Vlieg

{CAPTION}

Sterker nog, wij kunnen alles verzinnen, zelfs dat wat niet kan kunnen we verzinnen.
In de letterlijke zin van:
We maken taal van een verbeelding. We maken zinnen van het beeld wat we niet begrijpen, waarmee we het ‘zin’ geven. Een zin die weer tot onze verbeelding spreekt. Dit vermogen kun je best als extra zintuig duiden, een duiding die zelf ook weer verbeeldingskracht is. Voorstellingsvermogen, het geestesoog.
Het zin-zintuig geeft denkbeeldig grip op het onbegrijpelijke, dat noemen we begrip en dan denken we ‘het’ te begrijpen. Het echte begrijpen komt pas als begrepen is dat met een begrip nog niets wordt doorgrond.

Wat kunnen we niet verzinnen?
Noem het maar op en het is verzonnen.
Het antwoord verslindt de vraag zoals de Ourobouros
zijn eigen vraagtekenstaart oppeuzelt.

De wereld waarover wij spreken is één en al verzinning.
Als we tot bezinning komen weten we dat directe ervaring aan taal vooraf gaat.
En dat directe ervaring geen taal of zin nodig heeft, het is genoeg in zichzelf.

Het geestesoog-zintuig is niet te lokaliseren als een neus of een oor.
Het is overal en nergens niet, ze is zelf onderhevig aan de zee van mogelijkheden
die ze kan verbeelden en verzinnen. Daarom is het een geestig ‘orgaan’, buitengewoon omdat ze alles gewoon binnen brengt.
De mens is in essentie een geestig wezen vermomd als lichaam.
Het zal waarschijnlijk nog even duren voor de mensheid zich als humoristisch wezen ziet, maar ook dat maakt onherroepelijk deel uit van deze kosmische grap.

Want ‘er zijn’ is de beste grap ooit,
hoewel ‘er niet zijn’ ook grappig is.

Het sublieme is dat niemand deze grap vertelt,
en dat het alles in een sublimerend licht toont.

Zout doet zuipen

Oud-IJslands drinklied
(vrije vertaling Ólafur Gudmundottir)

Het eerste zoogdier was zeeman,
een zuipende ziel vol dorst,
die voort uit zilte zeeën kwam,
wilde immer aan de borst,
want zout doet zuipen

Dit drinkdier lustte pap
van zeemeerminnensap
als dronken tor met stuipen
zag je hem als zinkend schip,
wee en brak naar huis toe kruipen

Nu is er geen reden meer nodig
om redeloos voort te slempen,
de huidige bezopen vloot
proefde nooit ‘t zout, zo overbodig,
hun dorst is vergeefs te dempen.

Nooit zagen ze meerminnen bloot
laat staan ‘t deinend Skagerak,
hun dorst is groter dan de dood
door heimwee naar de meerminzee.
Ze spoelen aan, ladderzat, als wrak.

Ach, was ik maar van hout
wierp mij hier over boord
dan dreef ik eeuwig voort
op de heimwee-zee van zout

Onhandige duim

Of Goden bestaan is in wezen irrelevant.
Interessanter is waar die enorme duim is
waar alle goden en hun schepsels uitgezogen zijn.

Want waar kwam het eerste idee vandaan?
Het geniale idee om te gaan bestaan,
als wat dan ook…

Wie of wat dat eerste idee had is bijzaak,
dat kan iedereen geweest zijn of niemand…

Op zoek naar deze legendarische duim
kunnen we niet uitsluiten dat wij slechts
bouwstof zijn van dat fantasie-orgaan
‘n futiel bijverschijnsel van die kosmische duim?

Zuig ondertussen vooral verder zonder te weten waarop,
zo draag je water naar de zee van mogelijkheden
en de duim groeit alleen maar onvindbaarder.

Er zijn natuurlijk mensen die zeggen:
Er is niks aan de hand,
er is nooit iets aan de hand geweest,
er is heel geen hand, laat staan een duim.
Ze hebben het grootste gelijk van de wereld,
maar wat missen ze veel, gespeel om niet.

Baas

{CAPTION}

“Dan bepaal ik bij deze dat u de baas bent, meneer Humpty, als u mij toestaat dat te bepalen” ,zei Alice met een raadselachtig glimlachje.

“Met alle genoegen sta ik dat toe, er kan er maar een de baas zijn” ,zei Humpty instemmend.

