Verhuisspul

Ontwakend in dit vreemde bed, ruik ik het al…ik vraag mij met bonzend hart af in welk lichaam ik nu weer ben aangeland of moet ik zeggen ingedaald? Tastend naast het bed vinden ‘mijn’ vingers een snoer met een schakelaar…en er was licht…’mijn’ ogen wennen langzaam aan de omgeving…wat zien deze ogen slecht…ergens moet een bril liggen! Zie je wel, ik voel wat liggen op het nachtkastje…dat ziet beter.
Het is zondag 29 maart, 2015 kwart over acht…lees ik in het medische logboek op het nachtkastje. Even blader ik door de vorige pagina’s van het logboek dat patiënten van dit virus verzocht is om bij te houden. Men weet nog steeds niet wat dit is. Zo gaat het nu al bijna een jaar, deze spontane nachtelijke lichaamsruil, het went niet.
Na het inslapen lijkt je geest -of hoe je het ook moet noemen-zich los te weken van je lichaam om zich vervolgens in een ander volkomen vreemd lichaam te begeven, een lichaam dat eveneens besmet is door deze onbekende aandoening.
Hoe vaker het gebeurd is hoe makkelijker het vel wordt verlaten, alsof er geen kleefkracht meer aan zit.
Het lijkt wel een stoelendans met lichamen, buitengewoon vermoeiend aldus alle getuigenverklaringen in het logboek.
De familieleden zijn uiteraard allemaal ingelicht door de medische staf die dit onderzoek leidt. Zodat ze niet schrikken als hun dierbare zich plots vreemd gedraagt of vreemde dingen zegt in hun verdwaalde toestand. Gelukkig keren ze regelmatig terug in hun ‘eigen’ lichaam, wat dat dan ook mag zijn.
Na zoveel ‘zielsverhuizingen’ weet je vaak niet meer precies wat van jou is, een begrijpelijk bijverschijnsel.
Sceptische medici beweren dat het slechts denkbeeldig is, maar dan collectief denkbeeldig en synchroon, als in een verhevigde droom…wellicht een gevolg van overdreven empathie of overidentificatie?
Ermee leren leven is hun recept tegen iedere kwaal.
Je kunt niet wachten tot het weer bedtijd is, snel inslapen en dan maar hopen dat je weer in je oude vertrouwde voertuig terechtkomt. Al bespeur je wel vagelijk dat er ‘iemand anders’ in heeft rondgespookt.
Ach, misschien zijn al die iemanden wel van één hetzelfde ontastbare spul?

Cinemania

We zagen jaren geleden een obscure film met één acteur die heel goed speelde of gewoon heel goed zichzelf speelde.
Zijn spel was zo overtuigend dat we eerst dachten dat het om een documentaire ging.
Wat ik van het verhaal moest vinden wist ik niet zo goed, een beetje nikserig verhaal over algemeen wel en wee. De titel wilde niet beklijven, iets van ‘So What!’ the roadmovie.
De acteur was permanent in beeld in allerlei soorten landschappen en omgevingen. Alsof hij de enige constante achtergrond vormde in de stroom van verandering, maar dan op de voorgrond. Hij trad steeds op de voorgrond al kan dat ook door de cameravoering zo lijken. Het waren prachtige vloeiende shots.
Later lazen we in het blad Filmedia ,dat het één doorlopend shot was, de hele film.
Het stond er alsof er een revolutie had plaatsgevonden in filmland. (Let wel, bestaat ons hele leven niet uit één doorlopend shot, dagdromen, nachtsloten en droomloze slaap incluis?)

In hetzelfde filmblad lazen we dat de hoofdrolspeler niemand minder was dan: Jack Nicholson. Hij was alleen zo grondig weggeschminkt dat zijn tronie onherkenbaar was.
Jack had het een bevrijdend experiment gevonden om nu eindelijk weer eens op zijn spel beoordeeld te kunnen worden, vandaar dat zijn naam op de affiches ook schuil ging achter het pseudoniem, ‘Nick Jackhal’.
De film was gegarandeerd een hit geworden als Nicholson herkenbaar was geweest. Nu was de film na drie dagen al uit roulatie. Na de flop gaf de producent opening van zaken, Jack kwam alsnog voluit op de billboards, de film kreeg een herkansing.
Het publiek zat echter de hele film alleen maar te kijken of ze Jack toch konden herkennen achter die perfecte grimage. Na afloop twijfelde het publiek, Was het nu de echte Jack of niet?
De film flopte voor de tweede keer.

Nadat Jack zelf voor de grap een bekentenis aflegde voor camera dat hij het inderdaad niet was, maar een talentvolle onbekende acteur, gingen toch steeds meer mensen naar de film kijken.
Sommigen zijn nog steeds op zoek naar Nick Jackhal. De film heeft inmiddels een cultstatus binnen de undergroundscene.

