Fabel van het gewoontedier

Het gewoontedier komt in de beste families voor en onder alle diersoorten.
Dat maakt hem zo bijzonder en veelzijdig.
Het dier zingt altijd hetzelfde liedje, niet omdat hij het zo mooi vindt, maar hij kent geen ander liedje.
Zoals het liedje thuis klinkt klinkt het nergens, het klinkt naar thuis.

In het algemeen is een gewoontedier routineus en laat diep ingesleten sporen achter.
Het meest ingesleten gewoontespoor is ademhalen.
Geen adem halen geeft een akelig benauwd gevoel, dus niet ademhalen laat hij wijselijk achterwege.
Voor eten geldt hetzelfde.

Het gewoontedier volgt altijd de weg van de minste weerstand.
Pas als iets echt niet volgens de oude bekende weg lukt, zal het dier — met gezonde weerzin — een weerstand overwinnen en een andere weg inslaan.
Zo kan het overwinnen van weerstanden tot nieuwe gewoonten leiden.
Dat heet evolutie: een ingesleten gewoonte die geleidelijk aan ontspoort en een nieuw gewoontespoor trekt.

Gewoontedieren lijken niet erg avontuurlijk, omdat ze de bekende weg maar blijven aflopen.
Maar dieren die steeds het avontuur zoeken, zijn aan dezelfde macht der gewoonte onderworpen.
Altijd iets anders willen is natuurlijk ook steeds weer hetzelfde.
Er zijn er die obsessief nergens een gewoonte van willen maken.
Ze verblijven in gesloten inrichtingen voor hun ongewone gewoonten.

Het is opmerkelijk hoe divers het spectrum aan gewoonten is.
Er is vrijwel geen bezigheid te bedenken die niet als gewoonte wordt gepraktiseerd.
Het waarom van gewoonten ligt waarschijnlijk in de geruststellende werking van herhaling.
Herhaling schept vorm en structuur, zekerheid en veiligheid.
Een neurose is niets anders dan het scheppen van veiligheid door rituele herhaling.

Het meest bekende gewoontedier (exemplarisch voor de soort) heeft er een gewoonte van gemaakt niet te bestaan.
Het is de automatische piloot, zijn biotoop is een cockpit.
Een robot met louter wenselijke gewoonten, onmenselijk gewoon.

Wanneer de robot alle menselijke gewoonten heeft overgenomen, zal het gewoontedier voorgoed vakantie hebben van zichzelf.

Fabel van de Weetgier

De Weetgier zweeft op wijdgespreide vleugels boven de belevingswereld.
De wind van onwetendheid draagt hem.
Soms daalt hij, de aaseter, af om iets tot op het bot te onderzoeken.

Azend op het ongekende schuimt hij zo de wereld af.
Stil verheven weet de weetgier dat hij nog steeds vrijwel niets weet.
Die wetenschap maakt hem vastberadener om alles te willen weten.
Ieder moment komt er nieuws bij, bovenop het gebeurde dat niet vergeten mag worden.

Weetgierig blijft hij kijken, steeds opnieuw, alsof hij voor het eerst ziet.
Als een eeuwige beginner.

“Wat is weten eigenlijk?” vroeg ik aan de Weetgier, die verbaasd was dat ik zijn taal sprak.
“Een weetgier kent twee vormen van weten,” zo begon hij zijn uitleg.
“De eerste is het kennen van objecten.
Je kent de naam die afgesproken is en vorm waaraan je het herkent.
Je kent de eigenschappen en algemeen geldende kenmerken die onderzocht zijn.
In feite ken je dus een gemaakte afspraak, die herhaal je en bevestig je.”

De Weetgier keek in de verste verten en vervolgde zijn betoog.
“De tweede vorm van weten is het kennen van het kennen.
Dit is het weten dat zich kent.
Het gaat vooraf aan elk waarnemen.
Herkenbaar aan het feit dat het geen naam kan dragen, geen vorm heeft, geen eigenschappen of kenmerken.
Dit soort weten schittert door afwezigheid…”

“Het eerste weten is het verslinden van objecten.
Het tweede is het verslonden worden, als aas.”
Zo besloot de Weetgier, en hij steeg op richting de verste verte.

