Ons

leven trekt een uniek & eenmalig spoor
door de sneeuwwitte pagina’s van je dagen

de nachten bevatten alle mogelijke sporen
die ook ooit hadden gekund, maar verloren
van deze ene zeldzame gelegenheid
dat ‘ons’ zich trof in openbaar geheime tijd

Wat als we elkaar nooit waren tegengekomen,
waren misgelopen zonder ooit te weten welk ‘n
geluk ‘ons’ nog zou doorstromen, welke dromen
‘ons’ waar zouden maken, voor we verwelken

de kans van ons treffen was onwaarschijnlijk klein
domweg vanwege een grens of je miste een trein
of de boot waar dit ‘ons’ in plaats kon vinden

de vondst van ‘ons’ was ver te zoeken geweest,
verborgen gebleven voor velen teerbeminden
die immer onlosmakelijk verenigd zijn in de geest

Lamento

Sapiens lijkt een beklagenswaardig dier
vandaar dit summiere klachtenformulier:
Als zuigdier klaagt het graag, vaak en veel,
dat hij niets te klagen heeft is zijn meest
luxueuze klacht, klagen is een waar feest,
hij koestert dit als een zeldzaam fraai juweel,
dagelijks beklaagt hij elk weer, te warm, te koud.
(niet belichaamd zijn kent geen weerbericht,
in dat domein geen neerslag van betekenis)
Corpulent klaagt hij over eten, te zoet, te zout
(laat staan wat je niet lust, zonde om te verteren)
Later komt het lamenteren over het ouder worden
(tijdig en jong sterven voorkomt verval en rimpels)
Als een wolf jammert hij over het menselijk tekort
(en het gebrek aan protheses die dat verhelpen)
Litanieën over teveel of nijpend tekort aan indrukken
(zijn vervelen en ontberen geen vormen van levenskunst?)
De meest ultieme weeklacht is wel: dat god niet bestaat,
(ironisch genoeg zijn dit vaak de meest orthodoxe atheïsten)
Aan wat of wie hun klacht gericht is blijft een mysterie.
(het is virtuoos om ‘iets’ verwijten dat het niet bestaat,
maar ‘niets’ verwijten dat het afwezig is, is ronduit subliem)

Mors

De aardbol kreeg haar netje van coördinaten te dragen
(met ingebouwd lampje en stekkersnoertje als staart)
sindsdien tollen gekloonde aardbollen rond
op bureau’s van projectontwikkelaars,
als opgezette wilde hemellichamen,
de ultieme jachttrofee.
Met lengte en breedtegraden sneden ze haar
argeloze huid in exact wetenschappelijke partjes.
Als een taart werd ze genuttigd,
beroofd van haar sappen en grondstoffen.
Het bleek uiteindelijk een vorm van zelfmutulatie.
Mensen moesten zichzelf wel grondig leren haten
om alle wortels die hen voeden uit te roeien.
Natuur is altijd gratis in overvloed verkrijgbaar.
Is zoveel belangeloze generositeit zo jaloersmakend
dat zelfvernietiging het hoogste doel werd.
Om de natuur te verslaan, te laten zien wie de baas is?
De grote overwinnaars zijn inmiddels & binnenkort
allemaal mors en elk van hen vraagt
liggend in het praalgraf aan de pissebed:
‘Waar heb jij gezeten de laatste miljoenen jaren?’
De pissebed zegt niets onder zijn steen, eonen ademend.

Gezinder

Wereld…vol met dingachtige en andere schijnbare verschijnselen.
Er is meer zinderende leegte dan gevuld kan worden.
Men kan zelfs van alles in zijn hoofd halen…
toch raakt het ruimste nooit vol.
Wat men zich in zijn hoofd haalt heeft geen omvang
het weegt minder dan niks.
Dat is niet veel, maar ruim genoeg om open te blijven.
Het heelal …’Grote Geest’ van een opperhoofd zonder schedel,
waarbinnen wij geestig in rondspoken…als zinderingen.

Aramees

Bron van zijn, die ik ontmoet in wat mij ontroert
Ik geef u een naam opdat ik u een plaats kan geven in mijn leven.
Bundel uw licht in mij , maak het nuttig

Bron van zijn die mij ontmoet in wat mij ontroert
U draagt geen naam zodat u naamloos mijn hele leven doordrenkt
Bundel mij tot uw licht, nuttig mij

Bron te zijn van elk ontmoeten dat ontroert
in al wat geen naam kan heten in wat zich doorleeft
Nuttig mij licht en bundel mij

Bron van ontroering die het zijn ontmoet
u noemt mij niet apart, maar laat mij naamloos heel
Licht mij door uw bundel voorbij elk nut

Oersprong

met het oor van de sprong
hoor je pas hoe witstil begin begon
dat niets vanzelf spreekt, spreekt voor zich

al je ogen als zaden begraven in aarde
waar ze tastend staren in het sediment
van stapels voormalige horizonten

soms ontkiemen ogen tot ooit gezien licht
dat immer schijnt te zeggen: je bent al één
huidige natrilling van die oersprong

het jongste piept zoals het oudste licht eens zong

Aarzel

de gelegenheid is altijd al gegeven
en aarzelt gestaag in alle richtingen
een schuchtere verkenning van…?

Het talmt verlegen, vlijmscherp alert
met voelsprieten van lege geest
tot het zich plots heeft voltrokken

het onvoltooide straalt nog als ooit
tevoren met die schittering van dat
wat ontbreekt en naadloos vervult

blijvend onaf & volkomen aarzelbaar
deze wereld van onvoldongen feiten
die zich vredig neerleggen bij zichzelf

Kleireis

wanneer klei op reis gaat
naar nieuwe werelden
pakt ze geen koffers
ze laat zich pakken

vertrekt niet naar een station
om daar een trein te nemen
ze blijft zonder plattegrond
om te zijn waar ze is

klei reist zonder paspoort
zonder plaatsbewijs
door rondom tegen leegten
aan te leunen
ruimte is haar horizon

klei zoekt geen vormen elders
ze kan zich vinden in elke vorm
in het nooit vertrekken
ligt haar eeuwige aankomst

vandaag lijkt ze op een mens
van klei die met lemen handen
een vers boetseert dat als
reisloos souvenir dient

Azen

aan de oever van gene zijde
vist de oude dood naar het leven
aast gretig op ons vlees

zijn leefnet is onze dood
al wat ons omringt dient als aas
dat haakt in ons leven

we eten niet, maar snoepen stil
en knagen mazen in het net
we hongeren deze visser uit

voor wat is deze hengelaar
een begeerde prooi?

(Anoniem, uit het Chinees vertaald ca 500 v. Chr.)

Altaar

de huisgod fladdert
als een mot rond
de flakkerende kaarsvlam

vol vertrouwen neemt ze plaats
op de net gedoofde pit
als was het een troon

uitgeblust zit ze sereen
in opstijgende kaarswalm
vindt ze rust in het duister

Hertaling:

de moderne zot bladert
als een God op zijn mobiel
tot de accu leeg is

vertwijfeld plakt zijn blik vast
aan het uitgedoofde scherm
als was het een gesloten poort

onthutst starend naar het lege beeld
tot het besef gloort…er is
geen poort, alles is altijd al binnen