Auteur: openbaargeheim
Henk Zappa
Eerste zapte mijn neef Henk zelf nog, tot hij op de afstandsbediening een knop ontdekte die lukraak van zender wisselde, veel onvoorspelbaarder dan hij zelf ooit zou kunnen.
Sindsdien stond de tv geheel op zich zelfstandig te zappen en kon hij weer iets voor zichzelf gaan doen.
Henk’s vrouw werd er in het begin een beetje gestoord van, of dat ding niet uitkon? Dat kon wel, maar Henk vond het juist mooi, die lukrake achtergrondruis gaf hem energie.
‘Je moet er vooral niet naar luisteren, je moet het ondergaan’ zo luidde zijn advies.
Het was ooit begonnen nadat hij een concert van moderne muziek bezocht, klassiek moderne welteverstaan, onder het volk ook wel als ‘piepknormuziek’ getypeerd.
Het concert werd gespeeld door 12 radio’s die volgens een stipte tijdspartituur aan en uit geschakeld werden, ook de fluctuaties van het volume stonden precies in de partituur genoteerd.
Het had zomaar en stuk van John Cage kunnen zijn, de paddestoelendeskundige die lukrakiteit als leidend muzikaal principe gebruikte, volkomen willekeur als esthetisch beginsel.
Henk wist niet wat hij ervan moest denken, dacht eerst dat hij het verschrikkelijk vond, maar gaandeweg ervoer hij de ruis als verkwikkend, zoals het ruisen van de zee je opwekt of een klaterend beekje je oren schoon wast.
Na het concert had hij zich uitgerust en energiek gevoeld.
Een plaat van deze muziek was niet te krijgen, het was meestal een eenmalige gesubsideerde uitvoering binnen het elitaire ‘piepknor-circuit.
Thuis was hij zelf maar gaan experimenteren met electronische ruis, handenvol werk zonder resultaat, want hij kon niet passief achterover leunen. Zo was het zappen begonnen, niet om het beeld maar om de ruis. Zijn vrouw was er maar bij gaan zingen.
‘Vindt je het erg?’ vroeg ze.
‘Natuurlijk niet liefste’ zei hij, ‘hoe meer ruis hoe beter!’
Gevangeniswezen
Mijn familieboom heeft vele vertakkingen, als kind van jong gescheiden ouders die allebei weer hertrouwden, scheiden en weer trouwden.
Mijn oom Sjeng, van de Limburgse familietak heeft zijn halve leven in de gevangenis gezeten, onschuldig.
Zo noemde hij dat voor de grap. Hij was cipier.
De laatste jaren zat hij alleen te wachten in een cel achter een batterij monitoren, zo had hij uitzicht op alle deuren, in en uitgangen.
Hij had heel goed contact met de gevangenen. Met spijt zag hij ze vertrekken als hun straf erop zat.Zijn zwakke punt was dat hij een persoonlijke band aanging met gedetineerden, raakte te betrokken en soms bevriend.
Dat werd hem ten laste gelegd door de directie, die hem overplaatste naar de controlekamer, hij vond er niks meer aan. Nadat hij zijn sleutelbos verloren had werd hij ontslagen.
Met moeite kon hij in het museum ‘Beelden aan Zee’ als suppoost aan de slag. Hij moest ervoor zorgen dat bezoekers de beelden niet aanraakten of mee namen.
Al gauw bleek dat hij het niet kon laten sommige beelden te betasten als er toch niemand in de zaal was, zijn handelingen werden helaas op beveiligingcamera’s vastgelegd, betrapt.
Hij voelde zich een gevangene.
Waar kon hij nu nog terecht, in de dierentuin?
Het werd een manège, paarden verzorgen werd zijn passie.
Tot op hoge leeftijd bleef hij ‘aan paarden werken’ zo noemde hij het. Heerlijk om met de dieren te zijn, met ze te praten, ze te voelen. Paardgereden heeft hij nooit.
Dit verhaal stond in ‘Strafblad’ het vakblad van het gevangeniswezen, daar heb ik het uit gestolen, omdat het verhaal van mijn oom is.
