Mijn hond heet Bram, een teefje, genoemd naar mijn vader, Abraham.
Hij was eens op een markt waar hij een vrouw tegenkwam. Deze vrouw had een nest jonge hondjes en probeerde die op de markt kwijt te raken aan liefhebbers.
Mijn vader die niets met honden had was meteen verkocht.
Hij zei wel een hondje te willen, als strategie om met haar in contact te komen. Om in contact te blijven zei hij dat hij niets van honden wist en of de vrouw hem wilde helpen. Zoals de vrouw zich over de hondjes had ontfermd zo ontfermde ze zich over mijn toekomstige vader.
‘Ik weet niet hoe ik hem moet noemen’ zei mijn vader.
‘Hoe heet je zelf?’, vroeg de vrouw.
‘Abraham’, antwoordde mijn vader.
‘Mooi, dan noem je haar toch Bram’, zei de vrouw.
‘Maar dat is een mannennaam’, zei mijn vader.
‘Dat weet zij toch niet!’, zei de vrouw.
‘Hoe heet jij eigenlijk?’, vroeg mijn vader.
‘Ik heet de moeder van jouw zoon’, had ze gezegd zonder blikken of blozen.
Dit verhaal vertellen mijn ouders altijd als ik vraag hoe ze elkaar hebben gevonden.
‘Dat zei ik destijds tegen elke leuke man die ik tegenkwam’ zegt Mam nu gierend van de lach, ‘alleen ze liepen allemaal gillend weg!’
Mijn moeder is een beetje gek, maar zonder die gekte was ik er nooit geweest. Bram is samen met mij opgegroeid, zij is iets ouder dan ik.
Ik lag als baby in haar mand, tussen haar dikke voorpoten, daar zijn foto’s van. Mijn vader en Bram zijn onafscheidelijk. Hij heeft nog steeds niets met honden, alleen Bram is onvervangbaar. Ik ben uiteindelijk geen zoon van mijn vader geworden maar een dochter, vernoemd naar mijn moeder. Ik voel me gewoon mezelf, gewoon allebei, ik hoef niet te kiezen. Eerst hadden we het wel eens over opereren, maar dat hoeft niet voor mij.
Bram is ook gewoon een meisje van twaalf.
Voor een hond is dat best oud, een oud meisje.