Katalysator

Sinds ik driedagelijks mijn hond uitlaat, ontmoet ik vaker buurtgenoten. Behalve lichaamsbeweging heeft een hond ook gezonde sociale bijwerking.
Via de hond praat het makkelijker, een katalysator.
Mijn buurman, twee straten verder, zou ik waarschijnlijk nooit hebben gesproken als ik geen hond had.
Deze hondmens bespreekt onverwachts de vreemdste zaken.

Hoe we erop kwamen weet ik niet meer, maar plots hebben we het over religie.
‘Ik ben een religieus atheïst’ verklaart hij opgewekt.
Omdat hij mijn verbaasde blik ziet licht hij zijn credo toe:
‘Kijk, ik hou van God, juist omdat God niet bestaat, tenminste nog niet, ik geloof er heilig in dat het ‘houden van’ goddelijk is’
‘Wat is er zo mooi aan goddelijk atheïsme’, vraag ik.
Hij hoeft niet lang na te denken:
‘Dat is de onschuld, ontwapenende onschuld, want wat is er nu onschuldiger dan niet te bestaan?
Ik kan zo gauw niets onschuldigers bedenken.
‘God maken is een creatief proces, een kunstwerk, de kunst van het leven zelf’ stelt hij vast.

‘Heeft u deze benadering zelf ontdekt of bestond het al’ vraag ik naar een bekende weg, om het gesprek te verlengen.
‘Natuurlijk bestaat het niet en daarom is het zo mooi, het is de onmogelijke mogelijkheid’

‘U bent dus de eerste religieuze atheïst’ zei ik met ontzag na dit staaltje van paradoxale logica.
We stonden in het glasheldere maanlicht.
‘Waar is uw hond trouwens?’ vroeg ik.
‘Vorige maand overleden, terug naar zijn schepper’.
‘Ach, het was zo’n lief dier’.
‘Ja, ontwapenend lief’.

Thuis bedenk ik:
Ook goden moeten een beetje op gang geholpen worden.

Taalmuts

God werd er lang van verdacht een man met baard te zijn.
Natuurlijk is het de natuur die baart en openbaart.
Natuur baart,naast alles wat er is, uiteraard ook wel mannen met baarden, maar haar beste schepping is toch wel de uitvinder van het scheerapparaat.

Overbodige gedachten zoals hierboven zijn al vaker met afgeschoren haren vergeleken, pruikjes van taal waarmee de lezer zijn schedel kan verwarmen in deze kale winter. Taal als muts.

Spijkertje

Een bevriende kunstenaar heeft dit werk aan de muur hangen.
Hij noemt het ‘het spijkerwerk’ omdat het door alle gaatjes in heel veel standen kan hangen behalve loodrecht.
Er zit geen gaatje in het midden, het hangt dus altijd uit het lood, daardoor leeft het, vertelt hij begeesterd.
De kunstvriend is er oprecht aan gehecht, een geniaal ding in zijn ogen. Het begint uit elkaar te vallen, hij vraagt mij om het te restaureren. Zichzelf noemt hij ‘chronisch onhandig’ , dat moet vooral zo blijven want dat is mijn handschrift, typerend voor ‘mijn stijl’
Over stijl gesproken, zeg ik, het zou zo maar een dingetje van ‘De Stijl’ kunnen zijn, een dienblad van Rietveld of een zeef waar zijn kind mee in de zandbak speelde.
Het zou zomaar kunnen, maar het is niet gesigneerd.
Nee, wie signeert er nu speelgoed?
Dit gaat hem te ver, hij vindt het echt heel mooi en wie het maakte maakt hem niet uit.
‘Goed, ik ga het proberen onzichtbaar te repareren, zodat het weer in alle gaatjes kan hangen. Wie ben ik om te zeggen dat het Siomontage lijkt’ Mijn vriend glimlacht.
Nu Dick Bruna door het Rijksmuseum in de traditie van Rietveld en Mondriaan is opgenomen kan Siomontage er ook wel bij.

Nu hangt er in zijn huis een leegte in de vorm van een doorzeefd dienblad aan het spijkertje.

Leesvlees

We probeerden de boekwinkel te betreden.
Met ‘Wat komt u doen?’ hield hij ons staande.
Zijn gezicht leek het meest op een vissekom
waar twee waterige oogjes in rondzwommen,
als verdwaalde visjes die naar lucht hapten.
Achter zijn ogen zweefden denksels als zeewieren.
Onvoorbereid op deze ontologische levensvraag
keken wij met open mond naar de boekverkoper.
Ook wij waren vissen geworden, happend
verlangend naar spraakwater om vrij in te zwemmen.

Vissen lezen niet, ze worden aandachtig gelezen,
op aanwezigheid van graten, die geven verband
aan het weke leesvlees.