Vondeling

Op de kruising van de Wegstraat en de Verderweg troffen ze het kindje aan, dik in kleurige lappen gehuld, vredig slapend.
‘Hoe lang ligt het hier al te slapen?’, fluisterde de wilde paardherder tegen Zachte Halm, de dorpsoudste.
‘Stil…kijk nou, Wilde Haver, het is nog een heel jong veulentje’, verzuchtte de oudste die ook vroedvrouw was voor de wijde omgeving rond Ergenshuizen.
De paardherder speurde de lege omgeving af naar sporen, de bodem lag bezaaid met hoefafdrukken.
‘Het kan nooit zo lang zijn…gisteren liep ik hier nog om vuurvliegjes te vangen’.
‘Hoe lang kan zo’n kindje zonder water?’
‘Dat is toch geen vraag Slappe Haver!’ , geef dat kind onmiddellijk te drinken!’ schold de oude vroedvrouw zo zacht mogelijk.
‘Ik heb alleen maar paardenmelk!’
‘Precies wat nodig is…is het verse?’
‘Natuurlijk, altijd vers!’ en hij wees naar de schimmelmerrie die haar veulen goed in de gaten hield. Voorzichtig werd de waakzame merrie gemolken.
Terwijl Halm het kindje te drinken gaf mijmerde hij voor zich uit, turend in de verste verte… ‘Hoe zullen we deze kleine noemen…wat zou jij zeggen Havermans?’

‘Ach Ouwe Halm, alle namen heten ‘Voorlopig’, wat zou je zeggen van ‘Hoe Lang…Hoe lang van de maan’…gisteren was het volle maan, vandaar!’

‘Hoe Lang van de maan…laten we je voortaan voorlopig zo noemen’, besloot Halm zacht. De kleine sliep tot dan toe door, maar bij het horen van ‘Hoe’ gingen de oogjes even open…en bij ‘lang’ weer toe.
Inmiddels stonden de dorpskinderen rondom de twee mannen.
‘Wat een lief meisje ‘,zei een meisje blij.
‘Mag ze bij ons komen wonen als zusje?’, vroeg haar broertje aan de moeders die er nu ook bij kwamen staan.
‘Natuurlijk, als ze nog geen moeder heeft, krijgt ze alle moeders van het dorp’ ,klonk het antwoord meerstemmig. Er heerste een opgewonden en feestelijke sfeer in het gehucht Ergenshuizen. Blije verwondering over de vondst van de vondeling overstemde de vraag waar deze ‘Hoe Lang’ eigenlijk vandaan kwam.
De moeders wikkelden rustig de lap van het kind af. Er leek geen eind aan te komen, zoveel wikkelingen.
‘Hoelang is die lap wel niet?’ grapte Wilde Haver.
Eerst leek het kindje nogal dik.
‘Ze wordt zienderogen langer’, zei een moeder verrast, ‘net als de lap’
Pas bij het einde van de lap zei Zachte Halm plechtig: ‘Geachte vertrouwelingen… ons meisje hier… is een jongen!’
‘Hoelang is een mooie voorlopige naam’, zei Haverman tevreden, ‘past precies bij hem!’
Zo werd Hoe Lang opgenomen te midden van het dorpsleven en groeide daar op tussen vele vaders, moeders, broers, zussen, grootouders…die allemaal verschillende roepnamen hadden. Zodoende leken er veel meer mensen te wonen dan er welgeteld verbleven.
Soms woonde Hoelang bij deze en gene, dan weer bij buren of elders. Of hij ging wekenlang op pad met de paardherder naar elders.
Dat hij niet op een Chinees leek was van geen belang, zelf waren ze ook geen ‘echte’ chinezen ook al viel hun gehucht binnen de grenzen van het keizerrijk.
Onderling spraken ze ook al geen echt chinees, maar een vreemd mengelmoesje van verschillende grenstalen.
Naarmate Hoe Lang opgroeide bleek hij aanzienlijk groter dan de andere kinderen, maar niemand die daarop lette. Lang zijn was handig bij het fruitplukken. Staand op een paard zou hij overal bij kunnen.
Zelfs de maan kon hij plukken, mijmerde Zachte Halm opgewekt terwijl hij met zijn oor aan de kruik luisterde.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *