Toiletdanser

Dansen vond je van jongsaf aan
‘n private aangelegenheid waar
anderen niets van mochten zien.

Je danste het liefst onhoorbaar
nat onder de douche, deur op slot.
muziek bedacht je er ter plekke bij.

Dansend op de deksel van ‘n wc-pot
ging je uit je dak, je bewoog zo vrij.
Je danste als ‘n zot en weg was je.

Soms in ‘n mum achter iemands rug
deed je buitenzinnig rare pasjes,
‘n aanval van LaTourette, razendvlug

Veel therapie, gelukkig, nooit genas je
van deze choreografische anomalie.

Vuur

Wat of je later wilde worden?
Dat vroegen de mensen die vonden
dat ze ‘het’ gemaakt hadden.
Vaak hadden ze helemaal nog nooit iets gemaakt.
Waar was dat ‘het’ dan?
Mijn enige ‘ambitie’ was iets te doen…
om mijn handen te laten handelen, dingen te maken,
desnoods door ze eerst stuk te maken.
Nooit kwam het bij mij iets te worden. Voor wie, voor wat?
Mijn ‘vuur’ was hooguit iets op te graven, iets te ontdekken…
het verborgene op te delven…het vergetene af te stoffen
en in het licht te zetten.
Maar nooit om iets te worden, te bewijzen of te bereiken.
Daar bewees ik mijzelf geen dienst mee, werd mij te verstaan gegeven.
Ik verstond hun taal niet en zag liever mijn handen handelen
en iets scheppen waar niemand om gevraagd had.
Daar zat toch niemand op te wachten, hoorde ik achter mijn rug
besmuikt gefluisterd.
In ‘niemand’ vond ik een dankbaar publiek, vol verwachting
verheugde deze anonieme menigte zich in het volgende schepsel
dat ook mij verraste.
Iets betekenen betekende voor mij letterlijk, tekenend graven
in het witte papier naar een teken van leven, dat opdoemt uit de verte
van het onbevlekt maagdelijke wit. De hemel zij gedankt dat het nooit
iets met mij is geworden, het zijn heeft genoeg aan zich.
Ooit nam mijn vader mij op een zaterdagochtend mee
naar een Germaanse vindplaats bij Dordrecht. Vroeg in de ochtend, het was mistig,
legden we in het talud van een moddersloot potscherven bloot.
Dat het illegaal was versterkte de intensiteit en de euforie bij elke vondst.
Thuis plakten we een Germaanse kookpot in elkaar van verschillende
exemplaren met klei en knijpers. Één heel nieuw ding van vele oeroude
scherven. De enige opleiding waarvan ik heb genoten.

Risicoanalyse

Soms wordt het wonder van te bestaan je nog eens extra ingewreven
door onomkeerbare lotgevallen.
Zo werden mijn vriendjes Ronald (9) en Freek (12) plots doodgereden.
Ronald op een zonovergoten zomerdag door een vrachtwagen bij een zebrapad.
Freek tijdens een nachtelijke dropping, mogelijk door een volgauto?
Vreemd hoe schaamteloos levendig je je voelt naast het gemis.

Twee andere vriendjes uit die tijd, de tweeling Ricky en Rudy (12)
emigreerden naar Canada. Het laatste bericht dat we van de jongens hoorden
was dat de ene broer de ander met een vuurwapen in zijn oog had geschoten.
The American dream. Verder hebben we nooit meer iets van hen vernomen.
Het lot uit de loterij zegt nooit of het een vloek is of een zegen.

Later weer nam mijn wilde vriend Kick (18) bedoeld of onbedoeld
een overdosis heroïne. De laatste keer dat ik hem zag had hij een
tatoeage over zijn hele onderarm laten zetten. Een plattegrond
met hoofdsteden van de wereld waar hij zijn naalden in kon prikken.
Van Parijs, NewYork, Rio, London, als psychonaut kon hij zo overal heen….
vertelde hij lachend, spelend met het lot in eigen hand.

Men weet zich inmiddels dus wel gewaarschuwd om vriendjes met mij
te worden, zou je bijna denken… Er lijkt een zeker risico aan te kleven.
Dat is begrijpelijk, waar rook is…zijn indianenverhalen.