Fabel van de boom

Taal is het gereedschap van de filosofie.
Veel filosofie lijkt op een tang die in een hamer knijpt of op een zaag die in een schroevendraaier zaagt.
Of op een schaar die in een schaar knipt.
Kan taal als gereedschap ooit iets repareren of oplossen?
Of maakt het gereedschap deel uit van het probleem?
Het lijkt erop, dat het gereedschap alleen maar meer gereedschappen produceert.

Taal hakt direct ervaarbare werkelijkheid in stukjes.
Conceptuele stukjes.
Kan een bijl (de taal) iets over een boom zeggen door de boom in stukjes woord te hakken?
Bast, stam, wortels, hout, stronk, bladeren, takken…
Waar blijft het ‘meer dan de som der delen’?

De werkelijke boom raakt helaas volledig uit het zicht als het gereedschap niet wordt weggelegd.
Taal hakt de levende boom tot brandhout.
De mens lijkt een vreemd soort kachel waarin taal wordt opgestookt.

Laat het gereedschap eens liggen en kijk zonder namen te noemen.
Klim in de boom, omarm de stam, leg je oor te luisteren op de bast, ruik het hars, proef de noot, voel de wind door de kruin gaan, laat je vallen uit de boom als een rijpe vrucht.
Taal maakt zinnen, zintuigen maken zin.
Zintuiglijke gewaarwording is zin.

Fabel van de luis

Zonder lichaam geen jeuk, zonder jeuk geen leven.
— F. Cawaldo

Fitz Cawaldo Picazon was een rijke luis met een dure pels.
Een pels bij wijze van jas, waar hij als een vorst in woonde met zijn hele familie.
Fitz droeg de pels behalve in de strengste winters ook in de heetste zomers van Mexico.
Zijn rijke luiszoontje Fitzi, erfgenaam van het familiebedrijf Picazon (Jeuk&Zonen) en enig kind, was voorbestemd om het bedrijf over te nemen.

Van oudsher was Picazon het toeleveringsbedrijf van jeuk en aanverwante artikelen zoals uitslag, rode vlekken, schimmels en diverse eczemen.
Het bedrijf had honderden arme luizen als werknemer om de jeuk te distribueren onder het volk.
Ze werden per besmetting betaald, no cure no pay.
De handel liep gesmeerd omdat het zusterbedrijf Pomada de benodigde zalf verstrekte.
Pomada was in handen van Oom Luis, broer van Mama Picazon.

De oude Fitz overleed in zijn pels, hij voelde plots geen jeuk meer…
Toen zoon Fitzi bewindvoerder werd, jeukten diens handen om de zaak eens goed te reorganiseren.
Ieder weldenkend wezen zal zich afvragen: “Wie, in hemelsnaam, bestelt er jeuk, uitslag of schimmels?”
Het antwoord is even simpel als verbijsterend: niemand of derden…
Niemand… duidt op het gratis verstrekken van bovengenoemde ongemakken en de peperdure zalf als remedie.
En derden… op het verspreiden van deze goedaardige aandoeningen, in opdracht van belanghebbenden.
Die belanghebbenden konden particulieren zijn, maar ook de overheid.
Al was het maar om belasting op zalf te kunnen heffen.

Fitzi’s grootste verdienste was wel dat hij, nadat zijn Oom Luis gek was geworden van de jeuk, beide ondernemingen liet fuseren.
Na uitgebreide research wist de jonge Fitzi een zalf te ontwikkelen die zelf de benodigde jeuk veroorzaakte.
Werknemers van Picazon konden worden ontslagen: geen luizebaantjes meer.
Picazon ging op in Pomada, de omzet verdubbelde.
De markt was erin geluisd.

De toekomst scheen onbewolkt, totdat een journalist van la Jornada het sluwe concept aan het licht bracht.
Hij publiceerde het geheime recept voor jeuk alsof het vuile was betrof.
Fitzi werd zwart gemaakt in de pers, de krant sprak schande.
Wat een luizenstreek!

