Voorwaarde voor waarde

Voorwaarde voor waarde

Van nul en generlei waarde is de voorwaarde.
Elk cijfer bestaat uit 1 of meerdere enen.
De nul kan alle getallen verheffen en opheffen.

Nul is geen cijfer, nul is de afwezigheid van alle getallen.
Zoals wit geen kleur is, stilte geen klank is,
smaakloos geen smaak, zo is nul geen nummer.

Alle cijfers zijn in feite 1, ze verenigen zich rond de nul.
In de speelruimte van de nul verschijnen de cijfers.
Drie enen, veertig enen of miljarden enen, apart genomen zijn ze 1,
ze veréénzamen, samen zijn ze één, veelvoudig of enkel.

Nummers strijden niet om de macht van het getal.
Het kan de vijf niets schelen of je er drie vanaf trekt of er zes bij optelt.
Nummers hebben geen benul van aantallen, ze zijn onbenullig.
Je kunt je niets voorstellen bij de nul, elk denkbeeld is al te veel.

In de nul wordt alles één, niets anders is daar toe in staat.
Dat is het wonder van nul, als je hiervan benul hebt kun je benul zijn.

Kamers op wielen

Kamers op wielen

Het doodlopende parkeerterrein is slecht verlicht onder de hoge bomen, kraaiachtigen bevuilen de auto’s terwijl ze daar hoog de liefde bedrijven of andermans nesten plunderen.
Er wordt gedineerd met drive-in fastfood, gezien de vrolijk gekleurde platgereden verpakkingen. Tussen de voertuigen worden bedwelmende zaken verhandeld en in de bronsttijd vieren ze de kermis van het vlees op de achterbanken.
Ruiten van auto’s sneuvelen regelmatig ondanks weerloze briefjes op de ramen: ‘Deze auto bevat niets van waarde!’
Een lakonieke buurman laat zijn autoportier open, dan kunnen ze even kijken, dat scheelt reparaties aan het slot.
Een andere buurman, docent nederlands, legt ter preventie altijd dichtbundels in zijn auto, recensie-exemplaren.
Dat werkt volgens hem afschrikwekkend op de dievenziel, zijn auto blijft nog maagdelijk.
‘Weerloze waarden die voor de markt waardeloos zijn.’
‘En stel dat ze het gaan lezen, dat zou toch mooi zijn, gestolen poëzie.’
Laatst is toch zijn autoslot opengewrikt, gedichtenbundels weg.
Met een vreemd mengsel van teleurstelling en euforie vertelde onze docent:
‘Dat de dief gevangenisstraf riskeerde voor de poëzie, zo’n inzet toonden de meeste van zijn studenten niet.’
Er zou nog hoop zijn, hij legde meteen andere uitgelezen bundels op zijn achterbank, waar hij een lippenstift vond en een hamburgerverpakking.
‘Het spreiden van cultuur gaat altijd door’, doceerde de neerlandicus monter.
Poëzie moet je niet lezen maar leven, leven is immers een ready-made, altijd vers.

Berkenwater


Dit magnifieke stilleven van de fijnschilder Søren Nørgärd (1935) hangt nu in de Tensta Konsthall in Stockholm.
Een retrospectief n.a.v zijn tachtigjarige verjaardag.
Het werk is van een fotografische precisie.
Bijzonder is dat Nørgård’s oeuvre louter uit composities van lege flessen bestaat.
Van jongsaf aan had de lege fles zijn ondeelbare aandacht.
In interviews heeft hij wel eens gesteld: ‘een volle fles is geen fles!’
Ten onrechte zien sommigen in zijn werk een politiek statement tegen het restrictieve alcoholbeleid in Zweden. Nørgärd is echter de belangrijkste representant van het nieuwe esthetisme waarin zuiverheid en smaak het hoogste goed is.
Als jongeling probeerde hij dronken te worden van bier met anderhalf procent alcohol.
Toen dit niet lukte, hij bleef slechts hele dagen aangeschoten, ging hij met zijn vrienden over op zelfgebrouwen vruchtenwijn zoals de halve zweedse bevolking doet.
Op zijn negentiende werd hij voor het eerst echt dronken na twee flessen eigen oogst. Hij kon een week niet schilderen, ziek vanwege het gistbezinksel.
Na deze deceptie besloot hij meteen tot destilleren over te gaan, voor het zuivere spul.
Dat lukte zo wonderwel dat het een eigen merkloos merk werd, herkenbaar aan het etiket van berkenbast, in de volksmond Björkbevattnar, Berkenwater.
Het destillaat bezorgde Søren een zalige roes van euforie zonder enige negatieve bijwerking, geen kater.
Welbeschouwd kan zijn oeuvre van stillevens als een dagboek van zijn drinkende bestaan worden opgevat. Dat hij met drie flessen per week zo’n vaste hand heeft weten te houden is een wonder.
De stillevens vinden gretig aftrek onder zijn drinkende vrienden en dat zijn er nogal wat.
Er valt feitelijk niet tegenop te schilderen.
De lege berkenfles is inmiddels een icoon van de zweedse identiteit.

Knoestige blikken (kleine skandinavische roman)

Knoestige blikken (kleine skandinavische roman)

Van alle kanten keken ogen hem strak aan.
Alsof een houten god hem in de gaten hield.
Van onderaf zagen de vloerknoesten hem, vanuit de wanden gluurden ze,
vanaf het plafond vielen de knoestige blikken op hem neer.
Hij keek ze recht in de ogen, om de beurt, de hut leek bezield.
Sommigen huilden tranen van hars, je kon ze ruiken, de geur van pijnbomen.
Anderen leken te knipogen als hij even niet keek.
Hij voelde zich gezien, onaangenaam gezien.
Pas toen hij de haard aanmaakte stopten ze met loeren.
Ze leken niets meer van hem te willen weten.
Niet weten was nog steeds weten, zelfs vergeten was nog weten, van nergens.
Schijnbaar onaangedaan staarde hij in de ontembare vlammen.
Die nacht droomde hij over fjorden die zacht zongen.