Toch mag je gevaar nooit overschatten. De dood is immers geen risico,
maar een zekerheid waar je blind op kunt vertrouwen.
Wàt de dood is is weer een heel ander verhaal, waar we het pas over
gaan hebben zodra we elkaar weer zien. Het gratis lot om geboren te zijn
maakt ons uitverkoren, voor zo lang het lichaam duurt.

Mijn vriendjes namen geen van allen afscheid. Ik neem aan vanuit
de wetenschap dat we elkaar zeker weer zullen zien. Het verklaart
wellicht het feit dat ik zelf ook nooit afscheid heb genomen…van niets
en van niemand vanuit diezelfde overtuiging.

Want wat valt er af te sluiten? Het bestaan blijft zich openen en ontvouwen.
Velden vol madeliefjes.

Mamaizena

Met jeugdige weerzin zag ik moeder met krulspelden weer eens andijvie doodkoken…met maizena. Volgens Ma werd de groente dan mooi gebonden. Ik begreep dat nooit, gebonden, waaraan dan Ma?
Ik hield niet van de bittere nasmaak van andijvie…en daarna de gele vla.
Omdat ik als achtjarige toevallig een zwart plastic boerderijvarkentje op zak had besloot mijn hand om het varkentje in de pangehakte andijvie te werpen terwijl moeder het pakje jus met ingrediënten aandachtig in water oploste.
Voor ik het wist had mijn hand
gehandeld…voor welk nut?
Met heimelijk genoegen zag ik het boerderijdier wegzinken in de borrelende groenteprut.
Na deze onvoorziene actie trok ik mij stil terug in de huiskamerkast onder de trap waar ik materiaalonderzoek deed bij kaarslicht.
Daar plette ik op de schoenleest van mijn vader elk materiaal wat ik vond, waaronder ook plastic boerderijdieren die dankzij het pletten soms wel vier keer zo groot uitzetten. Ik zag dat destijds als vooruitgang uitbreiding en verbetering.
Terwijl het avondeten naderde vroeg ik mij af waarom mijn hand zoiets deed en hoe ik het moest uitleggen als het varken de kop op zou steken. Ik kon geen alibi bedenken. Was het overmacht of zelfverdediging?
Zou het varken smelten in de andijvie of zou het overleven?
Mijn spanning liep hoog op tijdens de maaltijd. Ik at met lange tanden van de gebonden groente.
Tot mijn vader na een flinke hap opeens het varkentje uit zijn mond toverde en quasi verrast riep:
‘Hoe kan dat nou, hoe komt dat beest nou de andijvie terecht?’
Niemand wist het. Het varken werd op de pandeksel gezet. Hij was niet van vorm veranderd hetgeen mij het bewijs leverde dat honderd graden koken niet opkan tegen honderd hamerslagen.
Een mijlpaal in mijn onderzoek , missie geslaagd. Dat hadden mijn handen toch goed gezien…
Later die week sloeg ik het varkentje alsnog plat. Het veranderde in een plat grijs gedrocht, waar het kaarslicht een beetje doorheen
scheen.

Mander

Mijn eerste dier dat ik mee naar huis nam
heette salamander. Ik had hem gevonden
in de onderwaterschemerwereld van de rietkraag
onder de brug waar ooit een munitiedepot was ontploft.
Ik meende hem een dienst te bewijzen door hem in onze
goedverwarmde etagewoning onder te brengen.
Hij kwam op mij nogal eenzaam over in die koude sloot…
in mijn ogen kon hij wel wat gezelligheid gebruiken.
Ik sprak bemoedigende woorden tegen hem,
maar hij zei amper iets terug, een verlegen type.
Mander was donkerbruin als de modder waarin hij zich verscholen had
hij voelde en bewoog zo vloeibaar als water.
Thuis zette ik hem in een glazen vaas met vers kraanwater op de vensterbank
met uitzicht op de binnenplaats met geparkeerde auto’s.
De volgende ochtend vond ik hem hard en droog
vastgekleefd aan de c.v-radiator.
De luxe vaas en het uitzicht hadden hem niet kunnen bekoren en was
daarna kennelijk op onderzoek uitgegaan.
Bedroefd regelde ik een staatsbegrafenis
voor mijn timide vriend vlak naast de rietkraag.