Betere publiciteit had de jonge ondernemer zich niet kunnen wensen.
Fitzi kwam in de cel van waaruit hij zijn bedrijf kon voortzetten, daar het middel inmiddels zo populair was onder de bevolking dat de vraag niet te stelpen was.
Men smeerde de zalf overal op, als het maar jeukte.
Hoe meer jeuk, hoe beter.
Er kwam een volksopstand: de eis was onmiddellijke vrijlating van Fitzi.
Bij zijn vrijlating kreeg Fitzi Cawaldo een hoge Mexicaanse onderscheiding voor zijn bijdrage aan het algemeen welbevinden en de staatskas.
Tijdens die ceremonie droeg hij trots de oude pels van zijn vader.

Helaas kreeg Fitzi geen nazaten en had dus geen opvolger.
Hij stierf als de rijkste luis ooit.
Picazon Pomada werd uiteindelijk door de Mexicaanse staat genationaliseerd.

Fabel van de duizendpoot

Duizendpoot was nogal filosofisch aangelegd, hoewel… ook daar twijfelde hij aan.
Voor hij iets ondernam, dacht hij er eerst zeer grondig over na.
Vooraf ontwierp hij een stappenplan.
Welke poot zou hij eerst zetten en wat was de juiste volgorde van stappen.
Pas wanneer het filosofisch helemaal klopte, kwam hij in actie.

Het onomstotelijke feit dat hij bij elke uitvoering weer struikelde over zijn eigen poten, maakte dat hij zich nog grondiger ging voorbereiden.
De laatste voorbereidingen duurden dan ook eindeloos.
Duizendpoot kwam in een crisis: de eerste stap zetten werd een onmogelijke filosofische opgave.
Hij kwam tot de slotsom dat hij geen poot had om op te staan.
Wekenlang lag hij op z’n rug te kronkelen.
Het was dat zijn goede vriend Slak langs gleed op zijn slijmspoor, anders had Duizendpoot er nog gelegen.

“Wat doe je?” vroeg Slak.
“Niks, ik heb geen poot om op te staan.”
Slak lachte langzaam om zijn goede vriend.
“Al mijn wiskundige berekeningen lopen op niets uit, met welke poot te beginnen?” jammerde Duizendpoot.
“Je bent te gek om los te lopen,” grapte Slak.
“Hoe doe jij dat dan, jij hebt toch ook geen poten om op te staan?”
“Dat klopt,” zei Slak, “maar wanneer ik ergens zin in heb, begin ik te kwijlen van verheuging en dan glij ik vanzelf voort.”
Duizendpoot lag nog steeds te kronkelen.

Slak was doorgaans heel geduldig, maar nu was het geduld zo langzamerhand wel op.
“Luister,” sprak Slak streng, “volgens mij is struikelen gewoon jouw manier van vooruitkomen.
Dus ga maar gewoon je gang en struikel voort.
Dat struikelen gaat vanzelf, daar hoef je geen moeite voor te doen.”
Duizendpoot schrok van de heftige taal van Slak.
Zo kende hij hem niet.
Hij rolde zich om en deed een poging om te struikelen.
Duizendpoot probeerde het pootje voor pootje, en warempel: het lukte perfect.
Hortend strompelde hij voort, sloeg af en toe op hol en over de kop.
“Het lukt!” juichte hij.
Dat struikelen zo eenvoudig kan zijn, zoiets vroeg hij zich nooit meer af.
Van filosoferen kwam het niet meer.
Het struikelen nam hem voortaan volledig in beslag.

Slak werd een beetje nerveus van zijn ‘nieuwe’ vriend, die regelmatig een pootje brak dat hij dan weer mocht spalken.
Zo was er altijd wat te doen.

Fabel van de heilige koe

Een gedachte is een auto, denkbeeldig rondrijdend door je gedachtegangen.
Het lijkt een druk verkeer, maar er rijdt slechts één auto per keer.
Een auto die je al tijdens het rijden moeiteloos inruilt voor een ander gedachtemodel met een andere kleurtje, een ander merk, een ander kenteken.
Het is een wonderlijke file van slechts één auto.

