Ontwerp voor ruïne


Het nooitgebouwde is ongekend,
het ongeschrevene is een belofte.

Nooit ontdekte beschavingen liggen
onopgegraven te wachten op het kennen.

Alle ooit geklonken muziek reist
ongehoord verder het heelal in.

Het ongebeurde staat te popelen in de gang
der dingen, gretig om te gaan plaatsvinden.

Monumentaliteit


Klein definieert het grotere,
groot definieert het kleinere.
Door iets kleiners toe te voegen wordt het grote groter,
door het oneindige te introduceren wordt de rest nietig.
Verhoudingen bepalen de leefbaarheid,
mensen varen wel bij menselijke maat.
Een mens kan zich niet verhouden tot het oneindige,
hij kan er alleen in verdwijnen, erin oplossen,
ermee samenvallen.
Oneindigheid heeft geen einde maar wel dit begin,
hier waar je nu bent.

Romancanon

Er wordt steeds meer geschreven en steeds meer niet gelezen, wegens tijdnood, dat kan nu eenmaal niet anders bij ongebreidelde groei.
Van een vergeten schrijver werd wel eens gezegd: ‘hij schrijft sneller dan god kan lezen’
Ik dacht dan altijd, god heeft onze lege bovenkamer geschapen, maar het meubilair moet de mens er toch echt zelf in zetten of aan de straat zetten.
Trouwens, god kent het alfabet niet eens, god zou te lui zijn om Oblomov te lezen. Op mijn scholen met ‘de Bijbel’ kon ik daar moeilijk mee aankomen.

We kunnen wel vaststellen dat er veel te veel is geschreven.
Zelfs meest fanatieke lezer zou niet eens alle boeken die tijdens zijn leven verschijnen kunnen lezen, laten we ons tot de romans beperken.
Ik pleit voor een literaire mijnbouw: deze onafzienbare berg uitgegeven romans zal worden afgegraven en door de goudzeef worden gespoeld, het taalkundige goud blijft in de zeef achter.
Een roman kan als roman mislukt zijn, maar als samenvatting (de achterflap) een juweeltje.
Er kunnen onvergetelijke begin of slotzinnen in zitten, doeltreffende aforismes of onbedoelde poëzie.
Kortom, ik pleit voor het ‘object trouvé’ in de literatuur, already made.
We zoeken dus mijnwerkers, wie mee wil werken stuurt mij de zelfgedolven goudklompjes toe.
Onze krachten en het goud worden samengebundeld.
Zo kan de tijdnodige lezer in een paar kostbare seconden literaire delicatessen tot zich nemen, ‘gefundenes fressen’

Dat de schrijvers het oorpronkelijk niet zo bedoeld hebben is mijns inziens gelukkige bijvangst.
Het onbedoelde is het enige keurmerk van echte kunst, was dat niet zo dan zou men kunst kunnen fabriceren en dat kan uiteraard niet. De kunstenaar bestaat niet, er bestaan alleen doorgeefluiken. Geef het door.
Wie kan ontkennen dat God een doorgeefluik is, dat alles een gegeven is en dat alles ons gegeven wordt, um sonst?
Inderdaad ook het woord God is ons gegeven.

Muur

In de volksbuurt werd hij ‘de Muur’ genoemd.
Een man van weinig woorden, fysiek massief als een judoka.
Werd er gevochten dan ging hij er zonder iets te zeggen op zitten. Niemand was opgewassen tegen zoveel vlees.
De Muur luisterde nar alles zonder enige ontkenning of bevestiging. Op een of andere manier trok de Muur mensen aan die hun verhaal kwijt wilden.
Zij zaten ermee, bij hem konden veilig leeglopen.
De Muur leek nergens mee te zitten, schijnbaar roerloos absorbeerde hij alle drama. Na zijn overlijden bleek hij geschreven te hebben, hij had nauwgezet genotuleerd met tijd en datum, in schoolschriftjes.
Omdat hij geschiedenissen uit verschillende gezichtspunten hoorde kreeg hij een compleet beeld van wat er zich achter de buurtmuren afspeelde.
De Muur was nooit ziek, hij viel gewoon om, onverwacht.
Na zijn dood, bleven de verhalen binnen, achter een muur van zwijgen. De buurt liep leeg.