Paaltje

Sommigen zien poëzie als een paaltje
aan de oever van het bestaan,
waar je een touw aan vast kunt knopen
om niet af te drijven…

Anderen zien het als het laatste grashalm
aan de rand van het ravijn van het zijn…
of als een paracetamol tegen leefpijn…
als veilige haven om in te dobberen…
als een fluisterend oor dat iets ongehoords…
een warm bad om week van te worden…
een vluchtheuvel als alibi om stil te staan…
een goedkope vakantie zonder te moeten reizen.

Men kan het zo gek verzinnen
en uiteraard is het dat allemaal niet,
poëzie is zelfs geen stok
die ergens op moet slaan,
noch slaat ze nergens op.

Ze lijkt eerder het onvermogen
om aan welke definitie dan ook te voldoen,
niet als moedwillig verzet,
maar omdat het haar zeldzame aard is
om tussen de mazen door
aan regels te ontsnappen,
naar daar
waar leven is…

Vele dergelijken

De hoogste eer was
als er een straat werd vernoemd
naar de mens die toevallig
ook zo heette…

Diezelfde mens had misschien ooit
een gelijknamige ziekte gemunt.
De ziekte heette vaak naar
de eerste patiënt met het syndroom
waar ook het medicijn naar werd genoemd.

Kon het medicijn de ziekte uitbannen,
dan raakte de naam van de patiënt
en de ziekte snel vergeten,
net als naam van de naamgever.

Alleen de straat bleef zich
nog lang zo noemen
tot ze werd herdoopt naar
iets anders zogenaamds.

Ergens diep geborgen
in de eeuwig kerstverlichte nacht
verscholen zich nog ongekende sterren
voor hun ontdekking,
samen met nooit ontdekte keversoorten
en vele dergelijken die hier
tussen het groen als gras….

Hun naam was wel het laatste
waar ze op zaten te wachten.
Kunnen niet alleen naamlozen
zo grafzacht het onnoemelijke tonen?

Haptofoon

Sinds wanneer waren pianotoetsen
je ziel gaan bespelen
via het vingermechaniek dwars
door het spier en pezenweefsel,
haptonomisch doortastend
op zoek naar die ontastbaar
gevoelige snaar?

Was het begonnen
op hetzelfde moment
dat de fietstrappers
jouw beentjes rondmaalden
op je eerste doortrappertje…

en jij maar zoeken
naar de rem…
ze vertelden jou
ook nooit wat.

Later begonnen bloemen
aan jouw neus te ruiken…
proefden vruchten jouw tong…

vergezichten staarden jou tijdloos
diep in de ogen
tot het maximum laadvermogen

en permanent werd je afgeluisterd
door muziek om jou
op het bezit van oren te betrappen

De fabelachtige Wegberen

Voor de nieuwsindustrie waren ‘beren op de weg’ nu eenmaal het beste verdienmodel.
Hoe meer beren op de weg hoe beter. Het nieuws creëerde dagelijks files van beren op
alle door en toegangswegen. Het leek erop dat er steeds meer beren in het verweer kwamen tegen het gangbare menselijke verkeer.
De publieke opinie vond het burgerlijk om ongehoorzaam te zijn en dat die berenmenigte zich helemaal niet op wegen mocht begeven. Dat ze dat toch deden leverde veel gespeelde verontwaardiging op.
Het ging de verweerberen namelijk alleen maar om een detail, namelijk: het recht op voortbestaan. Een fictief recht dat helemaal niet leek te bestaan, in geen enkel wetboek.
De brutale beren negeerden ijskoud de verboden van de rechter, omdat ze zich sterk maakten voor het algemeen belang, al moesten ze daarvoor hachelijke ontberingen doorstaan. Iedereen stond erbij en keek ernaar…Hoe die beren….
Onontbeerlijk.

Megavoor

Volgens het laatste nieuws
sneuvelde er binnen het taaldomein
op doortocht naar een gedicht,
een nietsvermoedende metafoor,
rijk, met de gouden lepel nog in de volle mond.

Ze kon haar mankgaande vergelijking
niet waarmaken.
Wat een beeldsprakig gedicht
had kunnen worden verongelukte.
Als een aangeschoten zeppelin
stortte de metafoor neer in het taalgebied,
haar waterstofvlammen zwaaiden vaarwel
als vaandels.

Of leek ze, beter gezegd niet meer
op een aangespoelde walvis
die haar laatste adem liet ontsnappen
op een episch verlaten kust liggend
tussen de doorweekte lettergrepen?