“Maar….” , vroeg Alice opeens, “kunt u ook spelen alsof u de baas bent?”

“Nee, zoiets is uitgesloten, dat is spotten met het bazendom, het is een serieuze zaak” ,sprak Humpty gewichtig.

“Dus u kunt nooit de baas spelen?”

“Absoluut, nooit!” ,

“ Wat fijn!” ,zei Alice blij, “dan houd ik u daaraan”

“Hmm!…”

Ondermijning

Mijn
is een bezitterig
voornaam woord,
het eigent toe:
mijn leven, mijn dood,
mijn club, mijn stad, mijn land,
mijn volk, mijn partij, mijn huis,
mijn auto, mijn….ding

al wat buiten lijkt
wordt met dit woord
in bezit genomen
zonder enige grond,
‘mijn’ is het criminele taaldingetje
met enorme gevolgen,
mijn is de maffialeider van de ziel.

ziel heeft per definitie niets
omdat ziel alles al is,
ziel maakt het verschil
tussen hebben en zijn.

zodra er geclaimt wordt is ook
de innerlijke mijn geopend.
Uit deze mijn worden
alle andere denkbeeldige ‘zaken’
opgegraven
om te exploiteren:
Mijn ik, mijn vrouw,
mijn kind, mijn idee,
mijn gedachte, mijn recht,
mijn geloof, mijn overtuiging,
mijn keuze, mijn verdienste.

De innerlijke mijn delft wanen op
en verkoopt die met enorme winst
door aan andere mijnbezitters.
Wat die winst betekent?
Dat er verliezers zijn
die bezeten worden
door het woordje ‘mijn’.

Tong van Geest

De mooiste mensen
zijn bewonderaars
zij die nog een puntje
weten te zuigen
aan het schone,
het ware,
het goede

bewonderen is voor iedereen
weggelegd als de vernietiging
van afgunst wordt overwonnen

goed,
de geestige tong slijt
er wel is waar
niet van, maar
de smaak van
het puntjes zuigen
aan wat dan ook
is onovertroffen

uiteindelijk proeft
de geestige tong
zichzelf
in het bewonderde
in het verorberen
van schoonheid

Dode apparaten

Dode apparaten ‘praten’ gezellig &
draadloos met elkaar over: wat al niet.
Contactloos zenden & ontvangen ze
berichten als volleerde telepaten.

Zelfs kleinste deeltjes schijnen het
instant te ‘doen’ op enorme afstand.

Als ‘dode’ materie dit kan, waarom
zou levende materie dit niet kunnen?

Of is dode materie zo dood nog niet
en in staat zichzelf innig te kennen?

Geest als de meest verfijnde materie,
materie als meest grofkorrelige geest.

Stel je voor: materie met één basale
intentie om zich te willen vormen tot…

Natuurkundig is dit vloeken in de oren
van subjectief duidende objectivisten.

Hun koele observantenblik spuugt vuur
zodra je geest & ziel in het spel brengt.

Zo praten apparaten gezellig & draadloos
met elkaar. Als mensen dat ook mochten…

Of mogen ze pas als ze dood zijn, verklaard?

Uitgelekt

Zijn eerste gedicht
was meteen ook het
laatste

Het werd niet gedoogd
door de taaltucht
maar geducht
buiten zicht, ontplaatst

Ze zou gedrocht zijn,
even had hij gedacht
dat ze mocht

toen werd ze gedaagd
verdacht van ….
de gracht in & de taal
uitgejaagd

nu is ze opgedregd
en verheugd
te drogen gelegd

ze was nimmer ‘n gedicht
maar meer een gedeugt
(min het lekgewicht)

Beurse notities

Het mooie van poëzie….

(wie weet wat het is
mag het roepen
in de natte woestijn
van de mondholte)

het mooie is dat…
(hou even op met dat geroep)
dat niemand hier van kan leven

men kan er hooguit
voor willen sterven
uit liefde voor…haar

haar zingende ziel
die zacht ruisend
aan alle wilgen hangt
en geen enkel blad
voor de mond neemt

ze kan niets corrumperen,
er is immer geen marktwaarde,
nimmer ‘n winstoogmerk,
wie of wat zich ook beursnoteert.

(zijn we nu uitgeroepen,
dan is het toch ongelooflijk
wat het allemaal niet is…)

het blijft speculeren
met twijfelachtige voorkennis.