Kruisverbanden
Het heidense geloof viert de zonnewende met het kruisigen van de eeuwige groenblijver, de heilige boom met naalden.
De heilige wordt in het bos bij de stam afgezaagd waar zijn hele familie getuige van is,
en daarna aan een houten kruis genageld. Het bos zwijgt en kijkt toe met al haar knoestige ogen. In het Christendom gebeurde dit één keer in de Paastijd met een levend mens. Orthodoxe heidenen doen dit elk jaar opnieuw met duizenden bomen.
De opgezette boom wordt thuis versierd met electrische kaarsjes, een betoverend gezicht.
Aan de voet van de boom bidden de heidenen hardop voor de vrede op aarde, geschillen worden onder de boom gelegd en opgeschort tot het nieuwe jaar.
Als dank voor bewezen diensten worden de bomen op de brandstapel gegooid om het nieuwe jaar te vieren. Feitelijk worden er jaarlijks hele naaldbossen afgefikt voor de ene god die van puur natuur is. De natuur offeren ter ere van diezelfde natuur.
Natuurlijk wil ik hier niet de suggestie wekken dat het heidendom, dat veel ouder is dan het Christendom, aan de wieg heeft gestaan van de Christusdoctrine, waar één symbolische boom geofferd wordt om alle andere bomen, het hele bos, van vuile zonden schoon te wassen, maar het is, natuurlijk gezien, wel een treffende gelijkenis. De natuur is natuurlijk de allerbeste God, omdat Natuur een containerbegrip is,
zo omvat zij vanzelf alle mogelijke en onmogelijke goden die in de menselijke natuur kunnen verschijnen.
Ooit zag ik middenin Amsterdam een Christusachtige figuur in een onnederlands gewaad rondzeulen met een enorm houten kruis op zijn rug, gelukkig zat er een wieltje met een rubberbandje onder het kruis gemonteerd waardoor het eigenlijk best comfortabel liep. Draagbaar lijden.
Ik dacht: Kijk, zo hoort religie nu te zijn, een praktisch hulpmiddeltje waardoor het leven beter loopt, toegepaste kunst.
Samengevat: Pas als het placebo serieus genomen wordt en bewust toegepast zal de menselijke natuur verder kunnen evolueren.
Mijdbewijs
Onze hoogbejaarde vriendin reed al haar leven lang schadevrij, vertelde ze niet zonder trots, terwijl ze een fietser sneed.
Naast haar gezeten in haar autootje begon ik binnen vijf minuten rijden van angst te verstijven door opeenvolgende incidenten die nog net goed afliepen dankzij alerte reacties van de tegenliggers. Het was meteen de laatste keer dat ik naast haar plaats nam. Voor haar waren het echter geen incidenten, zo reed ze altijd en zonder schade.
In de provincie werd laatst een bejaarde boer aangehouden, omdat zijn ooit gele Mercedes zwarte dieselrook uithoestte.
De boer had geen rijbewijs bij zich, geen verzekering,
geen kentekenbewijs. De auto moest van de weg af.
De vertederde agenten brachten de boer netjes naar huis en vroegen daar opnieuw naar zijn papieren.
Het afwezige kwam aan het licht; de boer had nog nooit papieren gehad, geen rijbewijs, geen verzekering en altijd schadevrij gereden.
‘Ze hebben mij nooit papieren gegeven’ zo luidde zijn verweer, licht verontwaardigd.
Nu zijn Mercedes in beslag is genomen, gaat hij met zijn bemodderde trekker de weg op, naar de dokter, naar de bakker, met aanhanger en al. Tractorchauffeurs hebben geen rijbewijs nodig, ze hebben kennelijk natuurtalent, geboren op de trekker.
Ons veilige verkeer leunt zwaar op confrontatiemijders.
Wonderlijk dat er zoveel goed gaat, net goed is ook goed, kantje boord is ook perfect.
Zelfvertrouwen is mooi, maar vertrouwen in ontwijkers is hier meer op z’n plaats. Onze oudste vriendin is niet meer,
ze is zonder blikschade heengegaan.
Renteloze leningen
De dingen lenen onze aandacht om er even te zijn.
Ze hebben geen besef, geen benul, geen weet.
