Treinsprekers

Gesprek opgevangen tijdens treinreis:

“De meesten mensen verbazen zich over het uitzonderlijke, het eenmalige…
Sommigen verwonderen zich over de stompzinnige mechanische herhaling, de macht der gewoonte….oorlogen, misverstanden, geschiedenis die zich herhaalt…
Een enkeling is verbijsterd door het verdwijnen van het achterhaalde…. oude technologie, dode talen.
Is het niet ontstellend dat er dingen zijn die nooit gebeuren, zaken die kennelijk geen zin hebben om te bestaan.
Ja, om te bestaan moet het bestaande er wel zin in hebben om te bestaan…
Niemand lijkt stil te staan bij het feit dat er überhaupt iets bestaat, terwijl niet-bestaan toch een stuk vanzelfsprekender zou zijn…”

Twee grijnzende mannen stapten uit op het Centraal Station, koffers met wieltjes volgden hen willoos over het perron.

Voor die dingen die nooit gebeuren zou ik een monument willen oprichten, een eerbetoon aan het mogelijke wat zich nooit zal manifesteren.
De rest van de avond dacht ik aan zo’n monument.
Toen ik de hond uitliet zag het pas, de koude sterrenhemel als aandenken.

Vertrouwde vervreemding

Ach, je zag ze overal tegenwoordig, tot vervelens toe.
Zo liet je je hond uit zonder acht te slaan op het zacht gonzende object dat boven de huizen zweefde.
Onbekende Vliegende Objecten, OVO’s werden ze hier in de lage landen genoemd.
Ufo’s kwamen voorheen vooral voor boven de warmere taalgebieden, nu hadden die buitenaardsen een nieuw oord ontdekt.

Er was door de overheidsinstanties uitgebreid onderzoek naar OVO’s gedaan, wat op zich al een erkenning leek voor hun vermeende bestaan, maar men kon er niet achterkomen wat Ovo’s feitelijk waren.
Het bleef in de lucht hangen.

Het onderzoek leidde nergens toe, metingen werden verstoord, apparatuur haperde, onderzoeksresultaten veranderden, foto’s, videobeelden werden onverklaarbaar gewist.
Echte of vermeende Ovobrokstukken van neergestorte objecten bleken zo vreemd van samenstelling dat men ze niet kon thuisbrengen, de geanalyseerde elementen kwamen niet eens voor in het periodiek systeem.
Het geldverslindende onderzoek stokte uiteindelijk in de machteloze verklaring dat het hier een verschijnsel betrof
dat hoogstwaarschijnlijk iets met licht van doen had. Lichtverschijnselen aan de hemel, zoals de zon.
Dachten we nu echt te weten wat de zon is?

Het was als een diagnose waar de bevolking maar mee moest leren leven.

Zo langzamerhand waren Ovo’s deel van het luchtruim geworden, ze vielen niet meer op dan een vogel, een cumuluswolk of een reclamevliegtuigje.
Je zag ze wel eens staan in een weiland langs de snelweg, met soms wat vage oplichtende gestaltes, die zag je vanuit je ooghoek rondscharrelen rond de blinkende schotel.
In het begin stopten de mensen nog wel eens langs de weg om te kijken, voor je ze goed in beeld had verdwenen ze met de lichtsnelheid richting het luchtledige.

Als daar weer zo’n ondefinieerbaar ding hing te gonzen, zag je het nu als een abstract kunstwerk, daarbij wist niet wat je zag.
Je wist dat je zag, misschien was dat de impliciete boodschap?
Zou het voor aliëns een vorm van tourisme zijn om onze aarde te bezoeken, exotisch vermaak?
Verveelden ze zich daar lichtelijk op die onleefbaar kale planeten, in die kosmische leegte?
Of waren de waarnemingen toch projecties van wanhopige geesten verlangend naar hulp en verlossing van hogere instantie?

Op een prachtige ochtend deed ik het gordijn open en ja hoor… Waar ik normaal een prachtig uitzicht had op de zonsopgang werd mijn uitzicht verpest door weer zo’n gigantisch fantasieloos ruimteschip nu eens in de vorm van een strijkijzer.

“Sodemieter nu onmiddellijk op met dat wanstaltige voertuig” schreeuwde ik uit het raam,
“ga je moeder pesten op mars!, rot op naar je eigen planeet, Alpha Centauri!”
Ik was buiten mij zelf en kneep mijzelf hard in de arm om wakker te worden.
Helaas, ik droomde niet.
De verblindende flits van het vertrek brandde nog na op mijn netvlies.
Het heeft kennelijk geholpen, ik heb ze nooit meer gezien.