Paviljonair

De artsen hadden mij met zachte hand hier naartoe gestuurd… ‘een plek van inspiratie’ hadden ze het genoemd. Alleen de naam ‘Paviljoen’ had al een betoverende uitwerking.
Er lagen hier zandkorrels op de prachtig ingelegde hardhouten vloer, ze schuurden als je erover liep. Het kraakte en kraste in de glanzende laklaag waarin hoge vensters het ochtendlicht weerspiegelden. In de tuin graasden damhertjes. Een vredige geur van wrijfwas dreef er rond de hoge kroonluchters.
Elke zandkorrel bevatte een idee, dat loskwam zodra je er ééntje vermorzelde onder je schoenzool. Het was dus zaak om zo min mogelijk te bewegen…bij de minste geringste stap of gewichtsverplaatsing knalden er zo tien ideeën door de ruimte…je werd gek van de wildste invallen…nooit geweten dat er woestijnen vol ideeën lagen te verstuiven…geen wonder dat mensen daar gek werden. Roerloos stond ik daar, al mijn aandacht geconcentreerd in het puntje van mijn grote teen…er moest zich daar ergens een zandkorrel bevinden…subtiel voerde ik het gewicht op in de punt van mijn schoenzool… Het knetterde…gek…gekker…gekst door het Paviljoen. Wat een idee!

Ik wilde naar huis om het idee uit te werken, maar ze wilden mij liever nog even houden.

Morsoor

Zijn moeder had hem al een morsoor genoemd, ver vòòr je van een zuigeling kon verwachten dat hij netjes dronk en at.
Het was vast als liefkozing bedoeld, wellicht de reden waarom hij het ruimschoots bleef doen, morsen.
Het breidde zich uit naar alle levensdomeinen….
Gaandeweg morste hij vrijelijk in het rond, water, drank, eten, tijd, geld, leven en talent.
‘Je vermorst je talent, je speelt met je leven, het leidt nergens toe!’ zo luidde het verwijt.
Vaak van mensen die zelf dingen deden die ze nooit hadden gewild maar desondanks plichtsgetrouw uitdienden, zonder te morsen dat moest hij ze wel nageven.
De ‘Morsoor’ zag het leven als overvloed op alle vlakken, hoe zou je niet kunnen morsen als je zoveel water naar de zee droeg? En was de natuur niet de allergrootste morsoor?
Het leidde nergens toe? Misschien niet, maar moest dat dan?
En van wie? En was nu juist dat ‘nergens’ niet juist een wezenskenmerk? Het ‘nergens’ bereiken, zodat je je overal thuis voelde, op de Galapagos, de Eiffeltoren of domweg driehoog achter in de Dapperstraat?
Morsen maakte misschien wel zijn diepste wezen uit?
Dat die ‘afgemeten’ mens die alles afwoog en juist doseerde maar niet begreep dat betekenisloosheid juist de broodnodige achtergrond vormde voor elke vorm van betekenis die je op het mysterie van het bestaan kon plakken…zoveel onbegrip kon hij dan weer niet begrijpen.
Berekenend leven was hem altijd slecht afgegaan. Welke uitkomst de som der delen ook opleverde…hij rekende het allemaal goed. In de natuur wordt volop gemorst, maar niets verspild, alles wordt hergebruikt.
‘Zie mijn leven als een composthoop’ zei de Morsoor,’tot nut van het algemeen!’

Fantoomopa

Mijn grootouders heb ik nooit gekend. Gelukkig maar zou je bijna zeggen maar dat zou hardvochtig zijn.
Van horen zeggen kende ik hun zwoegende levenslopen…en nog meer door het beladen zwijgen van hun kinderen, mijn ouders. Verzwegen hardvochtigheid, egoïsme, benepenheid.
Het verlangen ze te leren kennen kwijnde vanzelf weg naar gelang je mondjesmaat meer details vernam.
Zoals er fantoompijn kan zijn van een geamputeerd lichaamsdeel zo kan de aanwezige afwezigheid van fantoomopa’s en oma’s voelbaar zijn binnen een gezin. Hoe dan? Door hun niet te missen oproep om te vergeven, te delen en ruimhartig te leven.
Je kunt deze fantomen niet missen, een kind wenst zijn ouders van nature de beste ouders toe. Sommige kinderen gaan de betere ouder spelen voor hun ouders. Zo zijn kinderen, ze voelen intuïtief het tekort en gaan dat spontaan aanvullen. Het leven draait de rollen om.
Ouders baren kinderen, maar soms moet het kind zijn ouders ter wereld brengen. De leerling onderwijst de leraar hoe hij moet lesgeven.
Het gewas leert aan de boer hoe ze het best tot bloei komt.

Varkoe


Een jonge big drinkt melk bij de jonge koe, puur varkensgeluk.
Hij gaat er lekker bij zitten, de melk druipt uit zijn mondhoeken.
De koe vindt het goed en graast verder, soms draait ze een slag
alsof ze wil zeggen, probeer die andere uier ook even, wil je?

Het is aandoenlijk, ruimhartigheid die de soorten overstijgt.
‘Twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen’
Maar zet ze samen in de wei en ze leven vrij en blij.
Melk druipt waar het niet gaan kan. Overvloed deelt zich mede.

We zien hier evolutie in volle gang aan haar nieuwe soorten werken.
De omnivoor zuigt zijn kennis uit de vegetarische koe.
Ze groeiden samen op in deze wei, wie zijn zij, koevark…varkoe?
Weten zij veel, ze zijn veel meer, ze denken niet ruim, ze zijn ruimlevend.

Hopelijk blijft deze idylle uit handen van de ranzige sensatiepers.
Voor je het weet staat er: Jonkheer Big van Geitenstein
heeft gistermiddag op klaarlichte dag een minderjarige kalf
leeggezogen, het hele landgoed lag onder de melk!!!