Jaren later mocht ik onverwacht bij vage kennissen logeren.
Het werd mij voorgespiegeld als een buitenkansje
waar ik geen nee tegen kon zeggen. Tijdens dat verblijf
werd ik regelmatig herinnerd aan mijn uitgedroogde vriend.

Exotica

Je was kind aan huis aan de overkant van de straat
bij de gelijknamige familie die geen familie was.
Het dragen van dezelfde achternaam schiep vanzelf een onzichtbare band.
We hadden exact hetzelfde huis, vergelijking lag dus erg voor hand.
Je kwam er graag en vaak over de vloer om je te verbazen.
De vloer die veel natte plekken en onbestemde vlekken had.
Hun zitbank had geen pootjes meer, de wc-pot bleek kapot
en de klerenkasten lagen op hun rug, zo kon er meer in.
De huisvader was keurig gekleed, werkte als econoom
en reed in een luxueuze Snoek, Citroën DS.
Hun jongste kind liep in een vuil hempje met niets eronder
en legde zijn half afgesabbelde zuurtjes overal neer.
De Siamese kat moest het doen zonder kattebak.
De familie verbrandde hun afval door op zondag
de vuilnisemmer op straat aan te steken.
Het waren alleraardigste en hartelijke mensen,
gastvrij en zonder een spoor van schaamte of verlegenheid
voor hun bijzondere huishouding.
Op de huiskamermuur waren voorpagina’s van oude Panorama’s geplakt
om vetvlekken te verbergen…
De huisvader gooide af en toe zijn bord stamppot tegen de muur.
Ik heb er 1 keer meegegeten om daar getuige van te mogen zijn.
Het was sensationeel echt. De volgende dag hing er weer een nieuwe pagina
van een oude Panorama.
Het was altijd een exotische ervaring om naar de overkant van de straat te gaan.
Een verrijking van mogelijk- heden. Zo kon het dus kennelijk ook.

3 nocturnes

Je moeder droomde eens tijdens een hete zomer
dat ze haar handen had afgehakt.
Het voelde kennelijk zo heerlijk luchtig
dat ze in haar slaap verzuchtte:
“Oh, wat is dit lekker fris, verkoelend!’

In een andere droom jammerde ze dramatisch klagend:
“Oh, ik kan niet meer fluiten, ik kan het niet meer”
Je vader zat wakker naast haar en moedigde haar aan:
“Probeer het dan nog eens lieverd, toe dan!”
Waarna ze wanhopig vergeefs in de lucht blies…
“Zie je wel, ik kan het niet!”
“Probeer het dan nog één keer!’

Een terugkerende nachtmerrie was dat ze een kindje
in een schoenendoos hoog op de linnenkast bewaarde
en dat ze het steeds vergat te voeden. Het huilde zacht
in de doos, maar ze kon er niet bij om het te troosten.

Soms dagdroom ik even over deze vreemde nocturnes
als nagedachtenis aan de ontroostbare, die onthand was
en nooit had kunnen flierefluiten.

Paaseiland

Mijn man heeft een Paaseilandhoofd, omgevallen op zijn kusseneiland. Elke ochtend dat ik naast dat hoofd ontwaak denk ik: zoiets moet Darwin ook gezien hebben vanaf de Beagle, toen hij na een lange zeereis Paaseiland naderde…reusachtige hoofden obsessief turend naar iets in de verste verten. Gebeeldhouwde koppen, zo noemden ze dat in de frenologie. Schedelmeetkunde is nu een achterhaalde wetenschap, maar uiterlijke kenmerken spreken toch wel degelijk boekdelen tegen mijn onderbewuste. Ik droom ervan.
Ik ben nooit verliefd geweest op mijn man, eerder geïntrigeerd door dat archaïsche gezicht waarin alles: zijn kaken, konen, kin… die gebeitelde mond, dat steile voorhoofd, die massieve neus, alles zo uitgesproken.
Ik betrapte mijzelf erop, wellicht omdat ik tot bioloog ben opgeleid en nooit mijn vak heb kunnen uitoefenen…dat ik hem altijd met ‘n wetenschappelijke distantie aan het observeren ben geweest, alsof ‘het’ een onontdekte soort was die nadere determinatie vroeg. Een terra incognita wat ik in kaart moest brengen. Wat was de oorsprong van deze ondersoort, in een weeshuis opgegroeid…opgevoed door een koude afwezigheid?
Wat ging er om in dat uitgesproken hoofd, dat zwijgt als ‘n spreekwoordelijke steen.
Alsof alles al gezegd is, zo staart het megalithische hoofd vanuit mijn grootvaders fauteuil naar de platte verten die de televisie te bieden heeft. Ontdekkingsreiziger is hij zeker niet, tot geen reis te bewegen.
Het tv-geluid staat altijd uit. Hij lijkt zich louter te laven aan het beeld. Na veertig jaar heb nog niet eens het begin van een theorie over dit eiland in mijn leven. Misschien moet ik maar eens aan land gaan..of een baan zoeken? Ik vind mijzelf eigenlijk ook wel een raar beestje.

