Waarom vraagt dit gedicht zich af
of ze wel gedicht is?
(De wereld is wijds, het pad horizonbreed)
En wat zijn poëtische criteria
om aan te voldoen?
Ten behoeve van wie?
(elk antwoord is geestelijke bagage of ballast)
Wat wil iets zeggen als het voldoet
aan welke criteria dan ook?
Wie zit waar dan ook
op te wachten?
(de lezer lijkt een vervoerbedrijf voor taal)
Is vrij zijn van criteria
zelf niet weer een criterium?
En zo ja, waar heeft men
zich dan aan te houden?
(Dit pad lijkt even smal als hemelsbreed)
Bestaat dit gedicht daarom
uit louter vragen?
Omdat er geen antwoorden zijn?
of juist teveel mogelijke antwoorden?
Of komt dat op hetzelfde neer?
Waarom zou de lezer dit nog lezen?
En zich laten opzadelen met vragen,
als een weigerachtige pakezel
op dit steeds smaller wordende bergpaadje?
Als eerste lezer van dit mogelijke ongedicht
weet ik niet wat ik zojuist heb gelezen.
In elk geval, geen geestelijke bagage…
Of sta ik hier aan de rand
van een prachtig gapend ravijn
waar het pad ophoudt?
Valt de ballast van taal
hier in het niet?