De virtuele auto botst op een volgende gedachte, of wordt denkbeeldig van achteren aangereden door de vorige.
De ene na de ene gedachte rij je zo total-loss.
Binnen een oogwenk is het wrak weer uitgedeukt en overgespoten.
Je rijdt gewoon verder in een puntgave gedachte — open dakje, volle tank — naar de parkeergarage van je geheugen, waar je je gedachten denkbeeldig wegzet.

Natuurlijk heb je zo je voorkeuren, bijvoorbeeld voor de ruime gedachte die glimt als een limousine.
Of je voelt schaamte om je te verplaatsen in een roestig wrak.
Als je ziet dat de grondstof van beide exemplaren identiek is, verlies je je interesse in vorm en naam.

Er lijkt geen einde te zijn aan de beschikbare parkeerruimte in je geheugen.
Als je totaal bent uitgekeken op je ene auto, parkeer je hem in die lege garage.

Het denkbeeldige komt nooit van z’n plaats.
Meditatie is een autosloperij zonder onderdelen.

Fabel van de vegetariër

De vegetariër is een fabeldier dat diverse varianten kent:
> De klassieke variant houdt zo van dieren dat hij ze wel kan opvreten, maar desondanks zal hij dat nooit doen.
> De esthetische variant haat dieren, hij vindt dieren onrein, onhygiënisch, onsmakelijk. Hij gruwt al bij het idee vlees te nuttigen. Liever laat hij het vlees nutteloos in de verte grazen, op veilige afstand.
> De tolerante variant, die geen enkele belangstelling heeft voor dieren, laat staan voor hun vlees. Vlees laat hem onverschillig.
> De economische variant die vlees gewoon veel te duur vindt. Hij eet liever goedkope eiwitten. Deze soort is begiftigd met een goedkope smaak.
> Een laatste variant van de vegetariër betreft de soort die geen vlees mag van de dokter, zijn leven zou aanzienlijk bekort worden door het eten van een kroket met draadjesvlees.

De doorgewinterde vegetariër herkent zich in alle varianten en bedient zich van alle bovenstaande argumenten, al naar gelang de situatie vereist.
Daarnaast zijn er mensen, die van dieren houden en ze om die reden ook willen proeven.
Vast zijn er ook mensen die dierenvlees eten omdat ze dieren haten.
Wellicht is de reden waarom de mens zichzelf niet graag als een diersoort ziet, gelegen in de consequentie dat kannibalisme dan een logische optie zou zijn.

Het belaagde dier zal het uiteraard worst zijn om welke reden hij niet opgegeten wordt.

Deze fabel lijkt te gaan over vlees eten of niet, maar in feite gaat het over de logica die dienstbaar is aan alle standpunten.
Logica prostitueert zichzelf en doet het met alle meningen.

Fabel van de Geluksvogel

Het kan van een afstand zo lijken, maar de geluksvogel heeft niet altijd geluk.
Zij staat vrij onverschillig tegenover geluk of ongeluk.
Ongelukkig zijn vindt ze ook niet zo erg.
Omdat ze ieder geluk bij een ongelukje benut, lijkt het alsof alles haar zomaar in het schoot wordt geworpen.

Je klaagt toch ook niet over het weer! zegt ze opgewekt.
Wees blij dat je er bent, als je er niet was dan kon je niet eens klagen over het weer.
Het ligt allemaal zo voor de hand, zegt ze vaak als andere vogels haar niet kunnen volgen.
Als ik eet eet ik wat er is, is er niets dan eet ik niet.
Kan ik niet slapen dan slaap ik niet, word ik niet wakker, ook goed.
Ik gebruik wat voor de hand ligt.
Vervolgens laat ik het liggen omdat het er al is en dan doe ik verder niets of iets heel anders…
Laatst was ik zelfs blij met een dooie mus.
Hij was een oude vriend van mij, ver in de negentig en al drie keer van het dak gevallen.
Die ouwe kon niet meer tjilpen op dinsdag.
Hij is zo blij dat-ie dood is, vertelt de geluksvogel.
Hoe weet je dat? vroeg ik haar.
Omdat het zo geheimzinnig stil is op dinsdag.
Ik ben blij dat ik hem heb gekend, zonder hem was de dinsdag een dagelijkse dag.