Alle tienduizend dingen bedelen om even met ons mee te mogen leven, hun bestaan is totaal afhankelijk van onze leningen.
Is het dan niet ironisch dat wij ons in de schulden steken om dingen te verwerven? Ons enige kapitaal is het bewuste, een onuitputtelijke bron. We kunnen het ruimschoots schenken aan wat ons mooi, waar of goed schijnt.
Hemeldal
Heiligh Boontje
‘En het vonde plaats in die huydighe tyden van weleer dat die voghelen geheimsels roofden ende doorvertelden aan het kruipend gedierte des velds, handlangers van grootmondbezitters wier nesten uitpuilden van de glimmedingen, openbaer doorzightich syn was tot tyranny verheven, gene vorst regheerde dees’
chaos, die hogere maght was duurzaem uitbesteed aan het verwaerloosde kind dat een waer schrickbewindt voerde, het danste en tierde uitzinnigh op het graf van de doodverklaerde godheyt, als ene schendingh van het afwezigh lyk.
Zou L.P.Boon dit geschreven kunnen hebben na de stichting van de vrijemarktheilstaat?
Mozaïsche roman
De criticus had eindelijk een interview met de korteverhalenschrijver en viel meteen met de deur in huis;
‘Waarom toch die korte verhaaltjes en geen roman, waar blijft het grote verhaal?’
De miniatuurschrijver zuchtte van opluchting, eindelijk kon hij het wijdverbreide misverstand ophelderen;
‘Luister, de wereld is niet een groot verhaal, de wereld is al één, maar niet als verhaal, maar in het echt, taal is niet echt, woorden verwijzen in het beste geval slechts naar wat echt is.’
‘Het bestaan is zo overweldigend dat het alleen mozaïsch te benaderen is, het is een mozaïek die niemand kan overzien omdat het geen beeld is, dit mozaïek is het direct geleefde’
‘Dus de roman verklaart u bij deze dood?’
‘Welnee, de roman is alleen nooit klaar omdat zij zo levend is, elk kort verhaaltje is een steentje in het hele mozaïek, hoe meer je er leest hoe meer lijnen je gaat ontdekken tussen al die gekleurde steentjes, met andere woorden: alle verhaaltjes samen vormen een roman, de mozaïsche roman’
‘Waar begint of eindigt die dan?’
‘Zij begint met één steentje en dan begint het te spiralen, verhalen zijn namelijk nooit rond, ze spiralen eindeloos voort’
‘Hoe kun je daar dan ooit kritiek op hebben als het nooit af komt?’
‘Ja, dat vraag ik mij ook af’
‘Maar als het is zoals u zegt dan mag je toch wel verwachten dat de losse steentjes een zelfde stijl hebben?’
‘Natuurlijk mag je dat verwachten…..kijk, ik zal niet zeggen dat het leven geen stijl heeft, het heeft talloze stijlen, maar gelukkig laat het bestaan zich niet beperken door verwachtingen’
‘Wat is uw stijl van schrijven dan?’
‘Stijl is het onvermogen van de schrijver om het beter te verwoorden, stijl is doen wat je niet laten kan’
‘Wat moet ik dan nog als criticus?’
‘Schrijf een beter verhaal dan dat wat je net hebt gelezen, scheppen is de beste kritiek!’
(Ps: Mozaïsch verwijst hier niet naar Mozes, maar uiteraard naar het principe van het mozaïek)
Hangvogels
Daar hingen ze weer lusteloos in de boom, de randgroepvogels. Altijd zag je ze zinloos rondhangen in dezelfde uitgewoonde boom, uit gewoonte, bij gebrek aan wat dan ook.
Wat moesten ze, na de verplchtingen anders dan een beetje kwetteren over ander vogels en terloops voorbijgangers onderschijten.
Te lui om te fluiten, laat staan om een eigen nest te bouwen. Koekoeksjongeren waren het, wezen door een koekoek uit het nest gewerkt. Een tijdje probeerde de gemeente de hangvogels te verjagen,
er kwam echter protest van de sjiekere stadsdelen.
De boom is nu tot gedoogboom verklaard.
Rondhangen is een cultureel erfgoed.


