De meeste dieren zijn bekvechters, tanden als wapens.
Ook de mens is van huis uit een bekvechter en bijt soms nog wel eens een oortje af,
maar dat is zeldzaam. Zijn gebit is niet scherp genoeg als wapen, het schrikt niet af. Waarschijnlijk is de mens daardoor gaan praten.
Zo ontwikkelde zich een taal die scherper is dan welk gebit dan ook. De bekvechtende mens bedient zich graag van bijtende taal.
In messcherpe bewoordingen intimideert hij zijn prooi.
Na het gif van een doodsbedreiging is de vijand even verlamd en voelt de bekvechter zich weer even veilig. Hij vecht tegen de angst om ooit ten prooi te vallen.
Wat is het beste schild tegen de scheldkannonades van de bekvechter, instemmend zwijgen?
Wie heeft de grootste bek? De blauwe vinvis, Boeddha van de oceaan, deze heeft een bek als een zeef en geen natuurlijke vijanden. Hij zingt onder water. Niemand weet wat dat gezang wil zeggen. Als hij is uitgezongen strandt de walvisgod op onze kust en brengt massa’s bekvechters aan het huilen. Ze worden bij hun bedevaartsobject op afstand gehouden wegens ontploffingsgevaar.