Dat je iets te klagen hebt verwijst naar het geluk dat je er bent.
Hoevelen worden er nooit geboren?
Als je hen zou kunnen ontmoeten dan zouden ze klagen dat ze er niet zijn.

Fabel van het veelkoppige monster

Het universum is een ambitieus creatuur,
een ontelbaarkoppig monster, wij dragen allen ons kopje bij.
Onstuitbaar timmert het aan de weg van evolutie,
aan de openbaring van alle mogelijke levensvormen.

De huidige status is een ingesleten gewoonte.
Evolutie is het ontsporen van die ingesleten gewoonte.
De wetmatigheden van evolutie bestaan uit herhaling van nieuwe gewoonten.

Niets ligt onveranderlijk en statisch vast in de oorspronkelijke natuur.
Natuur kenmerkt zich juist door creatieve aanpassing
om zo weer andere levensvormen mogelijk te maken.

Evolutie danst niet eenzijdig naar de pijpen van de natuurwetten.
Natuurwetten evolueren ook, ze passen zich heel geleidelijk aan.
Natuurlijk ga ik nu te ver, te ver gaan ligt in de aard van de natuur.

Wie dit zegt is gek, de natuur moet zich aan haar eigen wetten houden.
Maar de natuur is niet bang om gek te zijn, de quantumwerkelijkheid
laat een krankzinnige logica zien, non-causaal, non-lokaal, synchroon.

Het gekke is natuurlijk, dat dit nooit ontdekt kan worden
zolang iedereen in het zelfde spoor blijft rijden
en door eindeloze herhaling de groef nog dieper maakt.

Bij deze: een oproep tot verdwalen, uit het spoor stappen om zijsporen te ontdekken.
Gewoonten doorbreken, een traditie van het eenmalige vestigen.
Welk zintuig zou de mens kunnen ontwikkelen om het onmogelijke mogelijk te maken?

Zal de zwaartekracht zich ooit zo aanpassen dat we zwevend kunnen leven?
Is dat onmogelijk en ondenkbaar?
In deze kop kan alles.

Wij zijn dependances van het koppige creatuur.

Fabel van de slang Ouroboros

Een slang eet niet, hij slikt zonder te kauwen zijn prooi in.
Een konijn, een zwijntje of een heel hert.
Het is een wonder dat de slangenhuid zo flexibel is dat er een heel in hert past.
Na het slikken wacht de slang op het trage wonder van de vertering.
Stofwisseling is omgekeerde magie.
Een toverkunst die zeer complex samengestelde creaturen — zoals vruchten, planten en dieren — afbreekt tot de kleinste bouwstenen van het leven.
Van iets naar bijna niets, terwijl magie toch vooral van niets iets weet te maken.

De Ouroboros is een speciaal soort slang.
Hij slikt zijn eigen staart in, zoals een vegetariër alleen zijn eigen vlees verteert.
De Ouroboros blijft slikken en zichzelf verteren: na zijn staart te hebben verteerd slikt hij zijn middenlijf in, dan komt zijn bovenlijf.
Het slikken gaat steeds langzamer.
Dan komt zijn nek… zijn onderkin…
zijn opgezwollen keel… zijn wangen… zijn lippen.
Er blijft niets anders van hem over dan een gapend gat.

Alleen een fabeldier kan zoiets onmogelijks: zichzelf verslinden zonder een spoortje achter te laten.
Dit maakt duidelijk waarom dit fabelachtige dier van de aardbodem is verdwenen.
Ieder exemplaar doet zichzelf uitsterven.
Deze slang staat symbool voor een nietsontziende nieuwsgierigheid.
Zo nietsontziend, dat zelfs de dood die nieuwsgierigheid niet kan doven.

Vroeger dacht men tot kennis te komen door iets op te eten.
Zelfkennis kon alleen verworven worden als men zichzelf helemaal zou opeten en verteren.

Het gapende gat kan de slaap niet vatten, het blijft wakker door te willen weten.
Het is zonder twijfel het vreemdste dier dat niet bestaat.