Tafelmanieren

Er zijn enkelingen bij, die eten puur natuur, anderen smullen meer uit de muur, zo zout hebben ze het vaak nog nooit gegeten. Armere fijnproevers eten uit de afvalbak van ‘n 3-sterrenrestaurant. Wij aten voorheen zelden buiten de deur… een heel enkele keer lieten we de afhaalchinees Tong-Ah bij ons aan tafel aanschuiven, een heel vriendelijke tafelgenoot, je merkte hem nauwelijks op. Dan hebt je er ook nog bij die koken recepten in dure pannen, adepten van modieuze meesterkoks, maar wie houdt er nou echt van uitgekookte recepten of van voorgekookte plannen. Niet dat zoiets geen smaak kan hebben,
maar wij bereiden liever niets voor en kijken niet vooruit. We koken liever dat wat voorhanden is en graag teveel, zodat we doorgaans de restjes kunnen opwarmen. Onze estafettemaaltijd is het menu van gisteren. Mijn ouders waren ook niet van gisteren…zoals mijn vader die ter plekke het potje flauwsel bedacht, voor eten dat al te hartig was doodgekookt…Als je dat dan niet zo lekker vond, stelde hij ruimhartig voor om er gerust wat minder van te eten… dan had je toch lekker gegeten. Mijn moeders openbare keukengeheim was ‘t toverzakje ‘jus met ingrediënten’.
Op het gele pakje stond niets over welke ingrediënten. Als het te zout was kon er handig veel water bij. De jus was de meest exotische smaak in ons ouderlijke milieu. Toch zijn wij er nooit ziek van geworden, voor zover dat niet meer is na te gaan.

3 kleuren stront

1) Als kleine jongen in het vooroorlogse Rotterdam bracht mijn vader soms in ‘n oude krant verpakte boterhammen naar zijn oudere broer die bij de riolering werkte.
Het leken net grote zwembaden.
De enorme bassins waar alle strontkarren van de Maasstad in werden geleegd. Grote broer zat dan tussen de middag te wachten, met zijn benen bungelend over de rand van het ongenadig stinkende reservoir.
‘Leg daar maar neer op de rand,
ik heb nog vuile handen’, had hij gezegd.
Even later werkte grote broer met smaak het pakketje weg in zijn broodmolen.
Of hij zijn kolenschoppen had gewassen kon Pa zich niet meer herinneren.

2) Als mijn moeder kritiek te verduren kreeg riep ze vaak, ten hemel schreiend uit:
‘Ach, je wordt toch altijd door een strontkar overreden!’
Dat een strontkar soms terechte opmerkingen kan plaatsen ging er bij haar niet in. Dus ook al was je als kar nog zo stronteerlijk, je was af-geserveerd.
Zoals in dat aftelversje:

Onder de brug van tante Mie
kun je schijten voor een spie
en als je dan geen spie betaalt
wordt je door de stront gehaald
A, F, AF!

‘En daarna piest er nog een engeltje over je tong’, voegde mijn vader soms toe.

3) Mijn ongelovige vader wist heel precies hoe de hel eruit zag. Het was een plek waar je met z’n allen tot je nek in de stront stond en waar Magere Hein op elk onverwacht moment met z’n zeis over heen maaide, al roepend: ‘Even bukken jongens!’

De zin van het leven is dat je het kan navertellen als iedereen alvast naar de zevende hemel vertrokken is.
Tenminste, als je zin hebt om te vertellen…