwang

Bazen, zo verwend, ook al
nooit gekend, niemand wilde
de baas over je spelen, spel was 1
niet onderhandelbare voorwaarde

Je moest doen alsof je jouw eigen
de baas was, dus speelde je
alsof je die rol serieus op je nam,
alsof jij bepaalde wie de baas was

Serieus ergens werk van maken
werkte niet, alleen als er niets
om handen was begonnen handen
zelfstandig te handelen, je volgde
elke vingerwijzing op de voet

Nu verdient geld zich als sneeuw
voor de zon, wat smelt geldt als
precies voldoende, water vloeit
gratis en onbetaalbaar voor wie
dorst heeft is geld ondrinkbaar

Riem

Buurman in de Wijk liep drie maal daags zijn rondje door de buurt,
altijd met een hondenriem over zijn schouder. Men vond hem
vreemd en vermeed hem een beetje.
Soms vroeg iemand wel eens of hij zijn hond kwijt was.
Dan zei hij meestal maar van wel… om ervan af te zijn.
Wat het signalement was vroeg men dan…
Dan zei hij maar wat: “Een middelgrote bastaard…met een flapstaart”
Zijn buren wisten wel beter. Ze zagen hem dagelijks zijn woning
verlaten met riem en zonder hond.
Of hij ooit een hond had gehad wist niemand.
Men ging ervan uit van wel, want waar kwam die riem anders vandaan?
Soms werd hij aangehouden door een wijkagent omdat honden in de buurt
aan de lijn moesten. Dan bekende de man eerlijk dat hij geen hond had,
wat de politieman niet geloofde.
“Waarom draagt u dan een riem bij u, probeert u soms een bekeuring
te ontlopen…of hondenbelasting te ontduiken?”
“Dat gaat toch geen hond wat aan, een kwestie van privacy”,
verklaarde de man, “bovendien hoe kan ik bewijzen dat ik geen hond heb?”
“Kijk om u heen… daar is ie… overal…geen hond te bekennen!”
De agent raakte geagiteerd, maar kon niets tegen de man inbrengen
en liep machteloos verder.
“Waar kan ik belasting betalen voor géén hond?”, riep de man hem nog na.
De man nam de riem van zijn schouder en zei terwijl hij bukte:
“Kom Bello, nu even aan de lijn, stel dat je er vandoor gaat!”
De buren zagen hem aankomen, voor het eerst met zijn onzichtbare hond
aan de riem.

Fervent

Het leken de meest fervente…
Zaten dag en nacht voor hun camouflagetent
met regenuitrusting aan de stilste waterkanten.
Voorbereid op elk weer en wind.
Hun bamboehengels staken uit de oever
als teken dat de sport begonnen was.
Een vergunning hadden ze niet,
daarom werden ze bekeurd voor vissen zonder vergunning.
Ze hadden wat tegengesputterd maar er werd niet geluisterd
naar het ontastbare bewijs.
Hun zaak kwam voor de rechter die meteen vrijspraak eiste
toen bleek dat er geen haakjes aan hun vislijn zaten, er zat
zelfs geen vislijn aan hun hengels. Ze zaten daar alleen maar,
met een kale hengel. In hun viskist zat alleen mondvoorraad,
in het leefnet koelden blikjes drinken.
Sinds wanneer was dat strafbaar, edelachtbare?
Stil zitten aan de waterkant, geen vlieg kwaad doen en niks vangen.
De rechter vond het modelburgers en gaf de mannen ontheffing.
Het afwezige bewijsmateriaal, haakjes, lijn en dobber kon nu
worden vergeten. Door de mazen van de wet heengeglipt konden
de heren nu legaal achter elk net vissen.

Nuance

Reken ‘n mens nooit op 1 ding af.
Mens is ‘n veelzijdige diersoort
met meerdere kanten.
Zo eenduidig is het niet.
Leven is een grijs gebied.
Of ligt het genuanceerder?

Neem nu onze onkel Adolf,
die behalve matig schilderde
ook nog buitenzinnig schreeuwend
kon fulmineren. Fraaie autobahnen
liet aanleggen, mooie kunst roofde
en tussen de misdrijven door ook
nog tijd vond om zijn vegetarische
herdershond te aaien.

Neem dit allemaal mee in de eindberekening
en kom tot de slotsom dat Mens
onberekenbaar is en niet kan rekenen….
de ene misrekening na de ander.
Mens kan goed vermenigvuldigen
maar slecht delen.
Statistiek leert maar 1 ding. Namelijk dit:
als je een kans van 0,01 procent op de 10
miljard hebt, reken dan niet op stom geluk
dat jij niet die ene 0,01 procent bent.
Om pech of geluk te hebben is die 0,01
procent kans precies genoeg.

De ene meeloper maakt de dictator oppermachtig,
omdat deze ene met zo velen is.
Die ene meeloper zijn wij.

Rooksignalen…Uch!