Fabel van de zeetourist

Op een cruiseschip de wereld rond, als zeetourist.
Dat is ieders droom, als wij de markt mogen geloven.

Wie wil er nu niet ronddrijven in een miniatuurwereldje
van louter hoofdsteden, exotisme binnen handbereik.

Je waant je kosmopoliet op je drijvende eiland,
een ontdekkingsreiziger in een driesterrenhut.

Tourist zijn in je eigen leven als het hoogst haalbare.
bezoeker van pretpark aarde, wereldamusement.

We zitten al in hetzelfde bootje, zinken doen we samen.
Ruimteschip aarde vaart roekeloos tussen gesmolten ijsbergtoppen.

Bouwen we aan een ark om de ruimte te koloniseren?
Gaan we vastberaden op ons doel af, naar de maan?

Of is ons lot in te schepen op een ruimtecruiseschip,
eeuwig onderweg, zoekend naar een leefbare planeet?

Fabel van de krokodil

Fabel van de krokodil

Stel je voor dat de schepping zonder schepper is ontstaan,
dat maakt dit alles alleen nog wonderbaarlijker.
Getover zonder tovenaar.
Iets ontstaat uit niets en de tovenaar heeft zichzelf weggetoverd.

Niemand die hier tovert en onderwijl vindt er uitsluitend getover plaats.
Daarom lijkt het zo gewoon, gangbaar, normaal.
Maar toveren is de norm.

Vanwaar dan die herhaling, als alles vreemd en nieuw kan zijn?

Gewoonte, de macht der gewoonte maakt het leven mechanisch.
Herhaling zorgt voor, voorspelbaarheid, stabiliteit, het bekende.
Het geeft het idee van controle om onzekerheden uit te sluiten.

Voor de bovenkamer is het oude reptielenbrein te bedreigend, ze bedenkt begrippen en verklaringen voor de directe
gevoelservaring van onze interne krokodil, taalbezweringen.

Met deze toverspreuken denken we de krokodil onschadelijk te maken.
Onze krokodil huilt elke keer als hij niet gehoord wordt, echte tranen.

Fabel van de privacy

De beste manier van privacybescherming
is het online publiceren van geheime dagboeken.

Heb je geheimen te bewaren, openbare of private,
verstop ze als internetdomein daar zoekt niemand.

Beter kan anonimiteit niet gewaarborgd worden,
in die digitale hooiberg ben je onvindbaar veilig.

Machines zoeken, maar wie leest wat ze vinden?
Het oog van de naald zoekt een leuke speld.

En stel dat ze je speld ontdekken vergeet dan
niet dat het zogenaamd persoonlijke universeel is.

Alleen het zwijgen erover geeft het persoonlijke
een zweem van exclusiviteit, van bijzonder zijn.

Het universele is bijzonder want inclusief,
wat gewoon lijkt is een wonder van vernuft.

Overgroeiend gras

Overgroeiend gras

Het plafond in je bovenkamer moet nodig gewit, ooit of eens.
Je fietsbanden zijn poreus, de heg toont wildgroei.
Stof dient opgezogen, mond gespoeld, hond geaaid.
gras gemaaid, de dingen wachten lijdzaam op hun beurt.

Onderhoud is blijvend achter feiten aanlopen,
zoals je achter je hond aanloopt aan een lijntje.

Achterstallig onderhoud is een opgeruimd wezen met een stofjas. Onverbiddelijk wijst hij met zachte hand op elk verval
dat onmerkbaar traag de dingen teder sloopt.
De stofjas dicteert wat er gebeuren moet, het noodzakelijk kwaad.
Hij geeft je onbepaalde tijd van leven om herstel te plegen en stuurt het meest urgente op je pad, datgene waar je niet omheen kunt leven, voordat je zelf de geest gaat geven in het kader van totale renovatie.

Maar nu aan de slag!

Eerst het gras laten groeien, veel gras erover, tot grazige weiden ontstaan.
Je hond kan nu los, die laat zichzelf wel uit en de feiten kunnen vrijelijk grazen.

Fabel van de Instrumens

>

Wij zijn.
Wij zijn samen.
Wij zijn samen het orkest.
De dirigent hebben we weggestuurd.
De partituren hebben we weggegooid.
De componisten moesten nu maar eens naar ons luisteren.