Of leek deze verloren metafoor
het meest op een boom
door vele woordenstormen ontworteld
die haar grip op de aardkorst moest opgeven?

Een gezonken scheepswrak had het
ook nog kunnen zijn, ware het niet
dat de vlag het lege laadruim niet dekte.
Of was het toch een ontspoorde trein
die onderweg wagonladingen
loze betekenissen verloor?

De vergeefse metafoor was dom
weg te veel van het goede.
En ze was nog wel zo frivool
komen aanzweven op de thermiek
van verstrooide aandacht…

Verstrooide aandacht als toverzaad
gezaaid op wiens dooie akkertje?

Deur

                                                  Opgedragen aan Ph. H Worthington, The Aimless Gaze)
Ergens in het heelal
ging er oorbetoverend
die ene archaïsche deur open
die met dat oeroude
knerpende scharnier

Wonderzaam gebeuren,
want er was in de gehele ruimte
nimmer een muur gevonden
of het moest de dikste muur
van de kosmos zelf zijn
opgetrokken uit ruimte

Het openende voltrok zich tergend
door merg en been bleef het piepend
knerpende scharnier de ruimte vullen
in het oor van de oorsprong

Het geestesoog verbeeldde zich
een kosmische kluisdeur
waarachter het geheim
zich schuil hield

Wie had de zoekgeraakte sleutel
in het lege slot gebracht,
de code gebroken?

Wat behelste het geheim anders dan
dat alles nu openbaar was
zoals het altijd al was geweest?

‘Space as the no thing
right in your face,
a door of perception
in your aimless gaze’

Fragment from: ‘The Aimless Gaze’ Ph. H. Worthington

Wunderkammer

De geestigste bovenkamer is de wunderkammer
maar dan één zonder enige collectie,
meer vanwege de veronderstelde muren,
het vermeende plafond en de denkbeeldige vloer.
Geest heeft immers geen pootjes om op te staan,
stel je voor…zo lichtvoetig is haar domein.

Zodra je er een muur meent te ontdekken
keert deze zich binnenstebuiten
zodat je je aan een buitenmuur lijkt te bevinden.
Meen je het plafond te ontwaren,
dan blijk je er zomaar boven te zweven.
En denk je de vloer te betreden
dan zak je zachtjes in een warm wak,
zwemmend door zuivere ruimte.

Dan heb je bij luxe bovenkamers ook nog rondom
een riant balkon, evenwel zonder balustrade.
In feite heeft iedere bovenkamer rondom zo’n balkon,
alleen niet iedereen weet de toegang te vinden,
hiervoor moet je bereid zijn om in blind vertrouwen
door de schijnbaar massieve muur heen te lopen.
Het bijzondere van het wunderkammerbalkon is
dat het geen uitzicht biedt op…
maar louter inzicht in het beginsel dat je bent
hetgeen vooraf gaat aan wat dan ook.

Leunzicht

Sinds de horizon vensterbank van de wereld was
kon men er van alles op kwijt, silhouetten van bomenrijen,
dampende fabrieksschoorstenen, regenwouden, noem maar op…
eenzame kerktorentjes, machteloos malende windmolens,
bergketens, vogelzwermen, kuddes schepen, wolkenkrabsteden,
laagvlaktes, hoogspanningsmasten, meanderende rivierdalen…
Zelfs verste verten pasten blijkbaar door het oog van een naald.

Als je naar de vensterbank toe liep merkte je pas hoe
breed en diep die was…er kwam geen einde aan…
Wonderlijk ook, hoe de objecten groter groeiden en er
steeds weer verse dingen in het zicht verschenen.
Alsof de dingen zich zelfstandig voortplantten…
Soms dacht je: wie heeft dit hier nu weer neergezet…
en wiens vensterbank is dit eigenlijk?

Er was geen ontkomen aan, waar je ook ging, overal
was je omsingeld, alsof het panorama jou omarmde.
Gelukkig onttrok het zware zwarte gordijn van de nacht
de vensterbank met enige regelmaat aan het zicht,
zodat de lege iris van elk geestesoog tot rust kon komen…
Het vreemde was…je miste toch iets om op te leunen.

Nawalm

Geschiedenis hoeft nooit
boodschappen te doen
voor verse ingrediënten

ze kookt van woede
de nog nawalmende
recente incidenten
tot een avondjournaal
als hoofdgerecht
steeds hetzelfde
treurige recept

zelfs het beste bestek
kan dit dagelijks gif
niet weg werken
hoe zorgvuldig ook bereid

het hoogste gerecht
veroordeelt de kok
immer achteraf
en bij verstek:
als onverteerbaar
wreed en laf