Betonworst


Modernisme-achtige architectuur
teistert onze ontboste aardkorst
(ik leef liever in ’n houten schuur)
overal verrijst de eenheidsworst
betoncultuur, een hel zonder vuur.
Hij heeft zijn kindzijn voorgoed geschorst,
de architect, zo speels als grijze plamuur
(ik sterf nog liever in een houten schuur)

Raderdans


De arts bestudeerde aandachtig de scan.
Deze mens had niet veel hersens.
Niet veel was nog eufemistisch uitgedrukt,
slechts één radertje danste eufoor
door zijn verder zo lege hersenpan.
Het radertje dreef geen andere raderen aan
en werd zelf nergens door aangedreven
dan door de stroom van het oeverloze leven.

De lachende dingen


Ook al heb je ogen op steeltjes, je weet niet wat je ziet.
Je weet alleen de naam te noemen, de kleur, de vorm…
Je hebt met anderen de afspraak aangenomen om deze vorm met deze naam te benoemen. Omdat vele namennoemers met jou dit zo noemen lijkt het vanzelfsprekend, maar eigenlijk zegt het ding je helemaal niets.
In het dagelijks gebruik lijkt het ding zijn vaste rol te spelen en betekenis te krijgen,maar eigenlijk heeft het ding buiten het gebruik geen enkele betekenis van zichzelf,
het ding speelt geen enkele rol.
Zo weet je ook niet wat je proeft, je weet slechts dat je proeft.
Directe zintuiglijke ervaring zonder taal of teken doet verwondering ontwaken en verbijstering voelen.
Dit is de traditie van de eerste keer, een levende traditie
van het eenmalige.

Dingen heten niet, hoe hard je ook namen noemt.
Ze luisteren alleen als ik hen mijn oren leen
en lijken te leven als ik mij in hun dode lijven inleef,
dan lachen ze zich slap in mijn handen om hun niet bestaan.
Er valt veel te lachen in de dingenwereld.

Open bijsluiter


Men denkt te weten dat er geen leven is na de dood, anderen denken van wel.
Na het sterven zullen geen van beiden hun gelijk kunnen proeven of hun ongelijk toegeven, er is immers niets en niemand.
De dood eindigt in een slot dat op slot zit.
Blijft er wel een bewust zijn over na het sterven dan is iedereen er nog.
Er valt dan niets te erkennen of te ontkennen, een open slot is geen slot meer.

Wat wij zeker denken te weten zegt niets over hoe het werkelijk is, dat is de traditionele benadering in de wetenschap, vermeend objectief.
Overweeg nu eens dat wat wij zeker denken te weten er wel toe doet en zelfs een scheppende werking heeft, zoals bij het placebo-effect, waar totale subjectiviteit kennelijk genezing bewerkstelligt.
Er is bewezen dat het middel geen enkele werkzame stof bevat; kennelijk is vertrouwen en overgave genoeg om het zelfgenezend vermogen te activeren.
Stel dat de mens medeschepper is van deze werkelijkheid dan zou het slim zijn als je dat middel bewust zou inzetten.
Stel dat blind vertrouwen of overgave, wellicht zelfs tegen beter ‘weten’ in, een poort is voor creatie of genezing.

Er heerst een raar meningendogma: dat je in alles een houding moet aannemen van voor of tegen zijn.
Het leven gaat daar niet beter van stromen.
Je kunt heel goed leven door het open te laten en te erkennen:
‘ik weet het niet, het zou kunnen en zo niet dan is het ook goed.’
Hoe leg je uit dat een open houding geen houding is?

De smaak van het verbod


Een hek sluit indringers buiten en het sluit binnen wat ontsnappen wil.
Maar het hek is ook een uitnodiging om er overheen te klimmen.
Wat is daar achter het hek?
Vast iets bijzonders wat ik niet mag weten.
Schapen zijn over het algemeen volgzaam en blijven in de kudde.
Ik ken echter een Texels schaap dat in z’n eentje over het hek springt.
Langs de snelweg groeit nog het beste gras en de lekkerste onkruiden.
Ze proeft daar de heerlijke smaak van het verbod.
Ze ziet mij helaas niet als bewonderaar maar als schapenhoeder.
Wanneer ik nader springt ze even braaf terug het weiland in, voor de vorm.
Ben ik voorbij dan grasduint ze weer in de groenstrook.
Ik moedig haar aan om als vrij schaap over Texel te gaan,
dwars door alle grasduinen.
Dankzij het hek kunnen wij ontsnappen.
Dankzij regels kunnen wij vrij zijn aan beide kanten van het hek.

Het hek als smaakmaker van het bestaan.

Ruïneverering

Ruïneverering

Ruïnes zijn nooit ontworpen, het is gelukkige bijvangst.
Ze zijn lukraak vormgegeven, vervormd, misvormd.
Het onbedoelde is de charme van de ruïne.
Voltooid door het onbeholpene.
Wederopbouw is de dood van de ruïne.
Ik hoorde van een ruïne die zorgvuldig in stand wordt gehouden.
Een mooi symbool voor de gehechtheid aan onverwerkte geschiedenis.
Het trauma als bedevaartoord.
img 20150515 121901