Mensen zijn instrumenten, ze klinken spookachtig zo zonder bespeler.
Ze spreken instrumentaal als buikspreekpoppen zonder buikspreker en verzint bij alles achteraf een ‘kloppend’ verhaal, elk denken is nadenksel.
De instrumenten zijn meestal niet gestemd, dan klinken ze samen vals, als een kakafonie.
Muziek gaat over samenklank, zonder afstemming,
geen resonantie, geen harmonie.

Er is geen maatstaf voor toonhoogte, er zijn louter onderlinge verhoudingen.
Hoe creëer je verhoudingen?
Door te luisteren naar de samenklank en mee te resoneren.
In het begin zal het klinken als vals gejank, daarna zal de toonhoogte vanzelf verglijden naar sonore samenklank.

Leven is beven, meeleven is meebeven, luisteren is resoneren.
Afstemming ontstaat vanzelf vanuit het luisteren, het oor stuurt de klank richting resonantie.
Daarna maakt het niet meer uit welke intervallen gebruikt worden.
De instrumens wordt bespeeld door het luisteren.

Fabel van het baaswezen

De baas wordt geschaduwd door zijn hond.
Zo komt zijn schaduw aan het licht.
De hond zet zijn baas aan tot zelfreflectie.
Dat komt, de hond is van nature een en al een luisterend oor. Hij luistert onvermoeibaar naar ‘his masters voice’,
zonder oordeel te geven, zonder bevestiging, soms een relativerende knipoog.
De hond weigert tegenspraak te geven, voor een hond is mensentaal geklets in de ruimte.
Hij spreekt liever de taal van de praktijk, lichaamtaal, geurtaal, smaaktaal, gromtaal, bijttaal, staarttaal, met de interpunctie van hier en daar een schuine kop.

Na een goed gesprek met dokter hond voelt de baas zich helemaal gezien en gehoord.

Het hondenoor maakt alle vragen rethorisch, ze kaatsen onmiddellijk terug naar de afzender.
De baas wordt op zichzelf teruggeworpen, hij hoort zichzelf praten dankzij zijn hond.
Zonder deze therapeutische begeleiding zat de baas in een gesloten inrichting, in een asiel.
Hij prijst zich gelukkig dat deze hond hem wilde adopteren.

Langzamerhand draaien de rollen zich om, de baas moet gaandeweg zijn meerdere erkennen in het superieure zwijgen van zijn hond.
Willem Elsschot zei het al: ‘Zwijgen kan niet verbeterd worden’
De hond laat zijn baas uit, de baas volgt als een eenzame wolf.

Natuurlijk zijn er ook blaffende honden, maar dat zijn niet de echte honden, het zijn amateurs, zij studeren hooguit voor hond of geven zich ervoor uit.
Niet blaffen genereert de meeste autoriteit.

De poes is weer een ander geval, zij maakt de mens tot butler, portier en masseur.
Een poes heeft personeel.
Ze had ooit alle Egyptenaren in dienst, maar daarover later.

Mijn eigen hond is ook zeer gehoorzaam, ik hoef maar te zeggen:
‘En nu eet je die worst op, anders zwaait er wat’
en hij doet het zonder te dralen.

De Fabel van Begonia

M was zonder twijfel een Begonees, geboren en getogen in de hoofdstad Maculpo.
Opgevoed tot echte man, wat betekende dat hij geacht werd zijn land en cultuur te verdedigen tegen alle vijandige buurlanden, de vrede met geweld te handhaven.
Dagelijks werd elke dode vijand gevierd en elk eigen slachtoffer diep betreurd.
Zoals elke echte Begonees was M sneuvelbereid, het voelde als een eer dat te mogen.
Zijn cultuur bestond er uit dat hij moest geloven dat hij tot het ras van de Begonezen behoorde..
Dat ras werd bij jongens bekrachtigd door het neusbot ritueel te breken, tijdens breken legde je de eed van gehoorzaamheid af.
M had daarna dagenlang bloed geroken.
Na deze pijnlijke rite was het moeilijk om je geen echte Begonees te voelen, de eed voelde als een brandende plek in zijn borst.
Een stigma om trots op te zijn, zo werd M ingeprent.