Onze dokter rookte de spreekkamer blauw. Als huisarts kwam hij nooit bij ons thuis. Eigenlijk best vreemd achteraf, want wij rookten thuis ook.
Mijn ouders, broer en zus rookten zelfstandig, als nakomeling rookte je natuurlijk mee.
Als jongste ben je vanzelf overal vrij laat mee in vergelijking met de hogere klasse der volwassenen, alsof je als nakomeling nooit lekker mee kon komen. Met fietsen was je ook al erg laat, net als met zwemmen, klokkijken, veteren enz. Je verliet ook als laatste het ouderlijk nest. Om niet verder af te dwalen…iedereen rookte dus. Zelfs op onze televisie deed iedereen het.
De vaart-der-volkeren-vooruitgang van de industrialisatie had het goede voorbeeld gegeven…de mensheid mocht meeroken van de gratis uitstoot.
De hele moderniteit rookte; schoorstenen, uitlaten van motoren,machines, auto’s.
De afzuigkap moest nog worden uitgevonden.
Natuurlijk wilde je weten wat er zo fijn was om zelfstandig aan witte stokjes te zuigen en kringetjes te blazen. Je bleek het niet te kunnen zonder te hoesten, rochelen en de
rooksmaak uit te willen spugen.
De enige reden waarom je het toch bleef proberen waren de kringeltjes rook, die als volmaakte nullen hemels opstegen. Je stelde je voor dat indianenopperhoofden zo hun berichten verzonden, lurkend aan hun vredespijp. Toen dat lukte was meteen de drijfveer tot roken verdwenen, als een nul in de lucht.
Alleen met vuurtjes stoken was je je tijd ver vooruit… je kon al vroeg een vuurtje geven aan wie er net een wilde opsteken om wat stoom af te blazen. Roken leek een ventiel tegen de stress van het moderne leven. Al meenden veel kunstenaars er verheven inspiratie uit op
te zuigen.

Vuur

Wat of je later wilde worden?
Dat vroegen de mensen die vonden
dat ze ‘het’ gemaakt hadden.
Vaak hadden ze helemaal nog nooit iets gemaakt.
Waar was dat ‘het’ dan?
Mijn enige ‘ambitie’ was iets te doen…
om mijn handen te laten handelen, dingen te maken,
desnoods door ze eerst stuk te maken.
Nooit kwam het bij mij iets te worden. Voor wie, voor wat?
Mijn ‘vuur’ was hooguit iets op te graven, iets te ontdekken…
het verborgene op te delven…het vergetene af te stoffen
en in het licht te zetten.
Maar nooit om iets te worden, te bewijzen of te bereiken.
Daar bewees ik mijzelf geen dienst mee, werd mij te verstaan gegeven.
Ik verstond hun taal niet en zag liever mijn handen handelen
en iets scheppen waar niemand om gevraagd had.
Daar zat toch niemand op te wachten, hoorde ik achter mijn rug
besmuikt gefluisterd.
In ‘niemand’ vond ik een dankbaar publiek, vol verwachting
verheugde deze anonieme menigte zich in het volgende schepsel
dat ook mij verraste.
Iets betekenen betekende voor mij letterlijk, tekenend graven
in het witte papier naar een teken van leven, dat opdoemt uit de verte
van het onbevlekt maagdelijke wit. De hemel zij gedankt dat het nooit
iets met mij is geworden, het zijn heeft genoeg aan zich.
Ooit nam mijn vader mij op een zaterdagochtend mee
naar een Germaanse vindplaats bij Dordrecht. Vroeg in de ochtend, het was mistig,
legden we in het talud van een moddersloot potscherven bloot.
Dat het illegaal was versterkte de intensiteit en de euforie bij elke vondst.
Thuis plakten we een Germaanse kookpot in elkaar van verschillende
exemplaren met klei en knijpers. Één heel nieuw ding van vele oeroude
scherven. De enige opleiding waarvan ik heb genoten.

Risicoanalyse

Soms wordt het wonder van te bestaan je nog eens extra ingewreven
door onomkeerbare lotgevallen.
Zo werden mijn vriendjes Ronald (9) en Freek (12) plots doodgereden.
Ronald op een zonovergoten zomerdag door een vrachtwagen bij een zebrapad.
Freek tijdens een nachtelijke dropping, mogelijk door een volgauto?
Vreemd hoe schaamteloos levendig je je voelt naast het gemis.

Twee andere vriendjes uit die tijd, de tweeling Ricky en Rudy (12)
emigreerden naar Canada. Het laatste bericht dat we van de jongens hoorden
was dat de ene broer de ander met een vuurwapen in zijn oog had geschoten.
The American dream. Verder hebben we nooit meer iets van hen vernomen.
Het lot uit de loterij zegt nooit of het een vloek is of een zegen.

Later weer nam mijn wilde vriend Kick (18) bedoeld of onbedoeld
een overdosis heroïne. De laatste keer dat ik hem zag had hij een
tatoeage over zijn hele onderarm laten zetten. Een plattegrond
met hoofdsteden van de wereld waar hij zijn naalden in kon prikken.
Van Parijs, NewYork, Rio, London, als psychonaut kon hij zo overal heen….
vertelde hij lachend, spelend met het lot in eigen hand.

Men weet zich inmiddels dus wel gewaarschuwd om vriendjes met mij
te worden, zou je bijna denken… Er lijkt een zeker risico aan te kleven.
Dat is begrijpelijk, waar rook is…zijn indianenverhalen.

Toch mag je gevaar nooit overschatten. De dood is immers geen risico,
maar een zekerheid waar je blind op kunt vertrouwen.
Wàt de dood is is weer een heel ander verhaal, waar we het pas over
gaan hebben zodra we elkaar weer zien. Het gratis lot om geboren te zijn
maakt ons uitverkoren, voor zo lang het lichaam duurt.

Mijn vriendjes namen geen van allen afscheid. Ik neem aan vanuit
de wetenschap dat we elkaar zeker weer zullen zien. Het verklaart
wellicht het feit dat ik zelf ook nooit afscheid heb genomen…van niets
en van niemand vanuit diezelfde overtuiging.

Want wat valt er af te sluiten? Het bestaan blijft zich openen en ontvouwen.
Velden vol madeliefjes.