Het land Begonia was door hogerhand geschapen, speciaal voor de Begonezen, zij waren uitverkorenen, ze geloofden er heilig in.
De buurlanden werden als achterlijk gezien door de Begonezen omdat ze er anders uitzagen, een vreemde taal spraken,
die buren geloofden rotsvast in heel andere zaken.
Weer andere buren geloofden rotsvast nergens in, zonder te zien dat ook dat weer een geloof was.
Zolang iedereen achter zijn grenzen bleef leek het vrede op aarde, maar zodra grenzen overschreden werden, ontstond er meteen conflict.
Ieder conflict versterkte hun identiteit en ergens genoten ze ervan hun krachtige onoverwinnelijke identiteit te tonen door deze met geweld te verdedigen, een sterke bevestiging van bestaan.

DNA onderzoek wees uit dat er geen enkel genetisch verschil was met de bevolking uit de buurlanden.
M was eerst in shock door dat bericht, maar hij zag ook een nieuwe weg ontstaan.
De Begonezen bleven geloven dat alleen zij bijzonder waren, uitverkorenen, M merkte dat er niet over te praten viel, hij ging zich een vreemde voelen onder zijn ‘eigen volk’.
De moderne psychologie liet zien dat geloven een scheppende kracht is die je voor elk gewenste droom bewust kon inzetten.
‘Dus waarom zouden we niet in een droom geloven waar iedereen van droomt?’ dacht M.
De zeer rationeel wetenschappelijk ingestelde Begonezen bleven liever investeren in een inwisselbare identiteit dan in een gezamelijke droom.
Zonder die identiteit zouden ze niemand meer zijn.
M werd tot persona non grata verklaard en ontvluchtte zijn land.
‘Er loopt een diep ingesleten spoor van geweld, dat is de gewoonte’
M wil anoniem blijven, zijn verblijfplaats is geheim, interviews geven wil hij niet.
‘Waarom praten over wat evident is, als ook dat weer geweld oproept?’
‘Zolang de wond gevierd wordt als sierraad blijft geweld een gewoonte’
‘Identiteit is een medicijn om je te genezen van je aangeboren gezondheid, de bijwerkingen zijn erger dan de kwaal, ze zijn de kwaal’
Meer wilde M er niet over zeggen.

Fabelachtige tijd

Als Bor van Geenen kon ik pas laat klokkijken.
Ik keek wel eens naar de klok als volwassenen ernaar wezen alsof het ding een autoriteit bezat om mensen op te jagen.
Je was volgens die autoriteit altijd te laat of je moest je haasten.

Kloklezen leerde ik pas later toen het al te laat was.
Te laat om het concept tijd te belichamen.
Het tijdconcept heeft nooit kunnen aarden in mijn eigen aard.
Dit droeg ertoe bij dat ik eigenaardig werd, gevonden, in de ogen van anderen.
Tijd is mij wezensvreemd.
Vraag mij hoe laat het is en ik zeg: ‘Het is nu….?’
De vraag naar de tijd is voor mij een zelfgenererend probleem dat niet bestond voor de vraag gesteld werd.
Doorzie je de foutieve aanname dan vervalt het hele probleem.

Duur is onmeetbaar voor mij, het begin van duur kan ik mij niet herinneren, het kan er dus altijd al zijn geweest.
En het duurt maar voort.
‘Maar als je sterft, dan stop het toch?’ werpen tijdgelovigen mij voor de voeten.
Dan moet altijd even verwerken dat mensen denken te weten wat de dood is, voor ik antwoord;
‘Duur heeft geen lichaam en duurt dus gewoon voort,
mijn lichaam stopt maar de duur is los van het lichaam’

In deze fase van het gesprek dreigt een enkeling van zijn tijdgeloof te vallen, een deel schaalt mij in bij de ongevaarlijke gekken, kappen het gesprek af omdat ze snel naar de volgende afspraak moeten.
De ruime meerderheid begint niet eens aan zo’n gesprek, tijd is heilig, hun houvast.
Tijd is een smoes om niet hier en nu te hoeven zijn, een vlucht.

Tijd kon mij nooit opwinden.
Mijn horloges vielen stil omdat ik ze niet opwond, of ze gingen stuk.
Ik verloor ze, nooit was ik ze kwijt.
(Nooit zag ik een poes met een horloge of een hond met een friese staartklok)

Ik ben meer een ruimtemens.
Hoewel mens?
Eigenlijk heeft het hele concept ‘mens’ ook nooit vat op mij gekregen.
Laat ik het bij ruimte houden, ik hou van de ruimte.
Ruimte is geen concept, het bestaat uit niets anders dan niets.
Ruimte is afwezigheid van alle concepten.
Een aanwezig zijn van afwezigheid.
Duurloos.